GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PRINS WILLEM VAN ORANJE-NUMMER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PRINS WILLEM VAN ORANJE-NUMMER

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

De edelen der volken zijn verzameld met') het volk van den God Abrahams. Psalm 47:10.

Edelen en volk.

Ons volk lieeft Willem van Oranje herdacht, voorzoover het althans nog „volk" is, en nog „gedenken" kan.

Maar temidden van dat volk staat proifetisch de kerk, en gelooft van zichzelf, dat zij „gedenken" kan in den waren zin van het v^oord. „Gedenken", — dat is immers zonder profetie niet mogelijk; wie waarachtig „gedenken" zal, dien mo'eten de woorden Gods zijn toevertrouwd. En aan de kerk zijn deze woorden toebetrouwd; dus zal zender haar het , , gedenken" niet meer mogelijk zijn. Het „gedenken" van een volk, — dat staat of valt met het leven en de trouw der kerk.

Dus is het goed, als de kerk zich temidden van het volksleven haar taak on kracht en openbaringsinhoud bewust wordt, om het gedachtenisfeest van het volk zijn „zin" te geven, en dien „zin" te ontvouwen. Opdat de gedenkende schare niet worde „ontbloot". Want als ei geen profetie is, , wordt het vnlk ontbloot, zect de Schrift.j^^^^

De kerk zal daarbij moeten toezien, dat ze zich niet van haar stoel laat praten.

Men kan dat ook zoo uitdrukken, een week na Paschen: de kerk zal moeten toezien, dat zij door de gedachtenisviering van het volk, de natie, zich niet van haar cha.pitre, van haar chapitre, af laat brengen. '. •

En haar • chapitre is, een week na Paschen: de glorie van den Christus, als Koning van de wereld. Dat is de boodschap, die zij heeft te brengen naar de gelegenheid des tijds, naar de orde van het „kerkelijk jaar". Alle kerk-boodschappen moeten zich organisch laten verbinden met deze haar Paasch-verkondiging; anders is ze inderdaad van haar stoel gepraat, eer zij het weet.

Nu dus de kerk op den Zondag, die aan de Delftsche Oranje-feesten voorafging, aan de wereld en zichzelf heeft voorgohouden, dat Christus de Koning der wereld is, dat Hij dat is naar recht, en dat Hij dit recht op Paschen begint te oefenen, om het op den dag van Hemelvaart te bevestigen, en dan tevens zijn regiment te maken tot een universeele wereldregeering, nu heeft zij de roeping, d i e boodschap, en feitelijk ook alléén deze, te doen hooren ver boven het plein uit, waar Hugoi de Groot zijn standbeeld heeft als getuige van een volkenrecht, dat niet den Christus wist te eeren in zijn Paaschfeest, en zijn Hemelvaart. Ver boven het plein uit, waar redevoeringen gehouden zijn, die met het geheim van Needands kracht, en van Oraaije's grootheid, het Calvinisme, niet altijd behoorlijk rekening wisten te houden.

Verlegen behoeft zij daarbij niet te zijn, want de woorden Gods zijn haar toebetrouwd; en ze zijn genoegzaam, om het feest, ook dit feest, zijn „zin" te ontdekken.

Eén van die woorden is nu de zeven-en-veertigste Psalm.

Naar dien Psalm is de kerk in deze weken reeds bezig te grijpen in haar zondagsche samenkomsten.

Immers, tusschen Paschen en Hemelvaart beweegt zich de kerkelijke aandacht ora datgene, wat in Psalm 47 den dichter vreugde geeft, en kracht van profetie.

Deze 47e Psalm toch is er een van wereldregeering, en van universeele genademacht.

In dezen Psalm spreelct de dichter van het oude verbond over de universeele plaats, dié Israël eens zal hebben in het volkerenleven. Dat volk zal eens een macht bezitten, welke verbindingen weet te leggen tusschen de volken en het kerk-volk niet alleen, maar ook tusschen grooten en kleinen, tusschen edelen en massa. Een eenheid, welke zich laat vinden in den „God van Abraham".

