GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zwanenzang.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zwanenzang.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het behoont tot de verkwikkendste herinneringen uit mijn leTfen, dat ik heb mogen medewerken om de vercenig'ing der 'kerken in 1869 en 1892 te helpen bevorderen, en op heide Synodes, als Bijzitter of Vico praeses, en als Praeses, mede leiding aan de zaken 'heb mogen geven, en niet 'het minst dat ik de samensmelting 'der Ikerken te Amsterdam heb mogen beleven en het laatste deel mijns levens, naar ik hoop, in de Gereformeerde kerk mijner geboortestad mag dienen.

In de ééne gemeenschappelijke zitting van de Vereenig'de Synodes, op dien gedenkwaardigen 16 Juni van het jaar 1892, heb ik o.a. gezegd: „Wij zijn nu één geworden; en God geve, dat wij eerlang zoo samengevloeid en samengesmolten zijn, dat niemand begrijpt, waar de samenstellende deelen gebleven zijn.

„Het is toch geen samenvoeging van „ijzer en leem", maar van ijzer met ijzer, van zilver met zilver, van goud met goud!

„Die samenvoeging geschiedt in het vuur; .— daarin, broeders, worden wij zoo vast gesmeed, dat alleen de kenner nog zal kunnen ontdekken, waar de samenvoeging (de lasch) ligt. Wij zijn gegaan en zullen nog gaan door het vuur van critiek en kwaadspreking. Nu dat is goed. We hebben zelf wel eens den hamer gebruikt, zoodat sommigen zeiden, ze slaan alles kort en klein. Maar de God des hemels wist, waar de slagen moesten nederdalen, en Hij heeft onze harten bestierd en het vuur gebruikt om de gebroken deelen weder saam tot een geheel ite maken, zoodat wij hier staan voor Overheid en volk in 't midden der natie, als ééne keric, met den éénen heerlijken nasim, die onzen Vaderen zoo 'dierbaar wa^: „De Gereformeerde kerken in Nederlan d", waarin alleen maar plaats is voor de souvereiniteit van den Christus Gods."

Voor zoover van de zijde der Hervormden van zulk een „naïef optimisme" kennis werd genomen, is het met schouderophalen en een weinig vroolijkheid begroet. Eu vam een anderen kant zijn mij lage scheldwoorden, aanvallen op mijn karakter, zelfs op mijn betrekking tot God, niet gespaard. En in den kring der broederen zelven is het mij voelbaar geworden, dat ik het vertrouwen niet meer zooals vroeger genoot.

Toch berouwt het mij niet, die woorden gesproken

te hebben, al zijn ze door de uitkamst niet ten volle bevestigd.

Tot die teleurstelling heeft zeker de Opleidingskwestie veel bijgedragen. En in het stadium, waarin deze kwestie tegenwoordig verkeert, is er, naar den mensch gesproken, weinig hoop op eene spoedige, bevredigende oplossing.

Meer zeg ik daar liefst niet van.

Van 1888 af tot 1893 is er ernstig gearbeid aan het uitstippelen der lijnen, waarlangs de eenheid van opleiding zou kunnen verkregen worden. Zelf heb ik daar ook aan mogen mede-arbeiden. Die arbeid is echter niet met den gewenschten uitslag bekroond.

En als men voortgaat aan de eene zijde bij de benoeming van Theologische professoren de leus te handhaven: „de kerk er buiten", en aan de andere zijde de Theologische Faculteit uit het kader der Vrije Universiteit wil lichten en die Faculteit geheel en al tot het gebied der kerk over wil brengen; voortgaat om zonder voorafgaand overleg en onderlinge bespreking de 'dingen te willen regelen, — geloof ik niet, dat we de eenheid van opleiding spoedig zullen beleven.

En ook in het gewone kerkelijke leven komen zooveel vragen thans voor, die mij vreemd zijn, en ook zoovele wier beantwoording boven mijn bereik gaat, dat ik het verstandiger oordeel te zwijgen dan te spreken.

In „De Bazuin" alleen over buitenlandsche zaken te schrijven, en de binnenlandsche geheel onaangeroerd te laten, gaat toch niet.

