GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

17 Januari in Kampen.

Het jaar 1933 zag tweemalen op ongewone tijden van heinde en ver vrienden van de Theologische School naar Kampen trekken.

Eerst was het in Januari. Toen werd Lindeboom begraven. Prof.

De tweede maal in Februari, toen aan Prof. Bouwman de laatste eer werd bewezen.

Beide malen stonden de bijeenkomsten in het teeken van den rouw.

Maar ook op die dagen van den rouw bleek, hoe lief ons Gereformeerde volk de School der Kerken heeft; bleek ook, hoe de Professoren der School worden gedragen door de liefde, de achting, en de groote toegenegenheid van een breede schare van broeders en zusters.

Liefde tot de Theologische School, groote toegenegenheid voor hen, die aan haar arbeiden, warme belangstelling in het lot van hen, die hun leven aan de School der Kerken verbinden, bracht op 17 Januari wéér een groote schare van menschen naar Kampen.

Vóór de Burgwalkerk stonden al voor tienen, auto's van de letters G en H en A en B en M en natuurlijk heel veel met de letter E. Ze deden elkaar niets, die auto's, bewijs hoever de tijd achterligt, waarin letters oneenigheid konden ontketenen.

Er was wat te doen vandaag in Kampen!

Professor Honig nam afscheid.

En de nieuwe Professoren, Dr K. Schilder en Dr G. M. den Hartogh, aanvaardden hun ambt met het uitspreken van een inaugureele oratie.

En alsof dat plechtighedental nog niet groot genoeg was: de overdracht van het Rectoraat, die anders pleegt plaats te hebben op den 6en December, was ook op dezen dag gesteld.

De scheidende Hoogleeraar Honig nam niet alleen afscheid, maar hij droeg ook het Rectoraat over aan zijn collega Dr Ridderbos. Al dadelijk raken we hier ook de tragiek der feiten. Professor Honig was eigenlijk naaj toerbeurt geen rector dit jaar. Maar na den dood van den gelijk met hem opgetreden Hoogleeraar Bouwman viel hij als pro-rector in. Hij zelf herinnerde er aan. Ware Prof. Bouwman blijven leven, dan zou die heden de groote rede gehouden hebben. Dan zou Prof. Honig met een afscheidscollege zijn heengegaan.

Nu stond Prof. Honig daar en wij weten niet, wat .wij meer hebben l)ewonderd, de grondigheid, waarmee liij nog steeds zijn werk doet, de accuratesse, die nog altijd zijn arbeid siert, de bezieling, waarmee hij' zijn rede uitsprak, of de groote liefde tot zijn studenten en zijn studievak, die duidelijk bleken uit elk gebaar en ieder woord. Welk een activiteit!

Het is nu Woensdagavond 9 uur.

We zijn juist thuisgekomen uit Kampen,

En op onze tafel ligt de rede van Prof. Honig: „Van Comrie tot De Cock of het Credo der Afscheiding".

Prof. Honig heeft afscheid genomen. Op een wijze zooals alleen Prof. Ridderbos dat kon, heeft de nieuw opgetreden Rector Prof. Honig geteekend.

En ook uit het door den Praetor van het Studentenoorps gesproken woord bleek, wat er leeft in de liarten van Prof. Honigs leerlingen.

Wij willen aan het gesprokene niet veel toevoegen. Alléén kan één onzer, als zijn oud-leerling, getuigen dit ééne getuigenis: wij hebben hem liefgehad en zijn hem blijven liefhebben, ook al lig­ gen er twintig jaren tusschen den dag van het candidaatsexamen en den dag van heden.

Nadat zij des morgens reeds door den presidentcurator. Ds Bos, tot hun ambt waren ingeleid, hielden 's middags de nieuwe Hoogleeraren hun inaugureele oraties.

Daar traden twee mannen op.

Vraagt ge hoe het was?

Het was zooals zij zijn.

Hoe Prof. Schilder is weten onze lezers uitnemend.

Het was Prof. Schilder, sprekend over de „Barthiaansche Existenz-Theologie contra de Gereformeerde geloof s-gehoor-Theologie".

Het was Prof. Schilder op z'n best.

