GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog eens: Ds Heida's bezwaai'.

Men vestigt mijn aandacht er op, dat de verandering van den bekenden regel uit het Ie couplet van: „O hoofd...." (zie vorig nummer) wèl aangebracht Wcis in de Proeve, die in 1920 werd aangeboden, maar niet ia 'het thans ingediende concept. Inderdaad: ik 'heb me

vergist, ik 'had het rapport niet bü de hand. Ds Heida's beawaar keert 'zich 'dus tegen wat t 'h a n s aangeboden wordit. Mig'n eerste op'merfcüig, dat, wordt zijn bezwaar gedeeld, «vemtueel nog 'gewijzigd kan worden, behoudt duS' 'haar zin. Misschien heeft men de eerst (in 1920) voorgesitelde verandering thans weggelaten, ivijl door haar het Ie couplet ophield een Trolzin te zijn: het bleef bil een aanspraak: O hoofd — en dan verder relatiefzinnen, zonder hoofdzin.

Nog eens: de opvallende advertentie.

Verleden week is onder Kerknieuws een „amende honorable" van Ds K. v. Anken geplaatst, ver'band 'houdende met diens artikel over een huwelijksbevestiging in Winterswijk. 'Omdat evenwel 'het eerste artikel van Ds v. Anken ook onder Persschouw gestaan heeft, is het billijk, daJt ook in de'ze rubriek melding gemaakt wordt van de terugneming er van. Daarom verwijs ik nog eens expres 'hier naar 'het nummer van verleden week (Kerknieuws).

Een chr. gerei, stem over de doleantie.

Ds H. Knoop schrijft in „Delfsh. Kerkbode":

Een Ghris'telijk-Gereformeerde man, lid van de Chr, Geref. Mannenvereeniging te Amsterdam — zijn naam is Bloem •— heeft, naar het verslag in „De Standaard" mededeelde, op den Bondsdag dier vereenigingen een referaat gehouden over het onderwerp: „De onderscheiden 'beginselen van Afscheiding en Doleantie". Dat is' een. mooi en actueel onderwerp. Wie echter, wat in het persverslag de „belangrijkste" van de 12 stellingen des heeren Bloem heet, onder de oogen krijgt en naleest, wrijft 'ziJn oogen uit en vraagt zich af: is hier nu domheid, verblinding of bewuste oneerlijkheid aan het woord geweest. Lees maar eens:

Stelling 5: de afscheiding in 1834 viudit haar grond in de gehoorzaamheid aan Gods Woord. Ons kerkelifk standpunt moet 'den toets van Gods Woord kunnen doorstEian. (Dit laatste zinnetje moest eigenlijk geschilderd worden op eiken 'muur van elke Ohr. Geref. „Kerk", als spreuk haagen in de situdeerkamei van de Docenten te Apeldoorn en in de les-'kamers van de Theol. School aldaar. Dit zinnetje is voor wie Kerkhietorie in dit iand kent een veroordeeling van do Chr. Geref. Kerk; het veroordeelt haar recht van bestaan. Kn.).

Stelling 6: de „aote van Afscheiding of wederkeering" is een eerezuil onzer N. G. Belijdenis en doet ten volle uitkomen, dat de afscheiding een daad des geloofs was.

Stelling 8; de afscheiding kan naast den toets van Gods Woor'd, ook den toets der historie doorstaan.

Stelling 9 — en nu laat de Chr. Geref. Kerkhistoricus zijn licht schijnen —: het standpunt der Doleantie kan noch den toets van Gods Woord, noch die der historie doorstaan, is zuiver menschenwerk en op bereikening gegTond.

Stelling 10: De doorgedreven vereeniging (volgens

Dr Kuyper Hereeniging genoemd) is dan ook een miskenning van het Werk des Heeren in 1834 gewrocht.

Stelling 9 en 10 zijn wel bijizonder prachtig. Daar liggen schatten van kerkhistorische kennis in verborgen. Ik weet eigenlijk niet goed of het neerpennen en verdedigen van deze enormiteiten wel aan den heer Bloem geweten worden mag. Mij dunkt, dat 'het best 'kan zijn, dat we hier een vrucht hebben van de stelselmatige, jarenlange 'beïnvloeding der geesten door wat in strijd is met de waarheid in de Ohr. Geref. Kerk door 'haar officiëele leiders. Natuurlijk men moet daar zijn recht "veui bestaan als keA verdedigen, men doet dat daar ook. Want men wil het oordeel van den tijdgenoot — en van God? ontgaan! Maar men doet dat daar niet overeenkomstig de waarheid. Omdat men dat niet kan. De toets van Schrift en historie kan deze verdediging niet doorstaan.

