GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doctoraal examen voor predikanten? (III.)

In ons voorgaande artikel lieten we reeds uitkomen, hoe o.i. allerminst een bepaalde speciale kerkelij k-synodale uitspraak noodzakelijk is, volgens welke, om predikant te worden, een doctoraal examen alt ij d en voor ieder noodig is. We zouden daar zelfs tégen zijn, hoezeer we ook, niet het minst in den tegenwoordigen toestand, de voorbereiding tot dit examen voor de mecsten •wenschelijk zouden achtei^.

Neen, we wijzen hier o|) den gang van leven. het

Deze is allereerst hierin openbaar geworden, dat er over heel de linie zeer velen zijn, die de voortzetting der studie tot het doctoi-aal examen ooik voor andere dan theologische beroepen voor zich begeeren. En wat de practijk van het kerkelijk leven betreft: er zijn er in den laatsten tij'd al meer, die het doctoraal examen hebben gezocht, en met goede vrucht hebben afgelegd.

Ook dit laatste zegt ons veel. Mijns inziens is dit goed. Ooik als er geen promotie op volgt, heeft men toch veel eraan, als men het doctoraal examen, naar de nieuwe daarvoor getroffen regeling, aflegt. Het oudere doctoraal examen was feitelijk niet veel meer dan de uitbreiding van het candidaats-examen; men begon zich slechts te specialiseeren, als men aan het schrijven der dissertatie toekwam.

Maar in de laatste jaren wordt de specialiseering reeds begonnen bij de voorl)ereiding van het doctoraal examen.

Hoe meer caudidaten er dus komen, die zich daartoe voorbereiden, hoe zelfstandiger zij' leeren werken, hoe meer ze de gelegenheid verkrijgen, zich in een bepaalde richting te ontwikkelen, en bepaalde onderdeden van het theologische veld meer van nabij, en met diepgang, te bestudeeren.

De kerken kunnen zich niet aanstellen, alsof dit haar niet aangaat. Zij moedigen het vaak aan; zij. geven er verlof toe; en vooral: zij plukken er de vruchten van. Het is voor de kerken een zégen, als er menschen zijn, die op een bepaald gebied hebben geleerd, de verschijnselen en de stroomingen en de meeningen tot den bodem toe te peilen, althans een poging daartoe aan te wenden. De prediking kan ervan winnen, zal het ook doen bij wie „gebruiken, wat ze verstaan", om met wijlen Prof. Lindeboom te spreken. Kerkelijke rapporten zullen ervan profiteeren. De kerkelijke pers zal er wèl bij varen (gezonde probleemstelling). En de strijd tegen de vijanden, die al meer den schijn van vrienden aannemen, zal erdoor verdiept worden, en gezuiverd.

En zoo is er veel meer te noemen.

Wij hebben ons voor te bereiden op een harden strijd, in de komende jaren. Er zal zwaar moeten gevochten worden tegen een heirleger van tegenstanders, die al meer de typische ti-ekken vertoonen van den doorsnee-student der rijksuniversiteiten: menschen, die niet een „geordend" (min of meer geordend) „systeem" van gedachten bezitten als ze de pastorie ingaan, maar die des te meer weten van de tegenwoordige probleemstellingen, de hedendaagsche probleemverschuivingen, de tegenwoordige woordverkrachtingen, en historievervalschingen, gelijk ik in het vorig nummer er nog een aanduidde (Erasmus en Calvijn). Wie geregeld volgt wat b.v. het „Algemeen Weekblad" schrijft, kan zich niet ontworstelen aan den indruk, dat daar vele schrijvers aan het woord zijn, die van de hedendaagsche geestesworstelingen veel meer weten, dan de doorsnee-predikant bij ons. Ik kom er eerlijk voor uit. Ik merk er tegelijk bij op, niet om ginds iets goeds te bereiken, maar om onszelf te troosten, dat bij ons een gereformeerde dogmatiek gekend wordt, die aan onze candidaten preekstof geeft, en hen in staat stelt, rustig zich te oriënteeren, van een eigen gedachtenschema uit, en hun tijd, als zij willen, te „toetsen" („beproeven") van een eigen beginsel uit. Ik zeg er bij, dat, ALS ik kiezen moet tusschen het een en het ander, ik dan veel liever heb wat bij ons is, dan wat bij hén is. Als ik kiezen moet tusschen het een of het ander, dan kies ik zeer beslist voor het onze, voor onze theologische vorming. En ik denk terug aan wat Prof. Dr A. Noordtzij eens uitsprak op een Theologischen Schooldag — ik herinner me, dat hij met nadruk aan de pers verlof gaf, deze meening te publiceeren — dat hij n.l. de opleiding aan de rijksuniversiteiten veelszins onvoldoende vond. Prof. Noordtzij, men weet het, kent daar de toestanden van nabij.

