GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze houding ten opzichte van de Toonkunst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze houding ten opzichte van de Toonkunst.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er zijn Christenen, die zich trots voelen oii hun aesthetische armoede, omdat zij die armoede aanzien als kenmerk van verkiezing. Maar wie zichzelf armer maakt dan hij is. beleedigt den Christus, Die arm geworden is, om ons rijk — ook aesthetisch rijk — te maken. Dr B. Wielenga,

Er zijn in het leven zeer veel belangrijke dingen-' Ik som ze u niet op, ge weet ze zelf. I

Ze zijn ook niet allemaal voor ieder gelijk. D«l één noemt dit, de ander dat. Dat hangt o.a. hier-l mee samen, dat niet alle menschen zuiver zien.| Ze noemen laatst wat eerst, eerst wat laatst is.

Die één zegt vele dingen, en ook onder anderen (!) het geloof, of — en dat is dan nóg verder af — de godsdienst. Die man draagt zoo „onder andere" het geloof in zijn zak, zooals u en ik ons horloge. Een nuttig ding, maar ach, je kunt er desnoods buiten.

Een ander zegt: het geloof en de christelijke actie. Verder is er niets wat mijn belangstelling waard is. En spreken zoo onder ons de meesten niet?

Eindelijk, dan heb ik de drie belangrijkste groepen wel genoemd, een derde. Die zegt: eerst is het geloot, en uit dien wortel komen alle andere dingen op.

Aan den eenen kant zult ge van mij als geloovige niet verwachten, dat ik de beteekenis van geloof en christelijke actie zal onderschatten, zooals nummer één dat doet. Anderzijds kunt ge ook van mij als musicus niet vergen, het geloof en de christelijke actie zoozeer te overschatten, dat ik zeggen zou: al wat niet Kerk, School of Staat heet — want dat bedoelt nummer twee wanneer hij zegt: geloof en cliristelijke actie — is mijn l)elangslelling niet waard.

Maar laat mij, vóór we partij kiezen, u van ieder door mij genoemd type eens een voorbeeld geven.

Nummer één. Een fijne, levenslustige vent. Met hart en ziel bij zijn werk. Sportief. Een lust, hem te zien en te spreken. Ruim van blik, goed ontwikkeld. Ook een echt muziekliefhebber. Steeds vroolijk. Toch, als het noodig is, ernstig. Zelfs bepaald gelóóvig. Diep onder den indruk na een „opwekkingssamenkomst" bijvoorbeeld. „Dat kan je weer eens heeleraaal klein maken". Voelt wat Toor de kerk. Toch maar mooi, wat allemaal door haar gedaan wordt. Maar ... 's Zondags in de kerk, in de week aan je werk...

Nummer twee. Een stoere kerel, degelijk, ernstig. Een steun voor de wijk. En voor de partij! Voorzitter van de schoolvereeniging. Een stevig debater. In alle mogelijke besturen. En... d'r bij! Verzuimt nooit een vergadering. Leeft mee.

Dóór al dat werk heeft hij noodt tijd voor iets anders. Nu ja, en geen interesse ook. Muziek? Heel aardig, maar daar moet je tijd voor hebben. Heeft hij niet. Musici? Laten ze liever wat nuttigs gaan doen. Er is gebrek aan bruikbare krachten.-(Ze mogen nog blij zijn, als ze er zoo afkomen en er geen adjectieven als: excentriek, raar e.d. over hun hoofd worden uitgestort). Concerten? Zonde van je avond. Niet dat hij ze niet aardig vindt, maar wat is daar nu ooit door tot stand gekomen? Muziek studeeren? Nu, om eens «en .geestelijk lied te begeleiden, in huis, op een vergadering, en, als het noodig is, in de kerk. Organist, dat behoef je „bij ons" niet voor je beroep te zijn. We hebben geen vak-organisten noodig. 't Hoeft in de kerk niet „mooi", 't Is geen concert! Als het maar niet hinderlijk is. (En dat is het al gauw). Muziek zonder woorden? Zonder „geestelijke" strekking? Heeft hij nooit wat aan gevonden. Neen gerust, als je zooveel belangrijker dingen aan je hoofd hebt, heb je daar geen tijd TOor over.

Nummer drie. Een rustig, weinig opvallend ; menscn. Geen slappeling al wordt hij daar wel eens voor aangezien. (Door nummer twee.) Geen domper ook, al meent nummer één dat. Hij is hem te zwaar op de hand, terwijl de ander hem niet actief genoeg vindt en hem, wat zijn gereformeerd zijn betreft, niet voor vol aanziet. Te zwaar op de hand, omdat hij alles vanuit het geloof in Christus beziet en ernst maakt, met het: al wat uit het geloof niet is, dat is zonde; te weinig gereformeerd, omdat hij, niettegenstaande, neen juist dóór zijn geloof in Christus, aan veel en velerlei een warm hart toedraagt. Gaat aan de mooie dingen, maar die uit het geloof niet zijn, niet met een minachtend gebaai-voorbij, als nummer twee, snoept er niet zoo nu en dan eens van, als nummer één, maar betreurt het. dat ze uit het geloof niet zijn. Nummer één begrijpt hem niet, omdat het geloof bij hem zoo absoluut alle dingen be-'heerscht en hij zich daaraan — bijna overdreven! — onderwerpt, de tweede kan er niet bij, dat hij als geloovige zoo'n groote sympathie heeft, óók voor dingen, die niet luisteren naar den naam: kerk, school of staat.

Zagen wij hem zoo dus voortdurend als tegenstelling, we willen hem nu nog even als stelling zien.