Tot zoover 'de aan'hahng. Het is goed, te hooren, hoe het staat met de werkelij'kheid van het leven, achter de poorten, die men behangen heeft met schilden, gewijd aan de veelheid der ware kerken, en de zoetheid vein den vrede.

Ook Ds Heida spreekt over deze stellingen. We dteeren :

Volgt stelling 6. De acte van afscheiding of wederkeering is een Eerezuü onzer N. G. Belijdenis en doet ten volle uitkomen, dat de Afscheiding een daad des geloofs was.

Aocoord, br. Bloem!

Alleen maar Tea*geet niet en onthoud niet den menschen, de voMe beteekenis van deze acte, want dan strandt gij met uw heele betoog.

Die acte van afscheiding of wederkeering was tegelijk een geestelijke 'huwelijksacte, een acte van hereeniging met allen, coi-poratie's of personen, die belijdend terugkeerden tot Gods Woord. Dat staat er in; dat vras 'de oude Gereformeerde geest van Hendrik de Cook en alle vaderen der Afscheiding. Daarom hebben zij, zich afscheidende van degenen, die niet in de Kerk waren, zich steeds verblijd in elke actie, waarbij van wederkeering tot Gods Woord en de belijdenis sprake was. Het 'huwelijk met zulke belijders was reeds tevoren beteekend.

Waarom verzwijgt gij dat voor de Christelijke Gereformeerde Mannenvereenigingen en voor het gansc'he Kerkelijk forum?

Ook dit:

En dan volgt: ik zou haast zeggen uw onwaardige stelling 8:

„Het standpunt der 'Doleantie kan noch den toets van Gods Woord, noch die der 'historie doorstaan, is zuiiver menschelijk en op berekening gegrond".

Dat is een stelling, die 'gij nooit zalt kunnen bewijzen.

Waarom niet?

OmdaJt gij daarmede 'met uw ^dngers tast naar een terrein, dat het uwe niet is, dat 'God voor zichzelf heeft gehouden. Dat behoort tot die 'dingen, die God zal oordeelen.

Als de mannen der doleantie getuigen, dat het hun in 'heel de beweging te doen was, om het Woord Gods en de oude Gereformeerde belijdenis weer te laten gelden op kerkelijik terrein, ontbreekt U 'het r e c 'h l om te zeggen: dat meent gij niet; daarin zijt gij onwaarheidsprelkers, om niet iets ergers te noemen.

Naar ik 'hoorde, heeft ooik het befaamde zinnetje over de Afscheiding, die „krank in den levenswortel" zou zijn geiheeten door Dr Kuyper, een punt van overweging uitgemaakt (de persverslagen zijn niet alle helder op dit punt). Maar Dr Kraan heeft daarover zeer helder in ons 'blad geschreven.

Ons meeningsverschil met Ds Kalkman.

Het gebeurt niet vaak, dat een meeningsverschil zóó prettig en vlot besproken worden kan, als tusschen Da Kailkman (aie enkele nummers geleden) en mij thans het geval 'blijkt. Ds Kalkman schrijft in „Goudscho Kerkbode":

Ons stukje over „Woord en Daad" van twee weken geleden heefit ook de aandacht van Dr K. Schilder getrokken, die er in „De Reformatie" een artikeltje aan heeft gewijd. Dan'kbaar voor zijn welwillende belangstelling, wil ik beginnen met het slot van zijn artikel, dat, evenals Ds Warmenhoven in een ingezonden stuk van heden, gaat over de erkenning van den Doop. Daarin wordt opgemerkt, dat wij den Doop van anderen erkennen niet op grond van het bestaansrecht van verschillende kerken en dat hier dus geen argument 'ligt om 'het bestaansrecht der Chr. Geref, Kerk te erkennen. Waarom wij dien Doop wel erkennen, kan bier verder onbesproken blijven. Met deze opmerkingen kan ik mij wel vereenigen, waarom ik dan ook dit punt als argument, voor mijn betoog terug neem.

