GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Calvinisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Calvinisme.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Calvinisme heeft Gispen, steeds geboeid.

En als Dr L. Heldring, in zijn dissertatie „Inwendige Zending en Gemeeiite" beweert, dat het Calvinisme de inwendige zending in het algemeen en de zondagsschool in het bijzonder geen goed hart toedraagt, dan toont Gispen in een reeks H e r a u t artikelen van het jaar 1881 aan, dat dit óf onkunde óf vooroordeel is. Mits men maar niet gelieve te verwarren wat het Calvinisme is en wil. en 'wat sommigen, of liever enkelen, heden ten dage als Calvinisme aan de markt brengen.

In 1895, aan den vooravond van den Vrij e-Universiteitsdag te 's Gravenhage, spreekt Gispen een uitnemend en ernstig woord ter inleiding van het gebed. We zijn hier saamgekomen, zoo zegt hij dan, voor een groote en goede zaak, voor iets dat de hoogste belangen raakt van het Nederlandsche volk, inzonderheid van dat gedeelte, dat nog belijdenis doet van de Gereformeerde religie, van die beginselen, die Nederland maakten tot een woonstede van' godsdienstige en burgerlijke vrijheid.

Even later constateert hij in „De Bazuin", dat het Calvinistische volk in Nederland nog niet dood is. Integendeel, het nam toe in kracht. Het werd krachtiger door organisatie, waardoor politieke actie mogelijk werd. Het nam positie op wetenschappelijk gebied in de stichting der Vrije universiteit op Gereformeerden grondslag. De Ch.i'istelijke volksscholen namen toe van jaar tot jaar. En de kerkelijke quaestie ontwikkelde zich, onder dat alles in die mate, dat het lang verwachte conflict kwam, en in 1886 weder een kleine honderdduizend zielen met een aantal predikanten, ouderlingen en diakenen aan de Synodale organisatie, ontkwamen. „Gij herinnert u, wat een-'beweging en welk een strijd dit .een en ander in den Jande teweegbracht. En toen nu, in 1892, de kerken der Doleantie en de kerken der Scheiding saamsmolten, en vereenigd op den grondslag der Formulieren van Eenigheid en de Dordtsche Kerkenordening van 1618/19, als DE Gereformeerde Kerken in Nederland bij de regeering bekend werden, was de maat zoo vol, dat ze overliep. Modernen en Orthodoxen, en allerlei isten en anen, meenden, dat het nu waarlijk te ver ging, en vreesden, dat het Calvinistische volk, ging het zoo voort, weder ©en macht zou worden in het land. Dat mocht men niet laten geworden. Men beproefde het gedane ongedaan te maken, bevorderde de scheuring, stookte de verdeeldheid aan, deinsde niet terug voor de oricliristelijkste 'en afschuwelijkste uitspraken over „den leider", beklaagde en vertrapte beurtelings de verleiden, ten slaagde erin wantrouwen en verdeeldheid te zaaien onder wat men spottend het Calvinistische volk noemde, om dan zegepralend uit te roepen: ziedaar •nu die zoo h.ooggeloofde eenheid van "leer en tucht en dienst onder de Calvinisten".