Scherpzinnig; veel belezen; uitermate gevat; met vele punlen van lichtende genialiteit; met eenige zinnen van beklemmende duisterheid, (maar dat ligt aan het feit, dat wij, hoorders, 't niet zoo gauw konden volgen). Het was Prof. Schilder, al zijn vaktermen bekend veronderstellende, — handelend over de zwaarste problemen van de hedendaagsche wijsgeerige theologische vraagstellingen; boeiend intusscheii zijn collega's en zijn curatoren, maar ook zijn studenten en zijn eerzame toehoordexs en loehoorderessen, onder de laatsten óók haar, die nog moed genoeg hebben in deze tijden van verandering van al het oude hun mooie neepjesmuts te blijven dragen. Immers zij allen tezamen beleefden, elk op hunne wijze, de warme liefde voor'en de trouwe strijdvaardigheid in het belang van de Gereformeerde belijdenis, welke allen die daar waren, aanhangen mei heel hvm ziel.

Van harte wenschen wij onzen collega-redacteur ook in de kolommen van ons blad geluk, zoowel met zijn ambtsaanvaarding als met zijn rede, gelij'k wij het persoonlijk in Kampen mochten doen.

Wanneer een vreemde van middag in de Burgwalkerk geweest was, en hij zou vernoimen hebben, dat er een van deze twee Professoren twintig jaar predikant geweest is en de ander slechts een paar jaren, dat de een dikke boeken over theologische onderwerpen heeft geschreven en de ander krachtens zijn promotie een jurist is, dan zou hij stellig geoordeeld hebben, dat de geleerde in den dominee niet is ondergegaan en dat de theoloog door de wetenschap van het recht geen schade beeft geleden.

Dr den Hartogh loonde zich in zijn inaugureele oratie over: De grondslagen van het kerkrecht" theoloog èn jurist, d.i. een warm verdediger van de zelfstandigheid van het Gereformeerde kerkrecht.

De grondslagen van dat kerkrecht vindt hij^ naar de belijdenis, in het Woord van God. Op welsprekende wijze voerde hij het pleidooi voor de eere van een der vakken, die hij za, l hebben te doceeren.

Een der vakken; maar wellicht voor de ontwikkeling van het kei-kelijk leven 't belangi-ijkste vak.

Onze lezers kennen Prof. den Hartogh minder goed dan Prof. Schilder. Maar wie hem kennen, zagen hem heden zooals hij is: beslist en toch gemoedelijk; eenvoudig en toch diep; breed en toch belijnd; verstaanbaar en begrijpelijk (afgedachl dan van de citateni uit vreemde talen, die een belangrijk deel van de hoorders vanwege de gelegenheid van den dag onbegrepen voor lief namen).

Aangrijpend was de wijze, waarop Prof. den Hartogh op de plaats, waar zijn Moeder belijdenis deed, op de plek, waar zijn zoo jong gestorven ouders elkander ti'ouw beloofden, nu plechtig de gelofte aflegde zijn leven aan de Geref. theologie en de Theologische School te zullen blijven gevea

17 Januari is voor de Gereformeerde Kerken in Nederland en voor de Theologische School een dag geweest, die niet licht zal worden vergeten. Geve onze God Zijn zegen ook over hetgeen dezen dag geschiedde. - ^

J.W.

C.T.

Nog iels over de vloekpsalmen 1).

Naar aanleiding van mijn artikelen over „de waarde van het Oude Testament" in dit blad ontving ik een brief van een lezer, die in de drukk« Decembermaand niet kon beantwoord worden.

Eerst was ik van plan, dezen brief in persoonlijk schrijven te behandelen, maar twee redenen zijn er^ die daarvan deden terugkomen. De eerste is, dat bedoelde lezer zelf gaarne heeft, dat ip vraag in „De Reformatie" wordt beschouwd; de tweede, dat de kwestie inderdaad nog wel belang genoeg is, om er een enkel woord aan te wijden, ook al boden bedoelde artikelen reeds Wl standpunt, dat ondergeteekende inneemt.

Naar aanleiding van de passage over de vloekpsalmen komt de lezer met de volgende vraag: „Kunnen we, wanneer we hier zeggen: „de dicbter gaat te ver", handhaven: „Al de boeken van

') Omdat dit artikel een vraag beantwoordt van één on!" lezers, en het beter is, dit antwoord niet te lang te doen wachte* sta-ik, wij! de ruimte voor hoofdartikelen voorloopig t)^^''ï mijn plaats onder Kerkelijk Leven, in overleg met heel Redactie, af voor dit artikel. — K. S.

den Bijbel vormen één geheel, waarvan elk deel zijn beteekenis heeft, omdat in elk deel God spreekt tot Zijn volk, en waarvan we geen stuk mogen schrappen", al mogen we zeggen: „deopenbaring loopt over den zondigen mensch, die feilbaar is? Is het, wanneer wij zeggen, dat een schrijver te ver gaat, geen Schriftcritiek ? Op dit punt heeft de Geest toch den dichter niet zoo geïnspireerd, dat hij volmaakte woorden Gods neerschreef. Mogen we nu ook b.v. van sommige geschiedkundige feilen zeggen: „hier heeft de schrijver zich vergist en heeft van het een of ander een verkeerde voorstelling gehad? "

