GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit de oude doos.

II.

Op 1 Maart 1901 begint onz© van der jeugd aan doodbrakend© Heman den brief aan. zijn jeugdig©n ambtgenoot aldus:

„Niet lang geleden stond ifc aan het sterfbed eener jonge vrouw. Htet gerochel des doods was reeds in haar. Maar zij herkend© mij nog, en zeide, met heldere; stem: Ik ben al dood. Het gelukte mij haar te overtuigen, dat zij nog leefd© en ik sprak tot haar over d© eeuwige belangen. Na het gebed riep zij uit: Ja, bet bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van aUe zonden. Eenig© uren later was zij werkelijk dood.

„Maar dat gezegde, ik ben al dood, bleef mij in de ooren klinken, ©n velerlei vermoedens ©n onderstellingen kwamen in mij op, om dat gevoel, of die inbeelding van dood zijn t© verklaren.

„D© verklaring heb ik niet gevonden. Alleen d© mogelijldieid van zulk een inbeelding kan ik begrijpen, hoofdzakehjk uit eigen ervaring. Niet dat ik naij ooit ingebeeld heb r©eds natuurlijk dood te zijn, maar wel fc©n ik d© inbeelding van reeds dood t© zijn. Voor deze wereld, of, zooals Paulus h& t uitdrukt, der wereld gekruisigd te zijn, ©n voor de wereld niets anders te wezen dan een verworpen! gekruisigde.

„In mijne jongelingsjaren was di© inbeelding zeer sterk in mij. En nog in het eerste jaar mijner bediening oefende zij ©en machtigen invloed op mij uit.

„Maar toen het tot 'een huwelijk kwam, en ik gewikkeld werd in d© handelingen des leeftochts, leerd© ik b©grijpen, dat ik iiiet dood was. Een w©img studeerens, een weinig lezens, kennismaken met d© geschiedenis der letterkunde ©n wijsbegeerte, met dichters en romanschrijvers, met menschen en toestanden: ook' ©en weinig reizens, en wat zien en hooren en — nadenken, deed mij deze wereld, en de zichtbare en tastbare dingen, van eene ander© zijde kennen, ja waardeeren, en' ook gevoelen, dat ik nog niet dood was.

„Of dit nu vooruitgang of achteruitgang is, wil ik zelf liefst niet beoordeelen.

„Vraagt gij, ho© ik aan die inbeelding kwam, dan moet ik antwoorden, voor zoover ik mij zelven be13 grijp, dat dit eensdeels is te verklaren uit het feit, dat de wereld, in welk'© ik leven moest, voor mij al het afstootend© had van een gekruisigde. Ik bouwde, in mij zelven, ©ene geheel ande're wereM op. Eene wereld van vrijheid en vrede; '©ene wereld van liefde en schoonheid, van eenvoud en waarheid, van harmonie ©n genot; eene wereld van rijkdom, van luister en 'koninklijke pracht ©n heerlijkheid. Die wereld kon ik rnij alleen denken aan d© ander© zijd© van het , graf, en naarmat© ifc in di© wereld, met mijn geest, leefd©j voelde ik m^ dood in de wereld van het heden.

„Ook heeft daartoe bijgedragen de schier uitsluitend© omgang met oud'©ren van jaren, met Christenen van zelfs zeer gevorderden leeftijd.

„Christelijke Knapen-of Jongelieden-en Jongehngs-v©r'©©niging©n waren toen in ons land nog niet zoo bekend, ©n dus ook niet het Christelijke reciteeren, oreeren, critiseeren, uitleggen van de Schrift, behandelen van de belijdenis, het Christelijke biljarten, schermen, musiceeren, enz. 'enz. enz.

„Die ouder© Christ©nen hadden er bijzonder slag van om een jongmensch, dat den smallen weg zocht, voor opgeblazenheid ©n .pedanterie t© behoeden.-Zij sprake'U onder elkander over de wegen des Heeren of^ zooals een oud versje zegt: „Elk verhaalt zijn weg en zaken, Hoe hem Jezus is ontmoet".

„Er waren z©©r lieve, zachte Christenen onder, maar ook zulken, die men toen ; , Knabbelhouwers" noemde. Eene benaming (naar men zegt) afkomstig van zekeren philosofeerenden ©n theologise©renden schoenmaker, die, onder zijn werk, op houten pennen, noodig voor het vastmaken der zolen, kauwde of knabbelde. Deze waren natuurlijk supralapsaristen. Zij legden echter grooten nadruk op „de rechtvaardigmakende daad", niet enkel van eeuwigheid, maar ook in dit leve'n. Slechts zeen weinigen waren in het bezit van deze genade, em onder het vertellen van „hoe dat toeging", zaten de nog niet gerechtvaardigden dikwijls te sidderen en te beven. De zachte, lieve Christenen wezen er dan op, dat het toevluchtnemend geloof ook geloof is, dat niet allen tot de volle verzekering in dit leven komen en beriepen zich op Brakel en andere schrijvers in dien geest, die d© Knabbelhouw©rs wel niet voor de beste hielden, maar di© ze toch ook niet durfden verketteren.

