GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. C. Wirtz Czn.

Het is niet prettig, bij een graf te disputeeren. Als evenwel dr Geelkerken in Woord en Geest vertelt, dat wijlen de heer Wirtz, „o u d e r 1 i n g der Geref. Kerk. te Oegstgeest", zich niet onder invloed van „kerkelijke intimidatie" na het conflict van 1926 vreesachtig terugtrok als medewerker aan dit blad, dan noopt de waarheid mij te zeggen, dat deze heer reeds vóór 1926 opgehouden had ouderling te zijn, en het nooit meer was nadien.

Dr Geelkerken praat voorts over kerkelijk© intimidatie. ; Omdat hij bezig is met een betoog over de dapperheid van den heer Wirtz, die dan blijken zou uit (althans) z ij n zich-niet-laten-intimideeren, heeft deze mededeeling slechts dè, n logischen zin, (in ieder geval heeft ze voor velen in dezen suggestieve kracht), indien op den heer Wi. het godlooze middel van intimidatie daadwerkelijk zou zijn toegepast. Blijkbaar bekommert dr G. zich. er niet om, of hij met zulke fantasietjes iemand persoonlijk, of een kerkeraad ambtelijk, beleedigen kan. Hem zij verzekerd, dat intimidatie niet behoord heeft tot de geestelijke verkeersmiddelen van de Geref. Kerk te Oegstgeest. Ik - weet precies, waarom de heer W. aan dit blad meewerkte, maar zal niet uit persoonlijke gesprekken klappen.

„In Gods huis alleen Gods Woord."

Men kent dezen regel, die ook nu nog aangeiprezen wordt van Chr. Geref. zijde, om zich te mengen in de besprekingen van anderen over eeii, nieuw gezang in den ©eredienst.

Onze vraag, waarom men zelf dan liever niet dien regel volgt, maar nog steeds (eenige) gezangen zingt, bleef natuurlijk onbeantwoord. Men laat liever het volk in den dut.

Zeker is deze regel vroeger ook door andetren aangeheven. Maar toen ging het heel vaak om een ander dilemma: menschenwoord, dat beteekende daar veelszins: een onzuiver woord. De gezangen der Herv. Kerk waren niet naar den inhoud overeenkomstig Gods Woord.

En overigens is het goed, t© erkennen, dat dei ; SiHJ regel ook wel eens , gebruikt is, ook onder ons', zonder dat er waarde aan dat gebruik te hechtem viel. We behoeven elkaar niet na te praten.

Het is nooit te laat, zich .te bezinnen over ocir doordachte leuzen.

Zulk een ondoordachte leus is deze: in Gods huis alleen Gods Woord, althans wanneer het gaai over den kerkzang.

Eo eeredienst bevat woorden van God to.t den mensch (b.v. de prediking, de lezing deir wet), en óók woorden van de menschen tot God (b.v. het gebed, de apostolische geloofsbelijdenis, ten deele, en ook het gezang).

Zingen is altijd menschenwoord. Uiting van wat er leeft in d© belijdende kerk. Die belijdende, zingende kerk kan wel in haar lied Gods Woord zelf overnemen (een profetie b.v.), maar dan wordt die profetie, zoodra ze gezongen wordt, een belijdenis-acte. Op één lijn slaande met het zeggen, of zingen, van de XII Artikelen. De zingende, belijdende, zich uitende gemeente kan óók woorden van geïnspireerde menschen overnemen, vandaar een groot deel der psalmen (gebeden, klachten, dankzeggingen). Maar ook dan worden die geïnspireerde woordèövan-den-bijbel, z o o d r a z e g © z ö n g e n worden, dadelijk tot uitingen van de zingend©, belijdende kerk gemaakt. Men zingt in de kerk nooit G o d s W o o r d. Dat te willen ware de hoogste brutaliteit. Men moet in Gods huis d© grenzen eerbiedigen. En daarom bekenneö, dat een stem des menschen nooit een stemme Gods is. Dat zeggen ze alleen in de buurt van de Hérqdessen. '' -

In de kerk niets tégen Gods Woord.