De lezer verwijst dan nog naar de uitspraak van Prof. Noordtzij in de Korte Verklaring op Pisalm 44, waar deze o.a. zegt: We staan hier ver af van Matth. 5:10—12"; en hij vraagt: Heeft hier de inspiratie dan plaats gehad bij iemand, die niet recht stond voor zijn God, is dit eigenlijk een zondig lied, zijn er tegenstellingen in de Heilige Schrift (Psalm 44 tegenover Matth. 5:10—12)? "

Er zou over deze vragen Iieel wat te zeggen of schrijven zijn.

In het algemeen bedenke men, dal er wèl sprake kan zijn van verschillende stemmingen of wil men: gevoelens in de dragers der Goddelijke openbaring onder het uitspreken of neerschrijven van een Godsw> , - crd, zonder dat deze stemmingen of gevoelens ain de onfeilbaarheid van dit laatste afbreuk doen. En wanneer ik de zaak goed begrijp, durven sommige uitleggers juist bij de Psalmen over deze gevoelens spreken en zelfs de veronderstelling uilen, dat hier van zondige gevoelens sprake is geweest, omdat in de Psalmen die gevoelens zich door den aard van dat gedeelte der Heilige Schrift zeer sterk uiten. En zoo zal men dan in den trek, dat de dichter van Psalm 137 zich vermeit in het te pletter geslagen worden van Babels kleine kinderen tegen de rotsen, een aanduiding vinden van niet-geoorloofde stemming. Toch meen ik, dat we dit nooit strikt zullen kuntaen bewijzen en dat die uitspraken in de Psalmen wel degelijk in heilige stemming kunnen zijn gesproken. Mits we maar niet een tweede punt vergelen: de dichter uitte zich naar den tijd, waarin hij leefde. En in andere gevallen, als we tonen van opstand of twijfel beluisteren (Psalm 73), moeten we den Psalm nemen in zijn geheel, en merkt de dichter zelf die uitspraken, al was het alleen maar door den geloofsjubel, waarin hij eindigt, en dergelijlce gedacnten als zonde aan. Doch zie, juist in het geval van Psalm 137, waarover het voornamelijk loopt, kan ik het bewijs niet leveren en daarom laat ik me maar niet over het hart van dien overleden dichter uil.

Maar hel is een heel andere kwestie, dat dichters der Psalmen en profeten (als Jeremia b.v.), vveleens zondige stemmingen weergeven, dan dat ik zeg: een schrijver van een deel van den Bijbel heeft zich vergist in de mededeeling van een feit, of heeft van zoo'n feit een verkeerde voorstelling gehad. De aanvaarding van het „organisch" karakter der inspiratie behoeft niet gepaard te gaan met de veronderstelling, dat de schrijver ons, liet zij dan onbewust, bedroog. De Heilige Geest als eerste Schrijver heeft hem voor deze „vergissingen" bewaard. Nu zal men zeggen: „maar heeft zoo'n klager als Jeremia of een dichter der Psalmen dan geen verkeerde voorstelling van hel feit der Godsregeering b.v.? " Zeer zeker, maar door het geheel der pericoop is de correctie aanwezig, de norm blijft en God triumfeert, de klager moet zijn ongelijk bekennen of door zijn zwijgen blijkt dal; dikwijls is zelfs de Goddelijke bestraffing weergegeven (Jeremia 1).

