GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook de „Christelijke politiek" in gevaar. (I).

Zoo gemakkelijk als eenige jaren geleden vele jongeren van de „kerk" afscheid namen, althans ietwat meewarig om haar strijd voor Schrift en dogma lachten, zóó gemakkelijk loopen zij tegenwoordig van het politieke vaandel weg, waai-onder hun vaders hebben gestreden, en ook hen eerlang hoopten te zien, als opvolgers in eenzelfden strijd voor de christelijke politiek.

Men behoeft maar eens te vragen, hoeveel jongeren er heden zich wijsmaken, fascist te zijn, en dienovereenkomstig heilhitleren, en hun hand uit hun jasje opsteken, als stak ze uit een bruine hakenkruismouw. Er zijn christelijke scholen voor middelbaar onderwijs, waar de jongelui bij tientallen tegelijk zich bij het gilde dezer onstuimigen voegen, en onder elkaar hardnekkige oorlogen voeren over een Wilhelmus, vóór of tegen.

Dat komt wel weer terecht, zegt iemand, en hij heeft bij een groot percentage der geinfecteerden gelijk. .

Maar bij een ander, en niet zoo'n heel klein percentage, komt het been niet weer in 't gelid.

Die anderen zullen natuurlijk te zijner tjjd van den roes een beetje bekomen, en bijkomen. Maar naar hun vaders toekomen, en goed antirevolutionair worden, neen, dat zullen ze niet. Want ze zullen zien, dat dezelfde gemoedigdheid, waarmee ze nu Over de principieel-christelijke politiek heenmarcheeren, hun straks, en dan wel zeer principieel, en alleszins „godsdienstig", heel netjes geleerd wordt door theologische inzichten van leiders, die hun maar al te welkom zijn.

Waarom zoo welkom?

Omdat die leiders hun de kans ^even, op later leeftijd eenzelfde desertie van onder vaders vaandel wèg, als principiëele „getrouwheid" te prijzen, eenzelfde desertie, als w^lke ze eerst in den overmoed van hun jongensjaren, zonder eenig principieel verantwoordelijkheidsbesef, hadden aangedurfd.

En hiermee vindt de lezer meteen de grond aangegeven, waai-om ik in déze rubriek het waag, over deze dingen te spreken. Het lijkt wel wat vreemd, in een rubriek, die aan het kerkelijk leven gewijd is, te spreken over de kansen der christelijke, ik zeg erbij: de anti-revolutionaire, van ouds christelijk-historische politiek te spreken. Politiek, en kerk, dat zijn toch twee?

Ja zeker, dat zijn ze ook.

Maar het leven is één.

En de beginselen, die op het ééne terrein doorwerken, dwingen ook op ander terrein de geesten in bepaalde richting. Wat op k e r k e 1 ij k-theologisch erf gepredikt wordt, gaat den werkers jyp een ander, b.v. op politiek terrein niet voorbij.

En als ik thans weer daarop wijs, en dan met name onder heenwijzing naar het erf der christelijke politiek, waarop de erfenis van Groen en ICuyper ons opvordert tot een levenskeus, dan heb ik daarvoor drie redenen. Drie redenen, welke mij ertoe brengen, nog eens afzonderlijk hier te bespreken, wat ik reeds vluchtig de laatste weken heb aangeduid in ons blad.

De eerste reden is, dat het mij verzocht is, door een van onze voormannen uit de Anti-Revolutionaire partij, met wien ik onlangs reisde. Hij heeft mij gevraagd, enkele hoofdgedachten van wat ik onlangs op een Anti-Revolutionaire meeting in Rotterdam gezegd heb, in ons blad weer te geven. Wat ik hierbij doe, op. gevaar af, vervelend te worden.