Maar in de kerk eiken Zondag principieel© onderscheiding van Gods Woord tegea monschonwoord. Doch dit laatste dan gebracht onder den zegen en het gericht van Gods Woord, en door God zelf in genade met dat woóni in overeenstemming gebracht.

Wie het zingen, wijl kerkzang, louter aan bijbelteksten binden wil, die moet alweer consequont worden. Zooals de Roomsche Kerk het vaak doet, zoo moet hij het ook willen. Hij moet zeggen: laat de dominee als-t-u-blieft geen vrij gebed do, effl, ; neen: in Gods huis all©©n Gords Wioord. Leg hem een formuliergebed voor, dat bestaat uit b ij b e 11 e k s t © n. Zooals de Roomsche liturgie heel veel misgebeden kent, die louter bijbelteksten (gebeden, klachten, dankzeggingen) zijn.

Maar het wonderlijke is weer: zij, die anno , 1933 roepen: „in Gods huis alleen Gods Woord" willen van „Roomsche" formulieren niets weten, noemen alleen het vrije gebed „geestelijk", och armé, en laten dan den dominee maar vrij.

Alsof dat bidden der dominees allemaal Gods Woord was...

Alsof — ik blijf in mijn lijn — dat Gods Woord mocht zijn...

Vraag de menschen nu maar eens, of ze niet eerhjk willen worden: óf den predikant binden aan onveranderde bijbelteksten, in de uiting-der-kerkdie-gebed-heet, óf den regel óók laten loopen voor die andere ulting-der-kerk-die-gezang-heet. Pat de consequentie aan. Ais net meenens is, dan moet men de XII Artikelen d adel ijk vervangen door twaalf overeenkomstige bijbel­

teksten!

K. S.

Van klinfceis, die „er niet staan". I.

In het onderstaande artikel neem ik, heusdh niet voor mijn pleizier, maar niettemin met yoll© bewustheid (omdat ik uit aanschouvring weet, hoe veel kwaad theologisch onbevoegde verdachtniaking doet) de pen op tegen ds Berkhoff, Christelijk Gereformeerd, bekend door zijn chiliasme.

Ik wilde dat eerst onder Persschouw afdoen, omdat ik de kwestie eigenlijk wat vervelend vind. Maar, lettende op de mogelijkheid, dat ik : en passant ook eiikele positieve opmerkingen kan maken, die voor een groot deel onzer jiiet theoilogische lezers misschien ©en illustratie kunnen geven bij noodzakelijk te weten waarheden omtrent den'bijbel, geef ik toch maar hier een plaats aan mijn opmerkingen. Enkele onderdeelen komen dan nog in Persschouw.

Vooraf doe ik enkele miserabele kleinigheden af.

Ds Berkhoff komt nog eens op het" verhaaltje van Zahn terug; ik antwoordde hem tot tweemaal toe uitvoerig, met breed© argumentatie. Een heel klein onderdeeltje van mijn antwoord stelt hij nu als d© kern ervan voor, om dan te betoogen, dat mijn bestrijding „klein" was. Vrede zij den man, maar ik noem dit, behalve „klein", ook oneerlijk. Ds B. heeft nu twee maal verzuinïd, onrecht goed te maken. En laat het heelemaal na zijn lezers te vertellen, dat Zahn slechts aan één „letterlijke" opstanding gelooft, de 1000 jaar symbolisch opvat, de periode van het 1000-jarig rijk laat saamvallen met een andere. Ik herhaal: ais ds R dat een „steun" vindt voor zijn chihasme, heeft hij Zahn niet begrepen.

Merkwaardig is voorts, dat mij verweten wordt, dat ik nog nooit positief werk maakte van de weerlegging van ds B.'s chiliastische geschriften. Wat is dat voor nervositeit? Ik gaf ©en recensie, ja, maar die was gevraagd. Die recensie woirdt