En in een tijd, waarin het eleotrisch licht steeds meer in gebruik komt, doet men wijs, als men zijn ouderwetsch patentolie-lampje maar wegbergt. Men vindt die moderateur's nog slechts bij groote uitzondering, meest bij dames van leeftijd, die het zoo'n zacht licht vinden, en dat bovendien weinig brandgevaar oplevert.

Gij moet mij dus niet kwalijk nemen, als ik mijne „Brieven" aan u staak. Een aantal jaren heb ik u, naar mijn beste weten, en meestal met lust en opgewektheid, trachten in te lichten van de dingen, die onder ons geschieden. Maar men heeft, niet geheel ongegrond, opgemerkt, dat ik in de latere jaren blijkbaar ond«r depressie verkeerde. Ik weet ook, dat ik sommigen, die mijne „Brieven" aan u lazen, wel eens boos maakte; dat ik anderen een gullen lach afdwong; doch ik hoop ook enkelen gesticht te hebben.

En nu leg ik de pen neder in het bewustzijn en onder de getuigenis mijner conscientie, dat ik, ook in de pers, en onder alle afwisseling en wijziging van inzicht en oordeel, gezocht heb den vrede, de eenheid van de kerke Gods in ons dierbaar vaderland, en gepoogd héb met allen, ook buiten de Gereformeerde kerken, die in Christus hun Heere en Heiland belijden, zooveel ik vermocht, in waardeering, liefde en vrede te verkeeren.

Ik spreek dan ook niet van mijn „geringen arbeid". Want niemand, die zich eenigermate bewust is van hetgeen hij door Gods genade gemaakt is en zijn kon, houdt zijn arbeid voor zóó gering, dat hij geen waardeering zou mogen vragen.

Evenwel moet ik ook een der schrijvers van de Oud-Testamentische Apocryphen nazeggen: Indien ik dit wel ende gelijk dit in een historie behoort bijeen gesteld hebbe, dat is mijnen wille geweest, maar indien ik het slegtelijk hebbe gedaan, dat is hetgeen ik hebbe konnen doen" 2 Macch. 15 : 32.

Ten laatste richt ik nog een bede tot u. Namelijk een ernstig verzoek, dat gij niet nalaten zult „De Bazuin" te blijven lezen. Haar inhoud zal stellig in belangrijkheid winnen, nu de redactie in zoo bekwame handen overgaat. Ook is het noodig, het „hoor en wederhoor" te betrachten, om niet al te eenzijdig te worden. Indien ik eenige goede herinneriag bij u mag nalaten, voldoe dan aan dit verzoek!

In de slui'tinigsrede d«r Synode van 1892 (in de Plantagelkerk te Amsterdam) heb ik o.a. dit gezegd: „De Schrift getuigt: „wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende", waarmede de Heilige Geest dit wil zeggen, dat de Oude Bedeeling niet bestemd was om te blijven. Zoo ook moeten wij vooruit. Soms gaat het wat snel, doch wij zoeken, niet twijfelende, maar in het geloof, aan de hand des Heeren."

„Wij gaan nu uiteen als Synode der Christ. Geref. kerk, maar we gaan niet uit elkander, we krijgen broeders en zusters er bij: we zullen met hen kunnen samenleven, als we maar veel bidden om den Geest, die ons leert bidden om den vrede van Jeruzalem."

Zoo zij en zoo blijve het!

Bid, o, bid met ons om den vrede van Jeruzalem!

Wel moeten ze varen, die hem beminnen.

Dr Kuyper nam dezen brief in „De Heraut" over, en voegde er dit onderschrift aan toe:

Toch zal broeder Gispen zijn pen nog niet rusten en roesten laten.

Een man, zoo zeldzaam begaafd, om jaar in jaar uit het oor van ons kerkelijk publiek te boeien, kan niet, tegen zijn natuur in, stil zitten.

Maar de dagtaak, het altijd weer moeten, dat heeft nu uit.

En daarom brengt ook „De Heraut" bij dit officieele afscheid aan Ds Gispen den dank van redactie en lezers voor zooveel kostelijks, als hij ook ons vergunde in deze rubriek „Uit de Pers" van hem over te nemen.