En nu over het bewuste gedeelte van artikel. mijn

Wanneer de lezer het nog bij de hand heeft (het is hel nummer van 10 Nov. 1933, no. 6 van dezen jaargang), dan zal hij zien, dat ik niet gezegd heb, dat de dichter van Psalm 137 te ver gaat. Ten eerste heb ik bestreden de meening, dat in dezen dichter een andere stemming aanwezig was dan die door Christus bevolen werd in Matth. 5:44, omdat het in Psalm 137 gaat over de vijanden van God. Omdat de haat tegen Babel voortkomt uit liefde tot Sion en tot Sions God. Na aangewezen te hebben, dat wij de verterende liefde en dies ook den verterenden haat te weinig kennen, en dat de leerschool voor den heiligen vloek is droefenis en vervolging, vervolgde ik (en nu citeer ik de bewuste zinsnede): Maar dat neemt niet weg, dat als de dichter den verpletteraar van de kinderen der dochter Babels zaligspreekl, hij voor ons besef te ver gaal". Lel op dat: voor ons besef". Wij denken dan onwillekeurig aan dien kapelaan in Shaws Jeanne d'Arc. Maar dan gaat het artikel verder: En toch zouden we zóó de kwestie der vloekpsalmen onlloopen, omdat hetzelfde als hier voor Babel wordt gewenscht, door God aan Babel wordt voorspeld in Jesaja 13". Dius ons besef moet zich onderwerpen aan Gods Woord, dat ook in zoo'n uitspraak tot ons komt. En waarom is het niet mogelijk, dat de Heilige Geest den dichter voor zondige vreugde in WTeede daden heeft bewaard, maar in heilige stemming den heiligen vloek deed uitspreken? Men leze b.v. eens het indrukwekkend betoog, door Dr A. Kuyper Sr in zijn Encyelöpaedie der Heilige Godgeleerdheid aan de vloekpsalmen gewijd, en de beschouwingen van Prof. Geesink over den heiligen vloek in zijn „Van 's Heeren Ordinantiën" en „Gereformeerde Ethiek".

Dr Kuyper schrijft a.w. IP bl. 478—479: „Natuurlijk is de vloekpsalm, toegepast op ónze algemeen menschelijke verliondingen, de schreiendste beleediging van ons gevoel, en aan den adel der lyriek geheel ontzonken. Plaatst ge daarentegen den lyrischen zanger van de vloekpsalmen onder de absolute tegenstelling, tusschen hetgeen voor en tegen God kiest; maakt ge hem los uit zijn tijdelij k-concrete omgeving, en brengt ge hem over in het absoluut-eeuwige, waarin al, wat met God is, leeft en onze liefde heeft, maar ook al, wat eeuwig tegen God kiest, het merk des doods draagt en onzen haat wekt, dan wordt de regel: „Zoude ik niet haten, die U haten", eenig geldende maatstaf, en schiet, wie dien regel afwijst, in liefde voor God tekort. Als Jezus spreekt van den man, wien men een molensteen om den hals moest binden en hem in de diepte versmoren, komt dezelfde grondtoon, die door alle vloekpsalmen klinkt, ook bij hem tot absolute uiting. Zoo onheilig en terugstuilend de vloekpsalmen dan ook zijn op de lippen van een iegelijk, die ze op ons relatief algemeen menschelijk leven overdraagt, zoo ernstig waar en heilig zijn ze, zoodra ge uw positie in de absolute palingenesie (d.i. wedergeboorte G.) neemt, en Gods eere de toonsleutel is geworden voor het accoord van uw menschelijk hart. Dit weerspreekt natuurlijk al, wie weigert te gelooven aan een eeuwige verdoemenis, voor wie volhardt in zijn vijandschap tegen den Almachtige; maar wie met de Schrift spreekt van „een gaan in de eeuwige pijn", kan op dit absolute standpunt niet tegen den vloekpsalm, lyrisch opgevat, reageeren".

Onder dit „lyrisch opgevat" verstaat Kuyper het volgende (zie a. w. 476—477). Elk lyrisch dichter zingt uil: lo. zijn eigen gevoel, 2o. het gemoedsleven der menschheid; 3o. werkt in hem een beheerschende macht, die in dit algemeen menschelijk gemoedsleven ordenend, verzoenend of overwinnend optreedt. Israels zangers nu „daalden uil hun persoonlijk lief en leed af, niet in het algemeen menschelijk gevoel, maar in het gemoedsleven van de menschheid der palingenesie, d.i. van Gods volk. En waar ze de verzoening van dit hooger leven der palingenesie met den actueelen toestand in God zochten, daar verscheen hun God hun in hel beeld van den Messias, dat andere subject, dat door hen zong en sprak en hen tegelijk èn de verzoening èn de overwinning over leed en zonde deed doorleven" (a.w. bl. 478). En dan zegt K u y p e r: ., Vooral in de vloekpsalmen komt dit sterk uit". Waarna het eerstgegevene citaat over de vloekpsalmen volgt.

Psalm 137 is o.i. een goed voorbeeld van deze beweringen van Dr Kuyper. Het gaat om Gods volk: „wij zaten aan de rivieren van Babel". En de oplossing is de overwinning van God over dat Babel. En de kinderen van Babel, ze zijn voor den dichter als adderengebroedsel, omdat hij slaat op het standpunt der wedergeborene menschheid (vgl. later Johannes den DoQper), het ware Israël Gods. Heeft hij niet als g e 1 o o v i g e, als staande in het geloof, gezongen? Op wie dit loochent, rust de bewijslast.