me nu kwalijk genomen, want het had geen negatieve veroordeehng mogen worden, zonder positief werk. Vrede zij alweer aan ds B., maar het is verder wat dwaas. Moet ieder een boek schrijven over een onderwerp, dat ©en ander naar meening van den eerste verkeerd behandelt? Dan kunnen we wel ophouden. Moet ieder met ds jBerkhoff boeken wisselen, of anders tegen hem zwijgen? Maar ds B. zelf heeft nog nooit b.v. een boek geschreven over de vocalen van den hebreeuwschen bijbeltekst, en gaat toch prof. Aalders , op de in Nederland snelst werkende manier veroordeelen. Ik wijs trouwens de manier, waarop ds B. mijn recensie verhaspelt, als onwaardig bedrijf ténig, haal mijn schouders op over zijn gualifiöatie van mijn verhouding tegen prof. Aalders pn dr Dijk in hun bestrijding van het chiliasme, en spreek, uit pure verachting, niet van ds R., m.aar wèl van wat ds B.. daarover schrijft, verder niet meer met hem, maar over hem heen tot de lezers.

Want ik acht het optreden van ds Berkhof f een gevaar voor de gezonde ontwikkeling van het gödsdienstig-kerkelijk leven in ons land.

Een gevaar, niet zoozeer nog door de algemeene tendenzen van zijn werk, als wel door de theoilögische onbevoegdheid, die er telkens in blijkt. Mag ik dat laatste niet zeggen, dan blijft mij slechts een nóg harder oordeel: dan wordt het volksmisleiding-met-open-oogen. Maar dat wil ik niet gelooven.

Hierin ligt dan ook de reden van mijn spreken óver deze dingen. Het is mij niet te doen om ds B. onaangenaam te zijn, maar ik reken met het feit, d^t zulk optreden kerk-ontbindend werkt. Enkele welmeenende broeders, die achter hun schrijftafel vredeswoorden schrijven, moesten eerst eens kennis nemen van de funeste, kerk-en-RCjlitjek-ontbindende werking, welke van die algemeene klaag-infectie, waaraaai ook ds BL ten prooi viel tegenover prof. Aalders, in bepaalde streken van het land uitgaat. Ik ben er zeker van, dat velen daar nooit over denken.

Ds B. treedt allereerst op als de profeet der wakenden. En als de profeet des Wakens. Hij Klaagt over opponenten, die wel eens slapende, of ook soms erg druk „doende", konden bevonden worden, als de Koning in het middernachtelijk uur komt. Dat lijkt veel op hoogmoed in den vorm van medelijden. Ds B. hoort, „in den geest" dan altijd, sommigen tegen zijn chiliastische baztiinstooten ^sJ) .aldus verweren: „Laat mij toch asjeblieft' liggen, maak mij toch niet verder (I) wakker". En daaruit wordt dan, natuurlijk weer vragenderwijs (want we zijn toch zoo broederlijk met elkaar) weer verklaard, hoe het zoo komt, dat „de kerk" (1) zoo afwerend staat tegenover ds B.'s boodschappen.

Nu moet het maar eens ronduit gezegd worden, dat wij van deze zelfgegeven bepaling van de plaats, die ds B. als chiliast onder de broederen inneemt, geen woord juist achten. Wij meenen integendeel, dat de mogelijkheid, om in de zuivere verhouding, en met zuivere daad van gehoorzaamheid zich paraat te houden voor Christus' toekomst, en om te doen, wat ten aanzien van die toekomst ons op de hand gezet is, wordt tegenwerkt door het chiliasme. Het chiliasme accentueert één bepaald punt van Christus' werk-lijn; het geloof, en de gehoorzaamheid, heeft heel de lijn noodig, om ze te zien, en om met het oog daarop te „werken". Het chiliasme richt het oog op het détail, maar détailleeren is altijd funest voor de gezonde ontwikkeling van het christelijk leven. Het chiliasme verlegt het accent van het onzichtbare naar het zichtbare, vè, n het heden né-ar de toekomst, van de doorgaande geschieijenis der Godsopenbaring naar een — hypothetisch — kroonpunt van die geschiedenis, van Christus' levende aanwezigheid door Geest en Woord in het heden, töt zijn zinnelijk-opgevatte wederkomsten, later, later.

De strijd óver het chiliasme is voorts gelijk iedere kerkelijk-dogmatische strijd: een debat; maar debatteeren is iets anders dan wat ds B. noemen zal: Christus' wederkomst „beleven". Dit laatste is iets eigens (ik laat nu de terminologie onbesproken), dat, zóówel bij zijn opvatting, als bij de Gereformeerde opvatting der belijdenis, zijn eigen plaats behoudt tegenover alle verstandelijk-gewonnen strukturen van de toekomst van Christus.