In zijn eersteling schreef da nieuwe Hoofdredacteur van „De Bazuin" over Gispen:

Wars van eenzijdigheid, liet hij beurtelings naar den eenen en naar den anderen kant zijne stem waarschuwend tegen alle overdrijving uitgaan. Begiftigd met iets van dien fijnen geest, die onder den naam van humor bekend staat, zag hij in de wijsheid der mensohen nog altijd iets van hunne dwaasheid en ijdelheid doorgluren en speurde zijn oog in der mensohen dwaasheid nog altijd een trek van hoogere wijsheid. Daarom behoorde hij nooit geheel tot de eene of tot de andere partij. Waar een ander de lichtzijde zag, merkte hij de schaduwzijde op; en als menigeen niets dan gebreken ontdekte schiep hij er behagen in, om de deugden in het licht te stellen. Hij zag de dingen, de vraagstukken en personen anders dan ieder ander. Hij had eene eigene visie en gaf die in zijne „Brieven aan een vriend te Jeruzalem" weer. En daarom waren deze zoo geliefd en werden zij zoo gretig gelezen. Zij hadden eene frischheid en oorspronkelijkheid, welke iedereen boeide, ook dengene, die er soms de dupe van was.

Verrassend waren zij ieder oogenblik, omdat zij de indrukken vertolkten van een door en door persoonlijk, individueel karakter.

Ook voor dezen H. Redacteur van „De Bazuin" is thans de ruste aangebroken. Zij lijkt hem zelf begeerlijk toe, en onzerzijds zü ze hem van harte geigund. Maar wij nemen van hem als Redacteur geen afscheid, zonder hem uit naam van de Curatoren der Theol. School, van de medewerkers en lezers van „De Bazuin" openlijk dant te zeggen voor de getrouwe diensten, idie hij door dezen zijnen arbeid den kerken bewezen heeft; voor de inspanning en toewijding, die hij zich getroost, voor de aangename uren, die hij vooral door zijne Brieven aan de lezers verschaft heeft. Met leedwezen zien wij hem ook als schrijver dezer Brieven heengaan. Zoo gaarne hadden wij gezien, dat hij, als redacteur aftredende, toch deze Brieven voortgezet had. Maar de geachte briefschrijver meende anders te moeiten beslissen. Wij hebben dit besluit te eerbiedigen, doch hopen, dat hij nog menigmaal iets op het hart moge hebben, hetwelk tot spreken en schrijven hem dringt, en dat hij: daarvoor dan eene plaats begeere in

„De Bazuin". Hare kolommen blijven voor zijn woord ten allen tijde geopend.

Met dat al is de teergevoelige Gispen door de ruwe behandeling van deputaten-curatorein toen in één dag oud geworden.

In 1903 verschenen „Eenige Brieven aan ©en vriend te Jeruzalem". „De Heraut" van 13 December gaf er deze reicensie van:

De pittige brieven, die Ds Gispen vroeger aan een vriend in Jeruzalem schreef, vormden een hoofdattractie van „De Bazuin". Ge mocht het met de be^ schouwingen van den briefschrijver niet altijd eens zijn, soms bedenkelijk het hoofd schudden over enkele gewaagde paradoxen, maar de geestige humor, de rake opmerkingen, de frischheid van geest, maakten Gispen's brieven tot de meest geliefkoosde schotel, dien de „Bazuin"-redactie haar lezers kon voorzetten. Gispen is nooit enghartig geweest; hij had een open oog voor de gebreken ook van de broeders die naast hem stonden; gelijk hij omgekeerd het goede wist te waardeeren zelfs bij degenen, die kerkelijk tegenover hem stonden. Het is daarom te begrijpen, dat vele vrienden van Ds Gispen eene afzonderlijke uitgave van deze brieven begeerden.

Ds Gispen gaf aan dien drang gehoor en deed zelf een keuze uit het tijdvak 1878—1888. Wie deze brieven herleest, zal wel onder den indruk komen, hoe vlug ons leven voorbijgaat en hoe geheel anders de loop der historie is geweest, dan deze briefschrijver dacht. Ds Gispen heeft vele talenten, maar de profetenmantel is hem niet op de schouders gevallen. De diepste oorzaak daarvan is wel, dat Ds Gispen bij al zijn schalkschen humor in den grond pessimist is en God de Heere betere dingen voor zijn kerk en volk in Nederland weggelegd had, dan 's menschen kortzichtige blik voorzien kon.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Zwanenzang.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1933

De Reformatie | 8 Pagina's