Op één punt is er tusschen Ds K. en mij nog verschil:

Dr K. Sdhilder verdedi'gt in „De Reformatie" de Volgende stelUng: „Erkenning van elkanders bestaansrecht als (afzonderlijk) kerkelijk instituut is het groote 'SitruikeMok voor eenheidspogingen. Want als we het recht hebben naast elkander te bestaan, dan laat ik liever alles' wat is, kahn voortbestaan. Maar ik geloof niet, dat Christus ons 'het recht geeft de zaak blauw blauw te laten. Ik geloof, dat Hij' verbinden wil, wat samen wonen kan in één belijdenis. En daarom moeten wij het bestaaiisrecht van de Chr. Geref. Kerk onitkennen."

Wat ik tegen deze stelling heb in te brengen, is dit: er wordt 'geen onderscheid in gemaakt tusschen „het bestaansrecht" en het „a f z o n d e r 1 ij 'k bestaansrecht."

En deze onderscheiding dienen wij duidelijk naar voren te brengen. Laat ik het met een voorbeeld ver-'hëlderen. Een weduwnaar treedt in het huwelijk met een weduwe. Zijn getrouwde zoon verbreekt uit baloorigheid hierover elke gemeenschap met zijn vaderlijk huis. Nu kan de vader wel idet anders dan'het gescheiden bestaansrecht van den zoon tegenover den vader ontkennen; maar zijn bestaansrecht zal hij erkennen. Hij zal zich verblijden, als het zijn

Eoon welgaat, maar zija afscih'eiding van 'het vaderlijik (huis, daar ian hij het recht niet van erkennen.

Zoo staan wij ook tegenover de Ohr. Geref. Kerk Haar afzonderlijk bestaan "is zonde. Maar haar bestaan zelf valt daarmee nog niet. Dat staat of valt met de O e r e f. b e 1 ij d e n i s. Dat de G'hr. Geref. Kerk geen gemeenschap met ons onderhoudt en daarvoor geen wettige redenen Jieeft, beitreuren wij. Maar dat zij de Gereformeerde belijdenis handhaaft en nog «en Gereformeerd kerkelijk leven in stand houdt, daarover kunnen wij ons verblijden. Dat is juist de reden, waarom wi, j gelooven tot ikerkelijke eenheid geroepen te zijn.

Ik geloof niet, dat ik nog breed behoef 'te spreken: -re zijn het wel zoo ongeveer eens, behalve dan over ie keus der woorden. Ds Kalkman neemt een voorbeeld: ireduwnaar, zoon. Maar dat zijn individuen, en die •: -oon was da't, zoodra hij geboren werd. Over zijn „afzonderlijk" bestaan behoef ik niet te twisten, want de „afzonderliikheid" is zijn eenige bestaansmogelijkheid. Bij de kerk gaat het evenwel om de gemeenscbap van individuen; en daar zit 'heel de kwestie op vast. De Ohr. Geref. Kerk als instituut — dat is juist een ding, waaraan de „afzonderlijklieid" inhaerent is. Maar de afzondering der thans onder dien naam zich afscheidende geloovigen is niet 'hun eenige bestaansmogelijkheid. Het 'beeld kan mij daarom niet overtuigen. Als een deel van de Nederlandsche bevolking zich „afzonderlijk bestaansrecht" toekent, b.v. omdat bet bezwaar heeft tegen en'kele uitspraken, neergelegd in Dr Colijn's geschriften, maar bet 'houdt voorts vast aan de speciaal Nederlandsche staatsinrichting, zal men dan zeggen: het afzonder 1 ijk bestaan is zonde, maar 'bestaansrecht 'hééft deze „staat"? Ik meen, dat men het anders zeggen zou.

Overigens: laat ons niet langer debatteeren, want in de zaak beeft Ds Kalkman, gelijk thans blijkt, hetzelfde bedoeld a'ls wij. We 'danken hem voor zijn vriendelijke besprelking.

„De Wekker" en de heer Bruins.