Maar —ik wil nietkiezen, hier, tusschea de eene öï de andere manier.

Ik stel het dilemma niet zoo: het een, of hel ander.

Ik meen, dat de eer van God, en de ernst van den komenden strijd, van ons gereformeerden eischl, dat wij zullen doen: het één EN OOK het ander. Dat wij m. a. w. zullen blijven eischen, dat onze predikanten zullen weten, wat gereformeerd is, en hun dogmatiek zullen kennen, maar dat zij ook, OOK, de gelegenheid hebben moeten, en almeer zoeken moeten, tot het bestudeeren van een bepaald onderdeel der theologie zóó, dat zij in de probleemstelling van dezen tijd thuis raken, en de problemen zelf met hun wortelbegrippen kennen tot op den bodem toe.

Anders gaan wij er onder.

W ij zij n al een stuk t e n a ch t e r ger a akt

Laat men zich toch niet verbeelden, dat de kerken zich kunnen of mogen tevreden stellen met predikanten, die als ze candidaat zijn, in staat zijn, na enkele jaren in korten tijd wekelijiks twee behoorlijke preeken te maken in een al drukker wordenden werkkring. De strijd is zoo zwaar; en wie weet, hoeveel onder de intellectueeleri van dezen tijd — wij zijln ook zoo aan het specialiseeren tegenwoordig — met het grootste gemak zich prijsgeven aan de toch soms ontstellend oppervlakkige probleemstellingen, en - verschuivingen, die uit ethisch en vrijzinnig kamp tot ons komen (noeveel leeraren van middelbare scholen, en andere, gaan niet mee met leuzen, die bij eenig nadenken onderstboven werpen wat ze nog altijd in den ouden sleur denken te gelooven? ), ik herhaal: wie dit weet, die voelt, dat ditalles de kerken aangaat. De kerk heeft mannen noodig, die weten, wat er te koop is.

Het is nu m.i. noodig, voor drie dingen te waarschuwen.

a) Allereerst tegen de gedachte: we hebben daar als kerken niet mee te maken. Althans^ wat onze kerkelijke opleiding betreft. Deze kan volstaan met dominees af te leveren volgens het vereischte minimumrecept. Ik geloof, dat de kerken, nu ze eenmaal zelf een eigen hoogeschool gewild hebben voor haar eigen predikanten, geroepen zijn, deze zóó in te richten, dat ze heel het terrein kan overzien.

Ik herhaal uitdrukkelijk, dat ik HIER heel bewust de eigenlijke promotiekwestie buiten beschouwing laat; daarover schreef ik elders. Het gaat nu over de examenstof.

Men moet mij niet tegenvoeren, dat ik op deze manier de promotiekweslie ophaal; want ieder kan de grens tusschen het een en het ander aangeven. Een dissertatie schrijft men zelfstandig, men loopt daarvoor geen college. Doctoraal examen evenwel legt men niet zelfstandig af; daarvoor wordt afzonderlijk college gegeven; het is beslist o n d e r w ij s, dat tot op zekere hoogte van wetenschappelijk kennen voert. Brengt nu eenmaal het leven zelf mee, dat uitbreiding der te onderwijzen stof goed is voor de practijk der kerken zelf, en voor de vervulling van de taak, die het formidier van bevestiging omsöhrijft als taak van den predikant (b.v. tegenstanders den mond kunnen stoppen) dan hebben de kerkea m.i. den plicht, daaraan te beginnen.