Ook Prof. Geesink laat zich over deze kwestie uit. En wel in zijn „Van 's Heeren Ordinantiën", IIP bl. 284 vlg. en in zijn „Gereformeerde Ethiek", I 298, 299. Hij' noemt veel voorbeelden van dien heiligen vloek, zoowel in het Oude als in het Nieuwe Testament en geeft als vereischten aan, „dat de heilige vloek alleen mag uitgesproken tegen hen, die God Zelf vloekt, dat is tegen Zijn vijanden; alleen mag uitgesproken, waar hel geldt de zaak Gods, en nimmer waar het geldt onze zaak, oï omdat men ons heeft beleedigd; dat hij alleen voorwaardelijk mag worden uitgesproken, d.i. indien zij, die men dus vloekt, zich niet bekeeren van hun goddeloosheid; en eindelijk, dat hel doel moet zijn niet een ons verblijden over den ondergang van onzen medemensch, maar om door het opheffen van Gods Naam te keeren het goddelooze in hem, met de verderfelijke werking, die daaruit opkomt" (eerstgen. werk IIP 287). Ook zegt Geesink van de dichters der vloekpsalmen, „dal de zanger hier door God geïnspireerd is evenals de profeet, wanneer hij oordeelen aankondigt" (Geref. Eth. I 299, Van 's Heeren Ordin. IIP 286) en verwijst hij nog naar Heidelb. Gat. vr. 52.

En hierbij wil ik het laten. Zie voor een nietheiligen vloek Jeremia 12:3 (vgl. 12:5) en 15:15 (vgl. 15:19). Ook de Kantleekeningen der Statenvertaling op Psalm 137:8 en 9 zijn leerzaam en spreken de gedachte uit, dal die verpletteraar van Babels kinderen oordeelen Gods over haar zal oefenen, en verwijzen naar Jesaja 13:6. Het doel der vloekpsalmen is: ns te brengen kennis van God. Van God als den driemaal Heilige (Jesaja 6), den rechlvaardigen Rechter en Wreker van de zonden.

De dichters van de vloekpsalmen hebben dien God lief boven alles, omdat Hij hen eerst heeft liefgehad. Ze staan in het absoluut eeuwige.

W. H. GISPEN.

„Naar de vereeniging aller Gereformeerden? "

Ter bespreking werd mij toegezonden een brochure: „Naar de vereeniging aller Gei-eformeerden? ". Ze is gedateerd November 1933 (dagteekening „voorwoord"), verscheen onder het pseudoniem „Patricius", en meldt den uitgever niet. De enveloppe, waarin ze werd verzonden, draagt het stempel der firma A. Meijer, Koningstraat 34, Arnhem.

Als ondertitel voert deze brochure: „Een stem uit de Chr. Geref. Kerk".

Het spijt ons, dat ze anoniem is. Dal is voor ons een bezwaar, om er hier over te spreken. Ik hoop De Wekker niet te volgen in de door mij zelf (indertijd veroordeelde zuclit om „munt te slaan" uit anonieme geschriften.

Mocht te eeniger tijd de schrijver zijn naam bekend maken, dan wil ik met genoegen van deze brochure iels zeggen.

K. S.

P. S. Verleden week bleef per abuis deze copie op mijn tafel liggen. K. S.

Jaarboek Gereformeerde Kerken.

Hel Jaarboek is er. Ik ken menschen, die naar het Jaarboek zitten uit te zien als naar een feestelijke gebeurtenis, en die er dagen lang in zitten te bladeren, en te cijferen, om dan straks naar aanleiding van de verstrekte gegevens naar vele zijden te filosofeeren. En ik weet, dal zulke menschen de bouwers zijn van ons kerkelijk leven. En daarom wil ik ook nu weer op het boek de aandacht vestigen. De uilgevers hebben weer alle eer ervan; en dat ze in dezen tijd niet schriel zijn, bewij'st wel de steeds toenemende omvang, met behoud van den uiterst geringen prijs.

Het boek bevat de bekende gegevens, waarbij dezen keer nog de omstandigheid komt, dat het jaaroverzicht van Dr Rullmann zich kan bezig hoaiden met 1933 als synodejaar. Dr Rullmann heeft ook nu weer zijn speurzin laten gaa, n over de voornaamste kerkelijke gebeurtenissen. En dit met prijzenswaardige objectiviteit.

Een groot aantal „In Memoriam's" besluit het boek van 464 bladzijden. Vinde hel veel koopers.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's