Onze lezers herinneren zich, wat de heer Bruins, arts, schreef over de door hem bij mij onderstelde inconsequentie; bezwaar had ik tegen de Deventer evangelisatiemethoden, en toch was ik bestuurslid der Ned. Chr. Radio-Ver. Hierover schreef naar bekend recept (tendentieus de dingen eventjes aansnijden, maar nergens op ingaan) „De Wekker". Dit noopte mij tot volgend afweer-artikeltje in „De Bazuin" (het gaat over de verbreking van de evangelisatie-samenwerking in D.):

Nadat ik Dr Visscher op dit punt de waarheid gezegd had, komt „De Wekker'-redacteur (J. J. v. d.) S(chuit) te A(peldoorn) vertellen, precies zooals alle ethischen en hersteld-verbanders, dat „ k e r k i s t i s c h drijven" dit „schoone werk" heeft „vernietigd", en dat het „met name" ik was, die „dezen kerkistischen filter^' (hm, hm), door welken „filter" „deze samenwerking dan niet kon" „telkens omhoog hief". Het venijnige van dit zinnetje is natuurlijk, dat men er geen tijdsaanduiding in vinden kan, zoodat de redacteur, tot de orde geroepen, kan zeggen: ik heb toch niets gezegd omtrent de tijdsorde? , terwijl natuurlijk ieder lezer toch denkt, dat met name wat ik schreef, of deed, de samenwerking brak. En dat is nu juist die armoedige stemmingmakerij van den man, die tegen wat ik ter zake (en in ander verband) aanvoer. niets weet in te brengen. Hij móet weten, want het is ronduit gezegd, dat de samenwerking allang verbroken was, toen ik het eerste woord erover zeide in het openbaar, en dat ik opzettelijk geweigerd heb, iets in het verborgene te doen in deze zaak, en alle verzoeken om inmenging van de hand wees. In Deventer weet men dat ook wel; maar sommige heeren hebben zulke verdachtmaking „noodig" (wereldgelijkvormig gesproken), om zich een air te geven.

Het fraaiste van de historie is dan, dat de Chr. Geref. dominee C. v. d. Zaal eveneens die samenwerking heeft losgelaten, om principiëele redenen. Deze Chr. Geref. pred. heeft indertijd het Deventer kwartet toebehoord, maar het Comité verlaten. De brochure-Bruins verdedigt een standpunt, dat door Ds V. d. Zaal metterdaad verkeerd genoemd wordt. Wat deze brochure tegen mij heeft, heeft ze ook tegen hem. Ook hij is bestuurslid der N.C.R.V., en bezwaard tegen de Deventer evangelisatiemethoden. Er is dus op dat punt tusschen hem on mij overeenstemming. Maar dat woi'dt in de schaduw gelaten; en deze Ds V. d. Z. wordt dan geprezen als iemand, wiens thans ingenomen houding nog lang zoo blijven moge. Terwijl dan tegen mij geciteerd wordt wat de heer Bruins schreef, hoewel het ook Ds v. d. Zaal raakt: Tweeërlei weegsteen...

Dat deze redacteur dan verder smaalt over een beslissing van „hooger hand" (hoewel een besluit eener meerdere vergadering volgens gereformeerd kerkrecht heelemaal geen besluit van „hooger hand" is), dat hij een tegenstelling maakt (dezen keer) tusschen „gesystematiceerde" (zoo staat het er) couranten-artikelen, en dogma-bepalingen(!) eenerzij ds, en de vi'eugde, als „een ziel naar God begint te vragen', dat laten we maar rusten; we hooren van ethische zijde, en uit de H.V. kringen dagelijks dezelfde geluiden. Het verbaast alleen maar, dat iemand, die zóó over „hooggehouden"(!) „filters", en „gesystematiceerde" artikelen, en „dogma-bepalingen" denkt, nog één dag langer christelijk gereformeerd kan zijn, en anderen daartoe opwekken kan. Maar om dat te verstaan, moet ge argumenten vragen, en consequenties; en daar heeft de redacteur het heden niet op begrepen. Welke politiek hij morgen voeren zal, dat is een kwestie van morgen, denkt hij blijkbaar.

Hij neemt nu zoo ongeveer den s c h ij n aan, van het eens te zijn met den Deventer arts, den heer Bruins. Hoewel als de p r a c t ij k naar hem kwam, hij het wel laten zou, te doen, wat deze w i 1.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1933

De Reformatie | 4 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1933

De Reformatie | 4 Pagina's