De tweede reden ligt hierin, dat ik gaarne de gelegenheid aangrijp, nog eens weer erop te wijzen, dat onze politieke leiding, ook de politieke pers heusch zichzelf, en de door haar met zooveel vreugde gediende actie in het koninkrijk Gods, geen dienst bewijst, door de meening te tolereeren^ alsof men er goed aan doet, de strijders voor bepaalde Rerkelijk-theologiscbe inzichten te isoleeren, als kerkelij k-theologische kemphanen, van de andere werkers op het breede gebiedenveld van het koninkrijk Gods, hier op aarde. Is in vorige jaren in de Iheologisch-kerkelijke pers der gereformeerden gestreden, b.v. tegen de inzichten van Karl Barth, en de zijnen, en tegen de mode om daarmee te dwepen, zoover die mode aanhang wierf in andere üerkelijk-theologische kringen (Haitjema, „Onder Eigen Vaandel", „Woord en Geest", Ds Buskes, Ds Aalders), dan hebben velen gedacht: laat die zaak loopen, althans: laat zulke kwesties over aan de theologen, die nu toch eenmaal den naam hebben, vechtlustig te zijn: ons gaat in onze politiek dit alles voorbij; zoo noodig zullen we de kemphanen eens afstraffen. Maar wat we vandaag zien, wat vandaag van de daken gepredikt wordt, dat is wel een duidelijk bewijs ervan, dat de Iheologisch-kerkelijke debatten niei kunnen geïsoleerd worden yan de polemiek, en de apologetiek, welke de christelijk-politieke pers te voeren heeft. Een theoloog, die aan d« waarheid te kort doet, doet geen zonde tegen és theologie alleen, maar tegen allen levenskring in het rijk Gods. Ook tegen den politieken. En wie tegen hen tracht te verdedigen, wat als theologische erfenis, op bijbelschen grondslag ons werd overgegeven, die heeft rechtstreeks gestreden óók voor het behoud van de christelijke politiek. Misschien ook vooj' haar zuiverhouding. En mogelijk zag hij hier do gevaren eerder, dan enkele over hem meesmuilende broeders-van-de-politiek.

Ik heb nog een derde reden. Ze hangt met d« tweede ten nauwste samen. Men heeft in de laatste dagen weer kunnen lezen van den Calvinistenbond, Ik weet, dat er enkelen zijn, die van het oprakelen dier oude kwesties niet veel hebben moeten. Ik weet ook, dat het bedenkelijk veel lijken kan op Rechthaberei, en op gezichtsvernauwing, als ik telkens maar weer wijs op dezelfde dingen. Maar ik zou willen vragen: ziet gij dan niet, wat rondom u afbrokkelt, ook door de schuld van hen, met wie gij in goeden gemoede méént, nog een laatste poging tol redding van de eenheid te kunnen wagen? Ziet gij niet, wat er terecht gekomen is, i voor de A.-R. politiek uit den kring van bepaalde: voorgangers in het z.g. Hersteld Verband? Ziet; gij niet, wal er gekomen is, en wat er komt, nii nog vandaag komt aan molest voor uw eigen politieke werk en partij vorming, van de zijde van een deel van hen, die aanvankelijk in den Calvi-i nistenbond zijn voor het front geplaatst als onze leiders in den Calvinistenkring, en dat, niettegenstaande zjj, men denke aan uitlatingen in „Woord en Geest" van één der bestuursleden-tij dens-de-oprichting-van-den-Calvinistenbond, reeds lang te voren getoond hadden, rondweg het pleit te voeren voor Luther, eerder dan voor Calvijn, voor Karl Barth tegenover Abraham Kuyper? Men kan het mij kwalijk nemen, of niet, maar ik meen, hier te moeten spreken, nu er hier en daar in de pers een schuchter begin van de vraag gesteld wordt, of het nu eigenlijk geen ver k e rk el ij king is, als men tegen dezen Calvinistenbond, en zijn organisatie, waai-schuwen blijft. Ik meen in dezen rechtstreeks parallel te loopen aan het Kuyperhuis, wanneer dat parallel loopt met de groote levens-! lijnen van den man, wiens naam het draagt. Dal ik over deze dingen vaker spreek, dan ik zelf wel wensclite, is mijn schuld niet: waar rekenschap van gevoelens gevraagd wordt, zij het dan ook slechts indirect, daar wordt het noodig, al duidelijker te zeggen, wat men voor waarheid houdt indien men n.l. meent, dat de erkenning van de waarheid hier en daar schade lijdt.

