GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) II.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons nr. van 23 Maart j.l. beloofden we, nadat de eerste der drie gestelde vraagpunten feitelijk reeds was afgehandeld, nog enkele slotopmerkingen Ie geven over Calvijn, om dan daarna ons te zetten aan de behandehng der resteerende punten. Blijkens het nr. van 9 Maart had dit de bedoeling, iiog iets te zeggen over enkele gedachten van Calvijn, die in prof. Hepps betoog niet waren vermeld, en mij toch de vermelding waard leken.

Nu slaat mij niet zoo levendig meer voor den geest, wat indertijd die bejpaalde punten geweest zijn. Ik zal daarom enkele aanhalingen van Calvijn hier geven, waarop ik mijnerzijds thans den nadruk zou willen doen vallen. Gemakshalve volg ik de bekende vertaling der Institutie, die prof. dr A. Sizoo ons geschonken heeft.

a. In IV, I, 2 wordl gezegd: „Daarom wordt ze (de kerk) genoemd katholiek of algemeen, omdat men geen twee of drie kerken kan (lat. Uceat) vinden, zonder dat Christus verscheurd wordt". Daarop volgt dan, dat dit laatste onmogelijk is (fieri non potest). Hieruit volgt dus, dat Calvijn hier spreekt over de eenheid der kerk, gelijk God ze ziel. Inderdaad, maar in hel begin van de § heeft hij gezegd, dat hij nu wil gaan handelen niet alleen over de zichtbare kerk, maar ook over de massa der uitverkorenen die wij niet „zien"; de gestorvenen. Conclusie: de eenheid der kerk gelijk God haar „ziet", moei niet worden gehandhaafd tegenover wat men ziet van haar gedeeldheid, doch dienl in het zichtbare, d. w. z. in het ons zichtbare, uit te komen, zooveel het aan ons staat. Als Calvijn in diezelfde § opmerkt, dat God alleen de kerk „kent", bedoelt dat niet een quietief te zijn tegen de meervoudigheid der kerkelijke insliluten, doch een troostgrond tegen het vaak verdwijnen van het kleine getal der geloovenden onder de groote menigte der niet-gelobvenden (zie den context).

b. Daarom vervolgt § 3 dan ook met de „uiterlijke" (externa) kerk. Daar bespreekt Calvijn de gemeenschap der heiligen onder; die is niet buiten-kerkelijk, doch kerkelijk, instituulvormend. De meervoudigheid der instituten wordl op dit standpunt steeds een schadepost. De eenheid der kerk wordt hier als geloofsstuk vastgehouden. Men kan ze aanvaarden, ondanks.... ja, ondanks wat? Ondanks het taslbaar-zijn van zooveel in één land of stad of dorp elkaar weersprekende instituten? Neen, ondanks het soms nergens ontdekken kunnen van een inslituul, of van een behoorlijk kerkverband.

c. Zóó wordl dan ook verklaarbaar, wal de veelbesproken § 9 zegt: overal waar we zien, dat Gods Woord zuiver gepreekt en aangehoord wordt, en de sacramenten naar Christus' instelling bediend worden, is een kerk van God. Dit ziel niet op plaatsen, waar twee of drie elkaar tegenovergesteld zijn, maar waar ze dan voorts, toch elk voor zich, „zuiver preeken en hooren'' (het-niel-bij-elkaar komen is al een bewijs van niet-zuiver-hooren!), doch het slaat op plaatsen, waar het nog niet tot het goede, noodige contact met de universeele kerk komen kou. De „wettigheid" (logitimeit) der „conventen" hangt in laatster instantie niet at van de vraag, of zij REEDS otfideele brieven van opneming in het algemeehe kerkverband vertoonen kan, maar is er door de gehoorzaamheid." Die gehoorzaamheid zelf evenwel zal dan t. z. l, ' dringen naar de eenheid, ook in het zichtbare. Met de pluraliteit van elkaar weersprekende kerken in één plaats heeft deze § niets te maken.