Over de Calvinistische zienswijze schreef hij in Mei 1896 naar aanleiding van de Kamerdebatteii over de Kieswet: „Bij deze gelegenheid is het weder eens helder uitgekomen, hoe weinig begrip men in staatkundige kringen heeft van 'het Calvinistisch ideaal. Hetgeen Dr Kuyper gezegd heeft van de door God aan het ; volk gegeven rechten, die de Overheid evenzeer eerbiedigen moet als het volk het gezag der Overheid, en hoe de syn/ these van beide ligt in de belijdenis van de Souvereiniteit Gods, is toch niets meer en niets anders, dan het abc van 'het Calvinistische ideaal, toegepast op het staatsbestuur. Zij die van kindsbeen af in het Calvinisme zijn opgevoed, hebben deze gronddenkbeelden als met den paplepel ingenomen. En zij die, op 'later leeftijd, onder dè leiding van Gods wonderbare voorzienigheid, door diepgaande, vooral Theologische, studiën, tot de grondgedachte van het Calvinisme zijn doorgedrongen, hebben niet den minsten twijfel in hun hart aangaande de waarheid van deze grondstellingen, die alles beheerschen, wat op de aardsche en hemelsche dingen betrekking heeft. Dat de verslaggever van het Handelsblad van deze dingen niets begrijpt, is volkomen ''begrijpelijk. Maar dat ook van bevriende zijde deze leer is tegengesproken, doet des te pijnlijker aan, als we bedenken, dat nog vóór enkele jaren van geheel andere dingen, ik zal maar zeggen, .gedroomd is. Niemand toch zal kunnen ontkennen, dat in de oprichting van de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag eene belichaming is gezien en erkend van het Calvinisitische ideaal, allereerst op wetensc!ha, ppelijk gebied. Vandaar het verschijnsel, dat bijna alles wat geleerd, voornaam en min of meer orthodox godsdienstig is in den 'lande, van den beginne aan, óf van deelneming zich heeft onthouden, .óf-zich, na de eerste bijvalsbetuiging, onttrokken heeft, en sommigen zelfs eene onvriendelijke, ja vijandige houding tegen deze poging geopenbaard hebben. Slechts een kleine kring van wetenschappelijke mannen, die naam en invloed in den lande hadden, schaarden zich om de banier, en beleden het beginsel , van „Souvereiniteit in eigen kring". Wat er verder gebeurd is, weet gij. Eerst de kerkelijke quaestie en het daaruit zich ontwikkelende kerkelijke conflict, en daarna de politiek© quaestie en het daaruit zich ontwikkelende politieke .conflict, dat ook op scheuring uitliep. Van achteren beschouwd, moeten er^ in dien kleinen kring, vergissingen en misverstand hebben be^ staan, waaruit de plaatshebbende verwijdering van elkander zich laat verklaren. Aan oneerlijkheid of onoprechtheid .mogen wij daarbij niet denken. Maar wel aan misverstand, zoowel wat betreft het uitgangspunt als de strekking van het Calvinistisch streven hier te landej niet alleen wat aangaat de beginselen, , die in de 16e eeuw tot zoo groot© uitkomsten leidden, maar bovenal jn betrekking tot de tegenwoordige tijdsbedeeling, onder de heer-

schappij van de revolutionaire theorieën, en hare toepassing op het staatkundig en sociale leven der Nederlandsche natie."

In het voorjaar van , 1897 pakte Gispen zijn, lezers 'door uit te pakken over eigen gewaarwoojdingen en te vertellen hoe afbijterig hij' zelf eerst tegenover het nieuw opkomend Calvinisme gestemd was.

Gelijk zoovelen was ook hem, van kindsaf, ingescherpt, dat „de wijsheid dezer wereld" dwaasheid is bij God; dat de „natuurlijke menseh" niet b^rijpt de dingen die des Geestes Gods zijn, en dat we we ons verstand „gevangen moeten leggen".

Toen hij echter met de geschiedenis een weinig bekend werd, de geschiedenis der Christelijke leerstukken naging, eenig begrip kreeg van een^ Theologische Encyclopaedie, kennis maakte met de geschiedenis der wijsbegeerte, en iets meende te vatten van de verschillende stelsels der groote denkers uit den ouden en nieuwen tijd, en, irji verband daarmede, van de richtingen in de theologie, vooral die van de middeleeuwen en van onzen tijd, toen begreep hij, dat die Schriftwoorden toch een andere beteekenis hadden en een andere strekking, dan waarin zij, in de kringen der ongeleerden, meestal opgevat worden.. Maar , het ging hem onder alles naar het woord: die wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart.

Want hij kon niet anders zien of, wat men nu het Calvinisme noemt, de geheele wereldbeschouwing der Gereformeerden, vond in de ^ansche Christenheid geen enkel wetenschappelijk verdediger meer. Het bestond nog wel, maar —• als sekte, als wereldbeschouwing, die uitsluitend in de kringen der ongeleerden en der geringe lieden een kwijnend bestaan voortsleepte. De stroom van het eigenlijke, wetenschappelijke leven ging buiten ons om, raakte althains ternauwernood onze voeten. En roeping scheen het hem toe, om buiten de legerplaats de smaadheid van Christus te dragen, gesterkt door het woord: heeft ook iemand van de oversten in Hem geloofd, of van de Parizeen?

Uit dezen gemoedstoestand verklaart hij voor zichzelven ook het wantrouwen, waarmede hij de geruchtmakende beweging in de Ned. Herv. Kerk iianschouwde, die als echte^ Gereformeerde, zich aanmeldde. Hij hoorde van Evangelisten, die de stof hunner prediking geheel uit het Hooglied haalden en uit de Profetische boeken, en de menschen waarschuwden tegen de Remonstrantsche leeringen, onder de Afgescheidenen in o-mloop, ©n tegen de gevaarlijke prediking in de afgescheiden kerken, tegen de zonde der Afscheiding, en daarbij wezen op de noodzakelijkheid van het weenen op .Sions vervallen muren en over de verhrekinge-Jozefs. En hij dacht zoo, de menschen strijden voor een verloren zaak. Ze zijn een paar eeuwen te laat op de wereld gekomen, en schijnen te meenen, dat een kind der negentiende eeuw, aan bloedarmoede lijdende, genezen zal worden, als hij den pels van zijn overgrootvader aantrekt.