Maar dit volk heeft zijn grootheid, en zijn universeele kracht, niet in zichzelf. • Het heeft zijn eenheid, en zijn verbindende kracht slechts in zijn Koning. Omdat dit volk toch een theocratie is, daarom is zijn koningschap niet een exponent van het volksleven zelf, doch een gave, dat wil hier, in het verband van het zuiver-israëlietisch-messiaansche koningschap, zeggen: een genade-gave, Goids. Hier geldt niet de evolutie-regel, volgens welken de succesvolste soldaat van een bestaande gemeenschap tot koning werd gepromoveerd, - doch de openbaringsregel, volgens welken de verordineeide, en bekwaam-gemaakte Koning, eo ipso de goede strijder voor Jahwe, en dus ook voor het uit Hem te formeeren volk van Abrahams God is.

Zoo komt de dichter van Psalm 47 op het thema van dien universeelen Koning van het volk van Abraham.

Hij ziet, hoe ijlez'».' .Vonipff vnn dep eindtijd, deze koning van de „eeuw, die komt", deze messiaansche koning dus, „geliilddg" is in deze zijne heerschappij. Tot in den hemel klimt hij op, hij met zijn macht; in hem vaart God zelf op met gejuich. En als zoo deze messiaansche heerschappij, die op aarde concreet belichaamd is in de saamvergadering van Abrahams geloofs-gemeenschaps-volk, zicli in den hemel heeft bevestigd, en erkenning voor zich daar won, dan wordt ze tot centrale wereldmacht. Dan lokt ze van alle kanten nieuwe proiselieten. Dan overwint en wint ze door haar geestelijke, pneumatische, op gerechtigheid en waarheid gebouwde, regiment de presente machten, die op aarde zijn. Dan brengt ze grooten en sterken van de aarde samen als vasallen om den troon van dezen messiaanschen vorst-der-toekomst. Dan bindt ze ook de edelen van geboorte, de exponenten van de „clans" der gegeven cultuur-en volkerenmachten, op geestelijke wijs en uit messiaansche samenbindingskrachten, aan dezen éénen TrooiQ, die in de hemelen zich gevestigd heeft, en tot de aarde komt met directe krachten, en verbindings-energieën.

Zoo wordt de 47e Psalm krachtens dit profetisch perspectief tot messiaanschen zang. Hij vindt van zijn vervulling, immers in den Christus, zijn fundamenten in het Paaschfeest, en leent de kerk van 't Nieuwe Testament haar hemelvaartszang, ook naar de woorden van zijn tekst. Deze Psalm' is het, die gelezon dient te worden in het licht van 't Nieuwe Testament, in 't licht van Paulus' brief aan de Romeinen. Want Paulus leert ons zien, hoe 't zaad van Abraham zich wettig voortzet in de kerk van 't Nieuwe Testament; in die gemeenschap der geloovigen, die Abrahams ware kinderen zijn. Want gelijk Abraham zijn typeering niet had in zijn rijkdom, oi in zijn wereldpositie, doch alleen in zijn g e IO' p f, dat niet-voor-oogen-is, en gelijk, dienovereenkomstig, het koningschap van Abrahams volk zijn ware, essentiëele glorie niet vond in wat-voor-oogen-was, doch slechts in die geestelijke kracht, die niet-voor-oogen-was, en die s^f»chts ^oor het fTf^ioof cr'^c^r'^nenvwordt, en .d? 3T vervolgens ook weer eerst door en naar 'tgelóóf zijn macht naar eigen stijl en eigen vormprincipe in het concrete menschenleven zichtbaar maakt, en voel-en tastbaar, — zóó is het universeel©, eschatologische koningschap, waarvan Psalm éï weet te zingen, tenslotte in de kerk aanwezig, en in haar alleen gefixeerd. In de kerk, gelijk zij, naar theocratisch oerbeginsel, haar Hoofd in Christus weet, en. eert, en in haar Hoofd haar eenheid heeft, en ook de kracht, die volkeren tot haar lokt en dwingt, en die de , , edelen" van het volk, de grooten van geboorte, de uitloopers van de cultureele krachten van de menschen, tot vasallen maakt om Christus' troon.