„De omgang met zulk© mannen en — vrouwen, met een ©igenaardigen term ^, doorgewerkt© Christenen" genaamd, oefend© grooten invloed op mijni inw©ndig leven, en richtte mijn geest op de eeuwige dingen. Maar den grootsten zegen vond ik hierin; , dat ik de vraag: „Ho© zijt gij rechtvaardig voor God? " als de alles beheerschende vraag, van het gansche leven en van ons géheele aanzijn, leerd© beschouwen. En dit is zoo, in klimmende mate, bij mij gebleven."

Eindelijk houden ook de brieven aan een jeugdigen ambtgenoot op. En als er dan in langen tijd niets van Gispens hand in , , D6 Bazuin" heeft ge­

staan, geeft hij daarvaa op 10 April 1908 Aan N. N. rekenschap mat h& t volgende schrijven:

„Gij vraagt mij, of de schrijver van de brievieii: aan een vriend te Jeruzalem reeds heelemaal dood is en zich niets meer aantrekt van het openbare leven in kerk en staat en maatschappij?

„Mijn antwoord hierop is: neen, hij is nog niet heelemaal dood, maar toch w^el stervende, zoiodat er geen hoop op beterschap Oif vs^eer opbloeien van het ingezonken leven meer bestaat.

„Ik wenschte wel er te kunnen bijvoegen wat Paulus zegt: terwijl de uitwendige mensch verdorven wordt, wordt de inwendige vernieuwd, van dag tot dag; of: vergetende hetgeen achter is strek ik m^. uit naar hetgeen voor is I

- „Dit zijn evenwel dingen, waarover men niet zoo in het openbaar kan. schrijven. En ook is het da tijd niet, althans in onze kringen, om veel op het inwendige leven te letten. Een levend mensch 'klaagt nu meer over de sociale toestanden, dan over eigen zonden en ongelijkvormigheid aan Christus. Wat heb je aan al dat klagen?

„Gij ziet dus, waarde broeder, dat de schrijver van de brieven aan een vriend te Jeruzalem nog wel niet heelemaal dood, maar toch stervende is, en zich onbevoegd acht om een houding aan te nemen alsof hij, nog frisch en vroolijk, over alles mag meepraten.

„Toen de laatste Synode van de Ghristeüjke Gereformeerde Kerk, in de Hantagekerk te Amsterdam, gesloten werd, heb ik g e v o e 1 d, dat hiermede ook een tijdperk in ons Kerkelijk en, in verband hiermede, ook in mijn persoonlijk leven, werd afgesloten. En nu is het wel zoo, dat we bij ons gevoel niet mogen leven of daar een grond van maken; maar dat neemt niet weg, dat het er toch is, en dat het ook behoort tot ons menschehjke wezen. Nog niet zoolang geleden heeft de Standaard een belangwekkend college gegeven over „Ons instinctieve leven" en de macht en belangrgkheid er van aangetoond. De ontwikkeling, die na 1892 gekomen is, heeft mij dan ook in mijn gevoel bevestigd, en mij doen begrijpen, dat er ook een tijd van zwijgen is. Toen ik mijn congé als redacteur van , , De Bazuin" thuis kreeg, kon ik zeggen: ik heb het verwacht. Overwegende, dat niemand macht over ons heeft, tenzij het hem van boven gegeven zij, heb ik in alles volkomen leeren berusten.

„En nu wil dit niet zeggen, dat ik de verschijnselen en de toestanden, die in het leven treden-, niet meer volg en met belangstelling gade sla. En ook niet, dat mijne vingers te stram zijn om te schrijven, maar wel, dat ik niet meer kan schrijven met voldoende kennis en juistheid van oordeel, om anderen voor te lichten. Het zou ©en matte herhaling worden van wat ik meermalen; gezegd heb, en daarbij het gevaar doen ontstaan, dat nog enkelen er zich aan klemden, en daardoor zou de strijd der meeningen nog grooter worden.

„Ik vooi mij kan dan ook de publieke bespreking der dingen, zonder verdriet, aan anderen overlaten. In mijn jongen tijd had ik slechts ééne, mijn leven beheerschende, begeerte, om verkondiger van da vrije genade Gods te zijn. Geheel mijn zelfbeschouwing en levensbeschouwing wortelt in de eeuwige, vrijmachtige verkiezing. Eerzucht was mij volkomen vreemd. Maar toen, in later jaren, de menschen mij naar voren drongen, toen is ook de eerzucht gekomen, en met haar de verdorring des gemoeds. En nu begeer ik niets anders dan te mogen eindigen gelijk ik begonnen ben: verkon-" diger te zijn van de vrijmachtige en algenoegzama genade Gods, zoolang de krachten van ziel en lichaam daartoe geschonken worden. Voor het ove^ rige wensch ik belangstellend en biddend toeschouwer te blijven."

Hiermede nam de publicist Gispen afscheid de pers, oud en der dagen zat geworden. van

RULLMANN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's