d. Het oprichten van een nieuwe kerk (laat ons zeggen: een denominatie van een reeds bestaand instituut) naast een uit vrije levensbeweging ergens opgekomen reeds beslaand Gods Woord zuiver prccUkend principieel gehooi-zaam instituut is dan ook verkeerd. De pluraliteit mag men niet voor eigen verantwoordelijkheid aandurven. Daarom zegt § 10: dal men van zulk een ergens ge^•esligde kerk. die zuiver preekt, etc, liet gezag niet mag verachten (spernere), noch haar vermaningen mag verwerpen (respuere). Men mag ook niel van haar afwijken, of haar eenheid afbreken (abrumpere). Men moet b. v. niet, als er ergens een zuivere kerk is, ook al is ze dan nog niet officieel verbonden met een groot-instituut, dat elders als wettig erkend wordt, zoomaar een dépendance van dat elders wettige instituut ópricliten als contra-kerk tegen de op een bepaalde plaals Gods Woord zuiver preekendc kerk, die nog niet bij 'landere groole instituut behooi-de. Want dat maakt pluraliteit, die te verfoeien is. „Want de Heere hecht aan de gemeenschap zijner kerk zoo groole waarde, dat Hij hem voor een overlooper en vertaler van den godsdienst houdt, die zich van onverschillig-welke (qualibet) christelijke gemeenschap, als deze maar Gods Woord en de sacramenten zuiver bedient, vervreemdt. Een kerkelijke expansiezucht, welke ergens in het buitenland een bestaand, zuiver preekend (etc.) instituut beconcurreeren zou, om er een gedeelte der leden uit te halen, handelt dus verkeerd. „Uit de kerk weggaan" (ook al ware het op de lokstem van den ©en of anderen propagandist van een elders reeds gevestigd instituut) is „verloochening van God en Christus". Men moet dus met het stellen van een nieuw instituut (al is zijn leiding ook zuiverder dan wal men voorhanden vindt) naast een reeds bestaande gemeenschap uiterst voorzichtig zijn; het mag alleen, als de verschillen onoverkomelijk zijn, de waarheid Gods niet meer te handhaven zal zijn in het ergens reeds vrij en spontaan gevormde instituut. (§ 12, krasse waarschuwing tegen het vermenigvuldigen der instituten, bewijs, dal men heusch niel zeggen mag: als ze ergens maar zuiver preeken, is de zaak in orde, is het althans een ware kerk.)

e. In de volgende paragrafen wordt met kracht gewaarschuwd tegen het stellen van een nieuwinstituut naast het ergens bestaande. De pluraliteit der instituten wordt zoo ver mogelijk weggeworpen; men mag slechts dan ze aanvaarden, als het ergens gevestigde instituut niet meer te erkennen is voor een kerk van Christus, (§ W spreekt duidelijk, eveneens § 15. Vooral ook § 16, een passage, die in krasse bewoordingen hen veroordeelt, die tegen het bestaande instituut een nieuw durven stellen, dat ook „zuiver preekt", en wat dies meer zij.) De volgende paragrafen gaan in denzelfden geest voort.

f. Daarom wordt dan ook gewezen op het voorbeeld van de profeten, die, hoezeer ook de kerk vervallen was, tocli niet nieuwe instituten hebben opgericht; argument daartoe was, dat het ofticieele adres, waaraan de Heere zich zelf gebonden had, door hen niet mocht worden vermeerderd met een nieuw adres, een tweede. Zij wilden geen seoessie, geen afscheiding-van-willekeur, want er was bij hen een ijver 'studium) tot bewaring der eenheid. (§ 18.)

g. „Geen enkele verontschuldiging heeft dus, wie ' uit eigen beweging de uiterlijke gemeenschap verlaat van die kerk, waar Gods Woord gepredikt

wordt en de sacramenU-n bediend worden." (§ 19.) Laat daarom een ieder onzer bedenken^ dat dit zijn plicht is, de vergeving der zonden niet ergens anders te zoeken, dan waar de Heere haar geplaatst heeft." Dat is: in de kerk; en daarom moeten we in haar gemeenschap blijven (§ 22). (vgl. § 27.)