Dat heeft met den ouden 9pleidingsstrijd niets te maken; men heeft eenmaal aanvaai'd een eigen opleiding, en deze moet dan ook worden ingericht naar den eisch der t ij den, den nood der kerken. Wij zijn er werkelijik niet meer met preeken en catechiseer en. Wij zijn er niet mee als predikanten.

b) Ook zou ik willen waarschuwen tegen de extra-belasting, en verzwaring op eigen kerkelijk gezag, van het candidaats-examen. Ik denk hier aan een opmerking van Ds F. C. Meijster Op drie gronden. Allereerst deze: het candidaatsexamen moet blijven wat het is (het is toch al zwaar in Kampen, van de V. U. weet ik het niet, ik geloof het inmiddels graag even zwaar) voor diegenen, die geen doctoraal examen willen afleggen. Want, naar ik reeds zei: verplichtend voor iedereen wil ik het niet stellen. Bovendien: men moet niet den band met de algemeene toestanden en regelingen op het gebied van het hooger onderwijs aan rijksinstellingen verbreken. In de derde plaats: men moet niet het examen te Kampen verzwaren, als het niet tegelijk gebeurt aan de V. U. (immers, d è. n wordt de weg naar Kampen voor wie nog eens over promotie denkt, nóg zwaarder gemaakt, dan hij toch reeds is; een feit is inimers reeds nu, dat wie van Kampen komt naar de Vrije Universiteit ter wille van een eventueele promotie, voor zijn doctoraal examen in ongunstiger positie is, dan wie candidaat van de V. U. is; hetgeen m.i. niet bevorderlijk is aan een gezonde ontwikkeling van Kampen, reeds gelijk het thans is, wijl m.i. ELKE der beide instellingen zich moet kunnen ontwikkelen i zonder dat gereflecteerd wordt op het bestaan der andere). Maar het is van de V. U. niet te vragen, dat zij haar candidaatsexamen zal veranderen, om nog wat examenstof daarin op t^ I bergen, welke zij evengoed bij het doctoraal ex»rhén kan onderbrengen.

c) Eindelijk: laat men niet zeggen: ap die malüer wordt Kampen een wetenscliapsinstituut, dat van de eigenlijke opleiding zich min oi meer losmaakt. Want Kampen is nu eenmaal wetengchappelij.ke instelling geworden, geeft nu eenmaal een wclensciiappelijken graad, die als zoo'danig door de V. U. erkend wordt (dat het rijk het niet doet, zegt niets, het rijk ea-kent ook dei examens der V. U. niet als wetenschappelijke examens; de effeclus civilis is iets anders, is geen effectis scholaris, scientialis), en, — zoodra eenmaal de kerken zullen toegeven, dat haar eigen aood als belijdende kerk vordert, niet maar een paar professoren plus enkele liefhebberij-auteurs, doch mannen, die in dezen al meer verintellectualiseerden en al minder echt-wetenschappclijken tijd weten, wat er Ie koop is, hebben die kerken zelf de examenstof, hier bedoeld, gebracht onder het aspect van haar eigen ambtspractijk, en daarmee dus erkend — wat voor haar ook hoog noodig te erkennen is — dat bestudeering van de „leer" „leven" is, dienst, ambtsbediening voor God, bekwamend ook tot den bizanderen ambLsdienst van den dienaar. des Woords, in de procentsgewijs al meer toenemende gevallen, waarin dit met de leiding van diens leven blijkt te strooken, en in zijn eigen geest blijkt te leven als verlangen voor zijn God.

Volgende week een enkele slotopmerking.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's