Wie zijn in de dagen eener Lutherherdenking; ei onder meer heeft zich Georg Merz opgemaaltl, daarbij leiding te geven door een geschrift: Glaul)t und Politik im Handel Luthers. Volgens dezen auteur, die in de kringen van Karl Barth een; leidende positie heeft, heeft Luther er steeds voor willen waken, dat „politiek" als politiek, en „evangelie" als evangelie zouden blijven erkend.

Tegen een politiek evangelie — aldus een reeen-; sent in de „Ki'euzzeitung'' — heeft volgens Men Luther zich steeds met hand en tand verzet. En daarom — zoo wordt dan verder betoogd — ver-| wierp Luther ook de gedachte van den „christelijken staat"; een stelling, die op zichzelf no{ niet veel zegt, omdat zij nadere verduidelijking behoeft, maar die al dadelijk kleur en diepte krijgt, als men dan verder hoort verzekeren, dal politiek en evangelie, hemelrijk en aarde niet vermengd mogen worden.

Niet vermengen, — ja zeker, dat is, als men de woorden zóó leest, inderdaad een goed woord, Want dat vermengen van levenskringen is inderdaad een wortelzonde, waartegen niet genoej kan worden gestreden.

Maar men legt, deze leuze van „ni et-vermengen" opheffende, vaak een anderen inhoud erin. Inplaats toch van met deze leuze een zonde te bestrijden, kampt men dikwijls in feite ermee tegen een plicht van gehoorzaamheid.

Men wil er n.l. maar al te vaak de bewerinj mee steunen, dat het evangelie, zooals hel hier heet, niets te maken heeft met de politiek, den staat, en zijn bestuur. Dat m. a. w. écht christelijke politiek niet moge 1 ij k is.

En deze laatste stelling geeft dan ook juist aan, wat men van dezen kant f e i t e 1 ij k wil zeggen-

Zoo heeft, om bij de groep der dialectische theologen te blijven, niet slechts Gogarten een dezen kant uitgaande opvatting verdedigd, in zijn beschouwing over politiek en christelijk geloof, maar ook Emil Brunner sprak in gelijken geest. „Christelijke politiek", zoo zegt Brunner in zijn bekend werk over „Gebot" en „Ordnungen" kan niet bestaan, kan er niet zijn, evenmin als „christelijk maatschappijpolitiek". En in zijn brochure over den staat als probleem van de kerk geeft hij eenzelfde geluid te hooren.

Er zullen er zijn, die door dergelijke uitspralfen verrast worden. Temeer, omdat deze auteur ooii

rechtstreeks de Anti-Revolutionaire partij in Holland blijkt te kennen, en in dit verband met name noemt.

Hij zegt aan haar adres ongeveer het volgende: „wanneer in Holland bepaalde gereformeerde kerkgroepen(!) zich poliliek organiseeren als Anti-Revolutionaire partij, en wanneer ook in zekere Duitsche gereformeerde kringen de revolutie wordt afgewezen, als datgene, wat zeer bepaald hèt principieel tégeu-chi-istelijke is, dan moet daartegenover steeds weer met nadruk erop gewezen worden, dat revolutie als politieke mogelijkheid fundamenteel op hetzelfde niveau ligt als de gehoorzaamheid van den onderdaan jegens zijn overheid. Een relatief verschil bestaat er wel tusschen die beide, en zeker, dat heeft ook wel zijn beteekenis, een beteekenis n.l., die hierin ligt, dat in de staatkunde alles op orde en op vrede gericht moet zijn en dat daarom revolutie slechts als uitzonderingsgeval kan gelden, als onontwijkbaar tusschenstation op den weg-naar een nieuwe orde van zaken. Maai-juist als zulk een, onder bepaalde omstandigheden onvermijdelijk tusschenstation, heeft ook de revolutie haar recht. Wanneer evenwel het slagwoord „anti-revolutionair" in meer principiëelen zin verstaan wordt als antiliberalisme, zoo zou daartegen niets in te brengen zijn, indien men het slechts onmiddellijk door een even sterk slagwoord, n.l. „anti-konservatief", zou vrijwaren tegen liet misverstand, volgens hetwelk het konservatieve op zichzelf christelijker zou zijn dan het revolutionaire of het liberale. „Christelijk" wordt het konservatisme slechts daardoor, dat het zich laat begrenzen door het revolutionaire, en omgekeerd evenzoo. Dat men in een bepaalde historisch tot stand gekomen situatie aan den eenen, of aan den anderen kant positie kiezen moet, dat is weer een heel andere kwestie, die met de fundamenteel-etnische probleemstelling slechts indirekt verband houdt, en daarmee vooral niet verward mag worden".