Uit het geciteerde volgt, dat Calvijn van de pluraliteit van kerken in één plaats niet weten wil. De stelling, dat men een kerk voor waar houden moet, als in haar Woord en sacramenten zuiver, of zelfs met vele gebreken, bediend worden, ziet op een toestand, waar niet de ééne kerk de andere tegenover zich ziet staan als tweede, of derde, of vierde „gelegenheid" tot rechte bijwoning van dienst des Woords en tot zuiver gebruik der sacramenten. Calvijns stelling, dat men zulk een kerk voor waar houden moet, is geen vrijbrief aan de „meer zuiverc"(!) om ook de „minder zuivere" als ware kerk te erkennen, doch beteckent een waarschuwing aan de meer of minder „zuivere" personen, om toch vooral niet het getal der kerken ia één plaats of land te vermeerderen met één, of zulke vermeerdering te noemen met den mooi-klinkcndcn naam van pluriformiteit. Volgende week nog iels over Hoofdstuk II; vergelijking van de valsche met de ware kerk.

Hoe zit dat?

Onder dil opschrift schrijft één onzei' lezers ons het volgende:

Hooggeachte Prof. Schilder,

Zoudt U mij in „De Reformatie" inlichtingen liunnen geven over het navolgende bericht, geknipt uit de „N. Rett. Crt." van Dinsdagavond 6 Nov. (Avondblad B Kerlinieuws) betreffende Prof. Lecerf. Is Prof. Lecerf een aanhanger van Barth? Prof. Lecerf is toch, meen ik, indertijd door een verklaring van de V. U. dat zijn Calvinistische theologie nog heden universitair onderwezen werd, tot professor (of lector? ) te Parijs aangesteld en staat in velerlei verbinding met de Calvinisten in ons land, gelijk ook bleek bij gelegenheid van zijn promotie één of twee jaren geleden en nu weer op het „Congres der GerefoiTneerden".

Het bericht luidt:

Le Catéchisme de Jean Calvin, suivi de la Confession de la Roebelle et la Confession des Pays-Bas. — Editions „Je sers", Paris (1934).

Deze uitgave van drie oude gereformeerde belijdenisgeschriften in hedendaagsch Fransch moet wor-...., , den beschouwd als een gevolg van de herleefde belangstelling in calvinistische theologie, die in de laatste jaren ook onder de Fransche Protestanten valt waar te nemen, zulks onder invloed der „Zwitsers": Barth, Brunner, e.a. Van de drie mannen, "'-'^ cHe' óridëf de auspiciën van de „Société calViniste de France" tot deze uitgave hebben meegewerkt: Ds F. C. Krafft, Waalsch predikant te Haarlem, Ds Cadix te Sevres en Ds A. Lecerf is de laatste lector aan de Vrije Universiteit der Prot. Theologie te Parijs, en een toegewijd verkondiger der ideeën van Karl Barth. Aan dit standpunt zal het ook wei zijn toe te schrijven, dat zij van den catechismus van Calvijn zeggen, dat deze zich handhaafde tot op het oogenblik waarop vervolging en opkomend rationalisme het „voor een tijd" wonnen van het door de Hervormers herstelde geloof.

Met dank voor de inlichtingen, hoogachtend Uw dw., (volgt onderteekening.)

7 November 1934.

Tot zoover de vraag.

Ik zou antwoorden, dat jDrof. Lecerf mij iemand toeschijnt, die nog zoekt naar wat gereformeerd is. Indertijd is het tijdschrift „Hic et Nunc" versclienen met de bedoeling, Earth's gedachten in Frankrijk [e importeeren; ik heb enkele nrs. gehad, maar kan ze thans niet bereiken; ik meen evenwel, dat prof. L. bij deze periodiek geïnteresseerd is. Uit zijn Introduction a la dogmatique réformée, Pi-emier Cahier, Principes et Methodes, Paris, „Je Sers", z.j. (De la nature de la connaissance religieuse), noteerde ik enkele passages, die me schenen te bewijzen, dat het zoeken naar de gereformeerde gedachte niet altijd nog tot vinden geleid heeft. In den „Almanach de Jean Calvin" vati 1934 staat prof. Lecerf ook vermeld onder het eerecomité; maar dit zegt op zichzelf nog niets, als men weet, dat er voor België geen enkele vertegenwoordiger van de gereformeerde kerken in voorkomt, wel iemand van de Belgische Zendingskerk, die den gereformeerden kerken al heel wat hoofdfron.singen heeft gekost, en dat voor Nederland vermeld worden o.a. de hierboven gemelde ds Krafft, prof. Haitjema (!) en minister Slotemaker de Bruine