Als ds B. nu meent, dat zijn opponenten, al is het maar voor een deel, zijn boodschap weigeren, omdat ze hen „wakker schudt", — dan is dat een \iiting van pedanterie, die met zijn verdere verzuchtingen omtrent broederlijkheid in vierkanten strijd leeft. Wij voor ons meenen, dat slechts de volle, geen enkel punt éénzijdig accentueerende, verkondiging van den vollen raad Gods de menschen gezond-wakker houdt; en als dan verder daarna op gronden van bijbel-exegese (enméér!) ds B.'s struktuur wordt afgewezen, dan is dat niet die wil-tot-slaap, waarvan ds B. hooghartig, on — om zijn taal te spreken — „keffend", zijn medechristenen beschuldigen durft, maar alleen eerbied voor de Schrift. Wie zulke asylen noodig heeft, om zich overeind te houden, teekent zich.

Hierbij komt dan — en ds B. moet niet vergeten, dat we hiermee de mogelijkheid van zachtmoedige beoordeeling voor ons behouden — dat ds B. op theologisch gebied niet op de hoogte is. Dat hij daarom dingen overhoop haalt, zonder kennis van zaken. En dus ongelukken begaat.

Hij wil dat wel niet weten, maar het is toch zoo. Zelfs nu nog toont hij het.

Onze lezers weten reeds, wat de aanleiding is van dit artikel. In een exegese van een bepaalden tekst heeft prof. Aalders, geheel naar den gereformeerden regel, dat men exegetiseeren en desnoodig den tekst (als die onzeker is) vaststellen moet naaide analogia fidei (we kunnen ook zeggen: naar den „doorgaanden zin der Schrift") de opmerking geplaatst, dat bij dien bepaalden tekst de klinkers van het hebreeuwsche woord, zoo als, dat thans in een bepaalde uitgave van het Oude Testament staat, z.i. anders moesten geschreven worden, dan door joodsche lezers van den tekst onder dien tekst geplaatst waren.

Dit vond ds B. zóó exg, dat het hem bitter maakte.

Let wel, ds B. betoogde niet op zakelijke gronden, dat in dit bepaalde geval de (toevallige) klinkerplaatsing juist, en dus prof. Aalders' voorslag onjuist was. Had hij daartoe zich gezet, dan hadden we hem rustig laten praten, we zouden er geen aandacht aan geschonken hebben. Maar neen: hij schreef zeer duidelijk, dat prof. Aalders hier te kort schoot in eerbied voor het Woord des Heeren. Daarom die klacht over ds B.'s gevoel van „bitterheid". Ds B. had voor het bedrijf van prof. A. geen woorden; als hij ze gebruikte, dan zou hij „bitter worden". Het was een ras-echte aanklacht van onzuivere verhouding tegenover de Schrift. Een aanklacht, die dezen keer nog weer eens aangedikt wordt door wat de Wekker — al ettelijk© keeren weerlegd - -schrijft over de door prof. Aalders tegenover Genesis I (de „dagen") bedreven zonde, in d i t debat te betrekken. Zelfs Assen komt erbij, och arme!

Over dat klagen heb ik het, had ik het. D'S B. „belooft" nu, dat hij over dat ééne geval van dien e en en tekst eens zal gaan praten. Hij ga zijn gang, mij interesseert het niet. Vooral hierom niet, wijl het hierover niet loopt. Het gaat niet om „die bewuste vooaal"; dat is een zuivere academische kwestie, waarin wij voor ons prof. Aalders als vakman graag hoeren, en ds B-, hij vergeve het ons, als iiiet-deskundig nauwelijks aanhooren willen. Neen, het gaat over de vraag, of het „wijzigen" van khnkers in den overgel e verden tekst zonde tegen de Schrift is. DAT heeft ds B. aan zijn goede, eenvoudige lezers gesuggereerd, en DAT, dat alleen, was het wat ons bezig hield, en ons ertoe bracht, hem ronduit de waarheid te zeggen. We hebben genoeg van dat veroordeelen, dat ons volk verscheuren.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's