Men voelt het: zulke beweringen komen niet zóó maar uit de lucht vallen, maar moeten een achtergrond hebben, waaruit ze te verklaren zijn. In een volgend artikel willen wij dan ook trachten, van dit laatste iets te zeggen.

Prof. Visscher tegen Ds Renting en Prof. Grosheide.

In zijn „Gereformeerd Weekblad" spreekt Prof. Visscher thans tegen Ds Renting, die in „Geld. Kb" op uiterst bezadigde wijze zich uitte over Prof. Visschers jongste anti-gereformeerde exclamaties.

Wat tegen Ds Renting gezegd wordt, staat op hetzelfde peil als de anti-critiek, die de hoogleeraar aan het adres van Ds Boeyinga richtte: deze had gezegd, dat de hoogleeraar geen neepjesmuts opzetten moest, en niet, zijnde hoogleeraar, moest praten als een oude juffrouw in een hofje; waarna de hoogleeraar opmerkte, dat die Ds Boeyinga, als alle neo^gereformeerden, Gods eenvoudige volk, , : zoover het neepjesmutsen draagt, verachtte. Ook ontbreekt een behoorlijk stel aanhalingsteekens niet, als het gaat over Ds Renting als „gereformeerd" predikant.

We zullen dit dus maar voorbijgaan.

Maar even moet op het volgende gelet worden.

Ds Renting had Prof. Visscher verweten, dat hij de eenheid onder de belijders van den Christujs niet bevorderde, maar uiteendreef, wat bij elkaar hoorde, en bijeen blijven kon, indien men zuiver oordeelde.

„Ziehier", zoo^ roept nu de hoogleeraar uit, „zieliier des poedels kern. Ik bevorder niet de eenheid der Christusbelijders, zooals Dis Renting deze verstaat. Hebben wij niet pas gelezen, wat er over de Ned. Chr. Radio-Vereeniging te doen was? Wie daarover nadenkt, ook al behoort hij dan niet tot hen, die daarover oordeelen kunnen, kan daaruit leeren, wat Ds Renting onder eenheid verstaat".

Hiertegen moet even de werkelijkheid worden aangewezen.

Deze is, dat er in de N. C. R. V. een algemeen bestuur, en daarin weer een dagelijksch bestuur bestaat, waarin alle in aa, nmerking komende groepen zeer behoorlijk vertegenwoordigd zijn.

Dat nu in dat dagelijksch bestuur enkele Gereformeerden voorname functies bekleeden, is hun schuld niet, en evenmin die van algemeen of dagelijksch bestuur. Alzoo is het beschikt door den vereenigingsraad. Deze bleek te verstaan, dat het dwaas is, menschen weg te jagen, die hun groote verdienste hadden, en aanpakten, vóór anderen daaraan dachten. Te eischen, dat dit nu veranderd worden zal ten behoeve van enkele Hervormden, beteekent den gewonen gang en den kenbaren wil der vereeniging zelf breken.

Houdt men hiermee rekening, dan vraagt men zich af, welken redelijken grond het hebben kan, als Prof. Visscher voorts nog opmerkt: „Wij', Hervormd Gereformeerden koesteren nog een ander eenheidsideaal dan als houthouwers en waterputters in het eenheidsleger van Dis Renting te dienen. En als er dit onder verstaan wordt, dan zouden zeker „verrassingen" en „wonderlijke dingen" komen kunnen. Doch deze zijn dan aan het „Christenvolk" bereid door mannen als Ds Renting, Prof. Grosheide en dergelijke eenheidsprofeten, die schijnen te meenen, dat wij Hervormde Gereformeerden al heel dankbaar mogen zijn, als we onder hunne leiding mogen optrekken."