K. S.

NASCHRIFT! Om misverstand te voo.rkomcn, zij meegedeeld, dat dit artikeltje reeds verleden week bij de copie was ingezonden, doch wegens plaatsgebrek ter drukkerij is blijven liggen. Wal hierboven gezegd is, is nog mijn gedachte; twee, sinds verleden week door mij nog gelezen artikelen van prof. L. in Evangelical Quarterly bevestigen mijn verleden week uitge­ sproken mecning.

K. S.

Bijvoegsel Staatsleer N. S.B. (I.)

Den laatsten tijd gaat de N. S. B. hier en daar een nieuwe methode toepassen, om haar christelijkheid le kunnen blijven beweren. Uitgenoodigd tot debat in grootc zalen, weigert zij. Konit er een uitnoodiging tot debat, nadien, in een kerkgebouw, dan adverteert zij met groote letters, dat het kerkgebouw haar daarvoor te heilig is. Ja, ja; we zullen eens zien, wal er met de kerkgebouwen gebeurt, als de nationaal-socialisten de kans krijgen. Wat in Duitschland plaats vindt, is een sprekend beeld. Bepaald verwonderlijk is het dan, dat de N. S B.. in diezelfde week waarin zij verklaart, het kerkgebouw Ic heilig te vinden, een hd der z.g. „geref. kerken in hersteld verband" gebruikt, oiii de christelijkheid der N. S. B. te bewijzen in een „profane" zaal. Men zal in het z.g. „II. V." vreemd staan te kijken van dien gemoedsbezwaarden broeder.

Naast dit weinig indruk makend gebaai-komt echter nog een tweede. Op vrij hoogen toon wordt lyeweerd, dat de debatten over de christelijkheid der N. S. B. in een nieuw stadium zijn ingegaan, sedert men van die zijde een „Bijvoegsel" heeft gegeven op brochure III der N. S. B. Het bijvoegsel is een drukwerkje van S pagina's, gedateerd Juli 1931. De heer Mussert is zelf eraan te pas gekomen.

Op zich zelf is heel dat toevoegscllje, dat uit niets anders dan twee krantCn-artikeltjes bestaat, al een bewijs van de onvastheid der leiding. Toen de classis Leiden — ik heb er al eens aan herinnerd hier — haar rapport over de N. S. B. gaf, verscheen ongeveer tegelijkertijd brochure IV der N. S. B. Men ^, redde" zich toen uit den greep der kerkelijke critiek door te zeggen: inmiddels is brochure IV versclienen; het rapport is dus verouderd. Het was wel een armelijk gebaar voor wie zien kon; immers: brochure IV herriep niets van III; ieder kon dus veilig nog op III afgaan. Maar hel maakte toch indruk op de ettelijke jongelui, die meeloopen, zonder te weten, wat ze doen.

Was evenwel inderdaad met brochure IV alles ter opheldering gezegd, dan zou men ermee hebben kunnen volstaan. Maar thans blijkt nog een nieuw toevoegseltje noodig. Daarmee is al het hooge woord, waarmee men de classis Leiden afscheepte, door de leiders zelf als tè hoog prijsgegeven .... voor wie verstaan kan.

Niettemin ontbreken ook thans de hooge woorden nog niet. Het schoone bijvoegsel begint al dadelijk te spreken over „schijnheiligheid der politiekelingen"; en over hun „farizeesch gedoe". En dat komt dan uit de pen van mensdhen, die tot nu toe in gebreke gebleven zijn, volledig of ook maai-in hoofdzaken te antwoorden op argumenten, die hun in redevoeringen en in een reeks artikelen voorgelegd zijn.

Niet terwille van deze leiders, maar om te voldoen aan een uit den kring onzer lezers opgekomen verzoek wil ik enkele opmerkingen over dat „Bijvoegsel" maken. Te beginnen volgende week.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Pluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) II.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's