Nu komt de kerk op Paschen met die boodschap onder menschen optreden, en zij zoekt voor die boodschap erkenning tot op Hemelvaartsdag.

Welnu, is het mi geen heerlijkheid, dat de kerk op dezen weg van ChristuSj, als Hij komt tot deze zijne wereldheerschappij, ook hèm ziet werken, lijden, bloeden, offeren, dien het volk van Nederland terecht geëerd heeft als den Vader van zijn vaderland? Prins Willem van Oranje? •

Neen, wij willen niet onze Paaschverkondiging een week opschorten terwille van de Oranjefeesten. Moesten wij zóó doen, dan zou het Oranjefeest puur wereldsch zijn, zelfs al zou men vél© goede, en ook stichtelijke woorden weten te zeggen over den Prince van Nassauen. Dan zou het kerkwoord in dit feest van 't volk tot 't völksniveau zijn afgezakt. Maar dat mag niet; en. God zij ervoor gedankt, dat hóeft ook niet. Want Willem van Oranje heeft in Christus' verlossingsproces zijn historiscne plaats rechtstreeks gehad, en gekend.

En daarvoor willen wij danken.

Want Christus is te Zijner tijd gekomen, door zijn Evangelie, ook tot die lage landen bij de zee, waar onze wieg eens staan zou. Hij heeft de kerk er geplant, en haar een vasten bodem er gegeven.

Maar die kerk droeg reeds de kiemen van bederf in zich, toen zij kwam. En lang bleven de krachten schuilen, die deze ingezonken kerk weer roepen zonden tot nieuw leven.

Toch zijn die krachten eens ontbonden: de Reforma.tie van de kerk, en met haar ook die van het volk, en van de wetenschap, en van het volksleven, zij is ook gekomen tot diezelfde lage landen bij de zee, waarheen de Christus eerder reeds gekomen was-tot het Zijne.

226 ' 3 ^ ^ ^ ' Hij kwam m de zending eerst, ©n in de Reformatie straks, tot deze landen, en deed dat, rechtstreeks, om Psalm 47 te vervullen naar Zijn tijd, en op Zijne wijze. Hij deed dat, om Zijn universeele wereldheerschappij, die naax den Psalm in kerken in geloofsgemeenschap zich zou openbaren, op aarde concreet te laten worden in de toevergadering der kerk.

En toen riep Hij er velen tot Zijn dienst, den dienst van 't rijk van dezen Psalm van Paschonhemclvaart-en-wederkomst. Hij riep theologen, en kerkleeraars. Hij riep helden en soldaten. Hij riep oo'fc edelen des volks, om tegenover andere, soms hooger geplaatste. Edelen, die niet meer wisten, dat heerschappij slechts dan een kroon is, als zij Gods recht dient en de kerk der theocratie haar vrije wezen laat, te getuigen, dat slechts dan de Edelen der menschen groot zijn > in het rijk van den Messias, als zij zich vergaderen met het volk van Abrahams God, dat volk, dat Paulus aangewezen had als kerk-volk van het Nieuw Verbond..

Zoo'n edele was ook Willem van Oranje. Hem riep de Christus, en Oranje heeft dien roep niet ongehoorzaam kunnen blijven: ook hem was de Koning van Psalm 47 en de wet der theocratie op den duur te sterk geworden. Hij riep, en Willem hoorde. En het hooren werd getuigen, getuigen tegen een Spaanschen' voTst, die, met de verbasterde kerk, het geheim vergeten was van Abraham, en van diens Zoon en Heer, 't geheim van de theo-cratie. Hij getuigde, die Oranje, en begreep eerst zelf niet, wat er groeien zou uit zijn getuigenis.