Hij is de man, die ernst maakt met het geloof, dat GOD de kunst aan de menschen gegeven heeft, «n dat ze één van Zijn heerlijkste gaven is. Hijl is er diep van doordrongen, dat het zonde is, zoo de mensch aan deze gave, als aan iets minderwaardigs, voorbij gaat en hij weet ook, dat niemand dat ongestraft doen kan, maar zich daardoor opzettelijk verarmt. Trouwens, wie kan zonder zichzelf schade te doeUj één van Gods zege­ ningen verachten? Hij zoekt en steunt zooveel mo»gelijk de christelijke kunstbeoefening — ik bedoel hier zoowel christelijk, als kunst in den waren zin des woords — en leeft met haar mee, ziet haar als Gods gave. Hij waarschuwt, zoowel wanneer het christelijke, als wanneer de kunst in gevaar komt. Hij bidt voor haar.

Hoeveel menschen doen dat, bidden voor de kunst en haar beoefenaars?

't Schetsen van deze drie typen is tegelijk geweest, ze beoordeelen. Neen, ik dweep niet met den man, die het geloof en de christelijke actie onder anderen noemt, maar ook de mensch, die alleen deze actie ziet opkomen uit het geloof, is niet te verdedigen.

En toch... zoo doen en denken onder ons zoo velen.

Waarom zijn we op het gebied van de kunst zoo slecht bedeeld? — dat ziet ge toch, hoop ik, niet als een soort van eer? — terwijl we op andere terreinen goed voor den dag komen?

Daarop kan men onder ons de wonderlijkste antwoorden hoor en geven. Het gevaarlijkste lijkt me wel dit: ach, wij zijn hier maar vreemdelingen, de kimst beoefenen is ons niet gegeven; dat moet van den overkant komen. En de wonderlijkste argumenten worden aangevoerd en men verkracht soms de liistorie om te bewijzen, dat de kunst alleen het deel kan zijn van de ongeloovigen.

Nu, zoo op het eerste gezicht lijkt het daar wel eens op, en klinkt dit antwoord als een vrome berusting, maar voor wie iets verder kijkt, is zoowiel het één als het ander onwaar.

Alleen maar, we moeten de lijn tusschen dezen kant en overkant op de juiste wijze trekken. Die lijn moet niet zóó worden aangebracht, dat aan dézen kant alleen staan de leden der Gereformeerde Kerk, en aan den overkant, alles wat daartoe niet behoort. De lijn loopt tusschen Christgeloovigen en ó n geloo\dgen! Zoo^ gezien is dus een Roomsche of Ethische een dwalend geloovige, goed, maar een geloovige en behoort hij mét zijn kunst aan dezen kant. En zóó gezien, blijkt juist, dat niet de ongeloovige, maar de geloovige kunstenaars de uitblinkers zijn geweest, de universeelen. En dan weet een ieder, die de geschiedenis kent, verschillende namen van Christenkunstenaars in alle takken der kunst te noemen. Ik behoef u, voor wat de Toonkunst betreft, den naam van Bach slechts in herinnering te brengen. Kunnen we hem niet met recht een universeel kunstenaar noemen, en is deze man niet, afgaand op zijn eigen uitspraken, een echte geloovige geweest?

Maar als dan blijkt, dat de stelling van dézen kant en overkant niet opgaat, hoe komen we er dan aan? Op deze vraag zou ik willen antwoorden : dat komt, doordat onze maatstaf in de meeste gevallen niet deugt. Mogen wij, om nu maar iets te noemen, iemand, die niet het juiste inzicht in het Zondagsgebod heeft, die er b.v. geen bezwaar tegen heeft, op Zondag een concert te geven of daaraan mee te werken, zonder meer als overkant, ongeloovige, verlorene, brandmerken? Men is er tegenwoordig in de muziekcritieken onzer Christelijke pers druk mee bezig aan te toonen, dat mannen als Bach, Handel, Haydn, Mozart, Mendelssohn enz. Christenkunstenaars zijn geweest, en dat veelszins terecht. Maar ge weet toch wel, dat ze geen lid van de Gereformeerde Kerk zijn geweest, en zelfs lang niet Calvinistisch in hun denken? B.v. Haydn en Mozart Roomsch waren? En we gaan toch hieraan, dat er op dit oogenblik nog maar zoo zeer weinig kunstenaars te vinden zijn onder ons, geen argumenten ontleenen? Dat zou even kortzichtig (van verre niet ziende, bijziende) zijn, als wanneer men in tijden toen het ongeloof heerschte, zou hebben beweerd, dat staatsmannen en geleerden alleen aan den overkant te vinden zouden zijn. Onze groote mannen hebben het tegendeel afdoende bewezen.

Is het te veel gezegd, dat zij zelfs zooveel voor kerk, staat en school gedaan hebben, dat daardoor de kunst onder den voet is geloopen? Ik wil niemand beschuldigen, maar het is het opmerken waard, dat w ij steeds spreken van wetenschap en kunst, terwijl het elders heet, precies andersom, kunst en wetenschap. (Gebouw voor-, wethouder en minister van kunsten en wetenschappen).

Wij nemen ten opzichte van de kunst een verkeerde houding aan. Zoolang we nog met een voldaan-lachend gezicht zeggen, „dat we geen noot zoo groot als een schilderhuis kennen" en zoolang we daaraan blijven ontleenen, het recht om de muziek te negeeren, zoolang we alleen het ware en het goede erkennen, maar het schoone verwaarloozen, zoolang zal de disharmonie in veler leven voortduren. Een disharmonie, die het gevolg is van het miskennen van één van Gods heerlijkste geschenken: de Toonkunst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Onze houding ten opzichte van de Toonkunst.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's