D; at hier een toeleg wordt toegeschreven aan de hier met name genoemde Gereformeerden, welke in geen enkel opzicht uit hun woorden gebleken is, behoef ik hier niet te zeggen.

Ik haal deze woorden alleen maar aan, om te bewijzen, dat men den vrede met dergelijke geesten wel niet verkrijgt door de methode van deze rubriek, maar evenmin door een andere methode.

„Punten van overeenkomst”. (Naschrift).

Nadat de onder bovenstaanden titel verschenen artikelen voltooid waren, schreef een Gereformeerd predikant mij een uiterst sympathieken brief, waarin instemming betuigd wordt met de artikelen, doch gevraagd wordt, of ik niet te ver ging, toen ik het had over Jozef.

Ik had n.l. gezegd, dat het niet aanging, zoomaar uit het feit, dat Jozef vernederd, en daarna verhoogd is, reden te ontleenen voor een prediking over Jozef als type van den Christus, die immers ook vernederd en verhoogd is. Want, zoo had ik opgemerkt, vernedering en verhooging komen zoo dikwijls voor; het mag niet gaan om het algemeene, doch om het speciale, eigene, bizondere van juist Jozef.

Nu word ik gewezen op de rede van Stefanus. Deze spreekt in Handelingen 7 eerst over de historie (oi.m.) van Jozef, en besluit zijn rede dan met de klacht, dat de (vleeschelijke) Israëlieten altijd de profeten vervolgd hebben.

Onder die profeten vat de schrijver van den brief alle in Stefanus' rede genoemden samen; zij heeten allen volgens hem profeten, ook Jozef dus. Van Jozef staat er niet, dat hij met zooveel redevoeringen ambtelijk als profeet is opgetreden; dus moet hij als type van den Christus van den Christus met zijn leven geprofeteerd hebben. Dus is hij type, ook in zijn vernedering-en-verhooging.

Ik zou willen antwoorden, dat in Stefanus' rede geen bewijs ervoor is, dat Jozef als profeet zou zijn geteelïend-. De rede spreekt er eerst over, dat ook tegen Jozef al geopponeerd is door wie het uit Jozef naar buiten tredende leven en woord Gods niet verdroegen. De n a ij v e r (Hand. 7:9) werkte al dadelijk tegen Jozef. En die naijver, dat verzet tegen Gods werk, en leiding, kwam straks tegen heel Israël van de zijde van den farao (19). Zoo keert zich heidendom en vleeschelijk overleg tegen al wat waarlijk Israël is, of ervoor aangezien wordt. Straks keert diezelfde haat zich tegen Mozes, en tegen al de na Mozes komende profeten. M. a. w. dat men onder Israël (n a J o z e f) de profeten doodde, was een voortzetting van denzelfden ongeestelijken nijd, die reeds tegen Jozef zich keerde, dien rneester-droomer, dien drager van Gods Woord, dien prediker van Zijn s o u v e-rein en verkiezend behagen.

'Geen woord kan ik daar dus lezen over Jozef als type, voorzoover diens overgang uit vernedering in verhooging betreft.

Wel zie ik iets anders.

Tegen Jozef als drager van Gods Woord, en als opgericht teeken van Gods souverein behagen (dat ook onder de verbondskinderen dezen vernedert, dien verhoogt) komt de nijd op.

Daarin ondergaat Jozef denzelfden overlast, die alle eeuwen door zich keert tegen de prediking van een koninkrijk-niet-met-uiterlijk gelaat, tegen het oordeel van zuivering, ook onder het vleeschelijk Israël, een overlast, die tenslotte Christus kruisigt.

Hier is dus niet het motief van vernederingverhooging de brug, om tot Christus te komen in de preek, doch ook hier ligt het doorgaand motief van den strijd van „vleesch" tegen „geest", van valsch tegen waar Israël, van pneuma tegen psyche. In dien strijd heeft Jozef zijn eigen plaats.

Wel de Christus dus, maar de lijn loopt voor den homileet anders, zoover ik zie, dan de briefschrijver wilde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's