Maar hij hield vol, ook toen zija getuigenis, wijl het niet maar „een" waarheid, doch „de" waarheid inhield, op tegenstand mèèst stuiten, en krachten losriep van verderf, en haat, en hoon. Zóó, als ze steeds tegen de kerk, en tegen Abrahams volk, als het zichzelf weer zijn dorst, wakker zijn geroepen. En hij hield vol, ook toen zijn geld gevraagd werd. Ook toen hij, die „edele der volken", die eigenaar van vele goederen, en vau vele landerijen, en van vele goudsommen, die schatten-vande-edelen offeren moest_, wilde hij zijn getuigenis, dat hem zelf onder het getuigen al meer bond en boeide, in ontplooiing van zijn messiaanschen m-houd, kracht bijzetten, opdat het concreet zou worden in het veld van de historie.

En toen kwam die edele, en verbond zich.

Met wie verbond hij zich?

Met het volk van Abraham.

Het volk van Abraham.

Dat konden stand-genooten zijn, maar ze konden het ook niet zijn. Ze waren voor het meerendeel zijn staudgenooten niet. Het konden ontwikkelingsgenooten, en cultuurgenooten, en smaak-genooten zijn, maar ze konden het óók niet zijn. Voor het meerendeel waren ze het ook niet. Het waren die volksgenooten Abrahams, van wie de Schrift zegt, dat ze niet vele rijken, niet vele machtigen, niet vele „edelen" zijn.

En zoo heeft Willem van Oranje een volksleven gegrond, dat voox de kerk weer plaats had, en voor de kerk een plaats geëischt, waarin zij Abrahams vrije rechten kon doen gelden. En voor de wetenschap heeft hij een herberg weer gesticht, die ook op haar terrein zou hebben te spreken van het beginsel der vrijlieid, hetwelk de vreeze Gods is.

Dus kan de kerk zich keeren tot het volk, en aan dat volk den zin ontdekken van zijn jongste feest.

*

Laat nu de kerk dit doen.

Laat zij het doen, door aan het volk te zeggen, dat alle feest ijdel geklinkklank is, wanneer het niet zich laat verbinden m è t, ja, sterker nog, wanneer het niet zich af laat leiden uit: de glorie van den Koning van de hemelvaart, den Koning van het Paaschfeest.

Oranje heeft zijn taak volbracht oj) den langen, breeden weg, die Christus brengt tot zijn parousie. En hij heeft het Nederlandsche volk een plaats gegeven, onder de volkeren, een plaats, die ook dit volk in menig opzicht voorgehouden heeft, dat slechts daar communie is, waar edelen zich verbinden met de ellendigen des volks in éénen Christus, éénen Heer, één doop.

En dat volk moge zich laten gezeggen. Het moge zich herirmeren, dat 't eigen leven van het volk slechts wordt bewaard, als zijn volksgemeenschap, hoezeer van eigen aard, zich laat verbinden met de kerk-gemeenschap, welke edelen en ellendigen, goud-bezitters en vervolgden en berooiden, samenbindt doO'r hetzelfde geloof, dat menschen maakt tot leden van Abrahams volk en tot onderdanen van den Koning, die ten hemel voer vol eer.

Want slechts op de breede banen van den Geest van Christus, die ten hemel voer, heeft Nederland dat wondere goed gekregen, waarin zijn grootheid ligt. En ook die van Oranje.

Oranje is in het werel d - regiment opgenomen, ook in dit kleine land, omdat hij Christus diende, Christus, die naar Psalm 47 de wereld heeft veroverd, en aan wien , , eerlang gedenkt het gansche wereldrond".

K. S.

Held nlèt — Instrument zéker.

Het radicale aristocratisme schijnt in de laatste tijd te herleven.

Velen zoeken weer naar een'gróót man; naar een man met daden in de vuist; naar een held. Ze meenen, dat de waarde der Geschiedenis zich concentreert in den enkelen, waarlijk grooten, mensch. Dat het doel der menschheid niet ligt aan bet einde der Geschiedenis, maar in de hoogste exemplaren van die menschheid zélf. En dat de groote massa's der menschen slechts zijn heerschersmi d delen of heerschers be 1 emmer in gen óf copieën, — , , hole sie der Teufel und die Statistik".

De held, de schitterende figuur, — ja, die is het, waarnaar veler belangstelling èn hunkering, in biografie, in kunst, in politiek, uitgaat.