Maar Dr Kuyper dan?

Ja, DT Kuyper!

Wat heeft Gispen zich wel moe gepeinsd op de vraag: Wie is toch Dr Kuyper, wat wil hij, wat zal hij?

Er was zooveel in zijn schriften, dat hem aantrok, dat hem niet alleen schoon, maar onwederleg, baar toescheen: en ook weder veel, dat hem veeleer afstootte, dat hem voorkwam te zijn een zich schikken, zelfs in taal en stijl, naar het volk, dat zoo gaarne tot de kinderkens gerekend wordt, maar toch wijzer zich acht dan al zijne leeraren. Hjet ging Gispen dikwerf, zooals de moderne dichter een leek laat zeggen: „als ik mijn oogen sluit, dan wil ik wel gelooven; maar als ik ze open doe, komt weer de twijfel boven". Zelfs bij de oprichting der Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag, ofschoon hij de idee toejuichte en den moed, die er zich in uitsprak bewonderde, kon hij de gedachte niet kwijt raken: wie bij' Calvijn blijft staan, maakt Rousseau onvermijdelijk.

En dan — die Doleantie!

Wat was zij anders dan een nadoen en nabootsen van wat de Contra-Remonstranten, in de 17e eeuw, ondernamen, maar met dit verschil, dat men toen doleerde tegen de overheidsmacht en nu tegen de kerkbesturen, waaronder men geboren was en leefde, en wat zou zij .anders uitwerken dan dat het aantal Protestantsohe Kerkgenootschappen in Nederland met één werd vermeerderd.

Gispen begreep in die dagen nog niet, dat Dr Kuyper niet bij Calvijn bleef staan, maar van Calvijn uitging. Uitging van de eeuwige, onveranderlijke en onvergankelijke beginselen, die de groote Hervormer in de 16e eeuw, uit Gods Woord, aan het licht bracht, en dat Dr Kuyper niet was copiëerder van Calvijn, maar regenerator van het Calvinisme, van geheel de Gereformeerde levensbeschouwing, waarvan de reformatie der kerk slechts een deel, zij bet ook een belangrijk deel, uitmaakt. Dat die wedergeboorte van 'het Calvinisme het geheele leven omvat, allereerst het wetenschappelijke leven van den modernen tijd raakt, en dat juist op dit gebied de strijd möertl gestreden, om verder die eeuwige beginselea, in Gods Woord neergelegd en geopenbaard, in hare toepasselijkheid voor de eiscben, de nooden en behoeften van den modernen tijd, aan te toonen' en te "handhaven, tegenover den algemeenein tijdgeest en de veelvuldige tegenspraak.

En ook begreep hij toen nog niet, , dat er een terrein was, waarop Scheiding en Doleantie elkander konden ontmoeten en tot eenheid komen in de hoogere en toch zoo eenvoudige gedachte, die niet gezocht behoefde te worden, maar reeds voor eeuwen gegeven was in de Belijdenis en Kerkenlordening der Nederlandsche Gereformeerde Kerken. En evenmin begreep hij de noodzakelijkheid der wedergeboorte van onze Theologische School en van geheel de opleiding tot het predikambt, in verband met alles wat onze tijd vordert, en hoe ook dit in verband stond met de groote, allesbeheerschende gedachte, dat God, ook oj) het gebied der wetenschap, tot Zijn eere kome, en dat ook daar gelden de ordinantiën Gods en geen menschelijke inzichten.

„Of ik dat alles dan nu begrijp? Een weinig, zou ik zeggen.

„Een weinig geloof ik nu te begrijpen, waarom God de Heere, uit ons midden, een man als Dt Bavinck verwekt heeft; en waarom Hij een reeks van jeugdige ambtgenooten vol geestdrift voor. het léven, zooals het thans is_, heeft geroepen en aangegord en toegerust, om te strijden voor het geloof, eenmaal den heiligen oveigeleverd.

„Zie, mijn vriend, als ik het naderend einde vani mijn ambtelijk leven vergelijk met het begin, dan grijpt menigmaal verbazing mij aan, over wat ik heb zien worden en vergaan. Maar bovenal is dani in mijn hart een behoefte om te aanbidden, piet schaamte over kleingeloof en twijfelmoedigheid. Dan zegt ook in mij een stem: onze God is wonderlijk van raad en machtig van daad; Hij doet groote dingen die men niet doorgronden, wonderen, die men niet tellen kan!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1933

De Reformatie | 4 Pagina's

Het Calvinisme.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1933

De Reformatie | 4 Pagina's