Is het dan nu wel een gepast pogen, bij de herdenking van Willem van Oranje dezen te doen zien, juist niet als een held?

We gelooven van wel.

Wat is de held? Vele antwoorden zijn er op te geven. Het wezen van het hold-zijn' is: zelfvertrouwen, zegt Emerson; en het wezen van de echte grootheid: het besef, dat de moed der dèügd voldoende is.

Wie is held? De gelauwerde bevelhebber, manoeuvreerend met de honderdduizenden levende menschenzielen als ©en schaakspeler met zijn levenlooze pionnen; de vereerde staatsman, dwingend volken en staten in door hem bedachte en gewilde verhoudingen; de held-martelaar, die getuigend van zijn geloof, zwijgt onder onrecht, en duldend sterft, daardooir verrichtend bevrijdend beschavingswerk, opvoedend de menschheid tot eerbied voor zedelijke grootheid.

Hoe handelt de held? Hij imponeert. Z'n tijdgenooteji, èn het nageslacht, ze zien tóch met schuchtere blik tegen hem op; ook, als ze in angstige haat, hem wel zouden willen vernietigen, door daad of door miskenning.

De held schittert. Hij treedt naar voren, grijpt door vele remmende tegenstanden heen, bij scheefgetrokken menschelijke verhoudingen in, scheurt het verwarde weefsel vanéén, en zie: nieuwe relaties ontstaan, nieuwe perspectieven openen zich, een nieuwe tijd vangt aan; — een lichtende streep laat hij achter, als hij aan de donkere avondhemel der wegzinkende eeuwen verdwijnt.

De held is menigmaal ook naïef; hij is zich vaak zijn groote eigenschappen niet bewust: Napoleon beweerde oprecht, dat hij absoluut geen eerzucht bezat!

Hoe is nu het resultaat, als we dergelijke maatstaven bij Willem van Oranje aanleggen?

Krijgsheld? Ach, we weten het wel; Fruin leerde het ons reeds: Op het oorlogsveld is Willem verre de mindere van z'n tegenstander. In 1566 bleef hij, mismoedig en werkeloos, toeschouwer, bij de gewelddadig© beroeringen van de BeeldenstoTm èn bij de gewelddadige verdrukking, die er op volgde. In 1568 mislukte de veldtoeht, niet het minst, doordat hij, als het juiste moment tot handelen gekomen was, weifelde; Alva, voortvarend en omzichtig tegelijk, verijdelde haast spelend, z'n plannen tegen Brabant en Brussel. In 1572 was hij wederom in het nadeel. Neen, „dat is de man niet", om ons te helpen, zoo zeggen dan de Nederlanders.

Gelóófsheld? Ook die eeretitel kan den Prins slechts onder tamelijk groot© reserve worden toegekend. Want hem ontbreekt die behoorlijk groote mate van eenzijdigheid, zoO' men het niet exclusieve geloofsovertuiging wil noemen, die elke held des geloofs toch moet deelachtig zijn.

Staatsman ? Ja, met het noemen van d i e naam zijn we toch wel op het eigen terrein van Willem. En zonder twijfel is hij die naam waardig, die, aanvoerend, aansporend, troostend, vermanend, biddend, ©en haast duf en sufgeslagen, wordende natie, samenbindt tot ©en zwoegend, maar taai doorworstelende vrijheidsstaat. Maar juist dat, wat het hèldachtige uitmaakt, namelijk de schitterende, plotseling ingrijpende en sucoesaanbrengende beslissing, heeft hij zelden of nooit mogen zien. Al die lange jaren door, van 1565 tot 1568 toe-, en door de neerlagenperiode van 1568 tot 1572 heen, en dan weer de drie HoUandsche opstandjaren van 1573 tot 1576 — 'twas altijd en altijd een zwoegen, meestal een sukkelen, soms een slagen, vaak een mislukken! En als hij eindelijk, tegen 1576 en volgende jaren, zijn hoofdwensch meent te bereiken, geheel Nederland een zelfstandige staat, . waarin gewetensvrijheid zal bloeien, — dan breekt weer alles af. Hij moet zijn ideaal wijzigen, beperken, opgeven haast; niet ©en Groot-Nederland, maar ©en klein, hoofdzakelijk Hollandsch-Nederland houdt in 1584, als hij heengaat, het vaandel nog hoog.

Zoo heeft hij, Nederlands Mozes, het beloofde land, waar hij een lijdend en verscheurd volk wilde binnenbrengen, met het lichamelijk oog, niet mogen zien. Op het oogenbhk van zijn sterven staat, menschelijk gesproken, zijn levenswerk zeer wankel. Spaansch geweld bedreigt het als zelden te voren. Uitzicht op werkelijke onafhankelijkheid bestaat er zelfs bij zijn trouwste aanhangers nauwelijks: ze wenden hun blikken naar Engeland en naar Frankrijk, hopen in de beschermende oppermacht van vreemde soevereinen beveiliging tegen onduldbare onderdrukking te vinden. — Wiie had in 1584 durven vertrouwen, dat dit stukje Europa zou worden het bloeiende en beroemde Gemeeneb©st van enk©le tientallen jaren later? En zelfs, ook zóó bleef die Republiek toch slechts een torso van wat Willem, zirmend op de inniger vereeniging der zeventien gewesten, zich had voorgesteld.

Willem kan dus voor een zeer groot deel zijn eigen geschiedenis niet anders hebben gezien dan als het relaas van vele mislukt© idealen. En toch! Door moeiten, mislukkingen, teleurstellingen heen, is de figuur van dezen Ujder gestegen tot de hoogte, waarop hij thans voor ons staat: schepper van - ons zelfstandig volksbestaan, grondlegger van een (in onze niet minder zorgvuldig dan in zijn eigen tijd) te verzorgen en te behoeden geloofsvrijheid.

Elke onbevooroordeelde moet hier zien een diepe tegenstelling: liever, een verre afstand, tusschen • een verwonderlijke uitkomst, en do in verhouding daartoe, verdwijnend kleine middelen en vooruitzichten. In de middelen weinig© schittering — in het resultaat groote overvloed. Is die afstand door een bevredigende redelijke verklaring aan te vullen? Onzes inziens niet gemakkelijk! , 1a, voor óns, die achter de uitkomst staan, is het wel betrekkelijk licht, te wijzen op allerlei omstandigheden, die Spanje's macht minder geweldig, — en Willems hulpmiddelen minder nietig • hebben gemaakt: de economische overmacht van Holland en Zeeland over de andere gewesten, de misgrepen en vergissingen (dat wil dan zeggen: daden, die wij thans, na d© afloop, als zoodanig beschouwen) van Spanje's koning en' Spanje's dienaren, tegenover de wijsheid van Willem, — maar we zullen ons bij dergelijke verklaringen toch steeds moeten hoeden voor dat gevaarlijk soort van verstandsbijgeloof, dat ook geschiedschrijvers wel eens bevangt, namelijk: van achteraf bij menschelijke handelingen aan het verstandelijk overleg een overmatige speelruimte t© geven, althans veel grooter, dan in den handelenden persoon zelf het geval is geweest.

Het is, dunkt ons, niet te ontkennen, dat de richting, waarin d© ontwikkeling is gegaan, veelal anders liep dan Willem zelf wenschte; dat andere middelen, dan hij nuttig achtte, precies de geschikte bleken, en dat hij dan juist in die andere, door hem niet gezochte richting, de leider, en van die andere, door hem ondeugdelijk geoordeelde middelen, de gebruiker is geworden, — neen, is gemaakt, — door God.

Hier zien we Willem werkelijk als een instrument; góéd, ja zeker: „Maer Godt sal my regeren, .Als een goed instrument"; toch niet anders dan instrument, niet eigenmachtig, doch geregeerd, doior een Andere, di© in andere richting de verlossing brengen zal.

Zie, het loopt telkens anders dan hij wenscht — maar, het loopt tóch goed. Willem kijkt na< ar Frankrijk, vanwaar hij de hulp© zi©t komen: in 1568, in 1572, in 1579. Teleurstelling volgt.

Willem kijkt in 1570 naar Hollands stedenburg©rij, die door hem geholpen zal worden, als ze zelf durft en wil aangrijpen; hij stelt een handig plan op ter bevrijding van Holland, later ook nog van Overijsel en Gelder, maar dat heele mooie plan valt in duigen, door kortzicht, kleinmoedigheid, armhartigheid van die hem toch smeekten cm hulp, maar die, duizenden guldens belovend, hem afscheepten met schamele tientallen.

hem afscheepten met schamele tientallen. En andere middelen: die Geuzen vloot, eigendunkelijke kapersbende, menigmaal Oranje's naam slechts als voorwendsel gebruikend, lang niet altijd geheel betrouwbaar, di© zal juist blijken het middel te worden, dat hem ruim baan voor zijn b©vrijdingsarbeid zal verschaffen. En als hij de daad van 1 April onwillig afl< eurt als ongeschikt, overhaast, en onvruchtbaar, dan wordt juist de vrijheidskamp met kracht ingezet.

Van voor hem geheel onverwachte, verrassende, wendingen, is Willems leven vol geweest. En hoe vaak moet hij gevoeld hebben zijn feitelijke machteloosheid, althans zwakheid, bij het over zijn hoofd suizen van zoovele stormen en tegenslagen.

Instrument — zonder eigen kracht.

Maar toch — een goed instrument. Ja, gelukkig voor ons volk, èn ook gelukkig voor hem.

Want juist als instrument wordt hij d© OiV©rwinnaarl Naast zijn „Saevis tranquillus in undis", zou misschien met nog meer recht kunnen staan het „victus vincam!" Ja, overwonnen, zal hij toch overwinnen! ^

Het insti'ument ploegt tóch de aarde open, en breekt ruimte voor kietoend zaad. Want het is een deugdelijk werktuig; het is van echt kaliber!

Willem heeft altijd, ook in de diepste teleurstelling van zich zelf en z'n volk, behouden de positie als leider. Zijn arme schapen zijn hem immer blijven beschouwen als den hun van God gegeven leider. Voor hèm is die schoone aanduiding voor de volle honderd percent waar. Zijn volgelingen hebben ondervonden en weten dus, neen, sterker, ze gelooven in zijn eerlijkheid, in zijn trouw! Ze gelooven, dat hij tot geen prijs zijn belang zal losmaken van het hunne; daarom zeggen de Statenresoluties zoo herhaaldelijk, dat de beslissing kan blijven aan de discretie van Zijne Excellentie. Ze weten, en, hoe gelukkig, ook wij weten het, dat voor hèm vaderland niet

told der vaderen in d© eerste plaats, maar: het land der nakoimelingen.

En zóó blijft het instrument toch overwinnaar. Tot in onze eeuw toe. In 1933 is hij niet meer partijhoofd.

Voor 75 jaar klaagde Frain, dat de Roomsche historicus Willem in veinzerij en in hardvochtigheid aan Filips II gelijk stelde; dat het den Roomschen geschiedschrijver niet mogelijk was, hem met iets, dat naar billijkheid zweemde, voor te stellen. Thans huldigt Roomsch èn Socialist met Calvinist en Liberaal in Willem den bevrijder van land en volk. Thans is Willem oiverwimiaar.

Inderdaad. „Indien dan niet voor ons zelf, dan toch voor ons nageslacht!" Zoo kan ook Willem, die als bevrijder niet schittert, maar zwoegt en lijdt, hebben gedacht over zijn werk. „Overwonnen, zal ik overwinnen"; ja, dat heeft hij gedaan, niet als machtig held, maar als dienend instrument. Zelfs n u nog, in 1933, verzoenend, althans verzachtend, de tegenstellingen van godsdienst en partij in ons geheelo volk.

B. EBLING.


') „Met", evenals Prof. Dr A. Noordtzij, De Psalmen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1933

De Reformatie | 10 Pagina's

PRINS WILLEM VAN ORANJE-NUMMER

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1933

De Reformatie | 10 Pagina's