GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kinderen, wat zijn ze?¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kinderen, wat zijn ze?¹)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Kinderen, wat zijn ze?

Er zijn in hel menschelijli leven en in de wereld rondom tal van feiten, en tal van gebeurtenissen, welke we als „gewoon" plegen te beschouwen en die toch bij de bewuste doorbraak van de belevingssfeer van alle dag, bij opzettelijke waarneming en bij eenige bezinning blijken zeer wonderbaar te zijn, van rijken inhoud en ongedachte heerlijkheid.

Een bekend kinderlied zegt:

Zonder 't rondgaan van de dingen, kan men nooit een liedje zingen —

maar 't schijnt wel, dat het scheppingslied voor niet weinigen een wiegelied is geworden, waarbij ze indommelen. Immers:

de zonne gaat op, de zonne gaat neer; de zonne gaat op en gaat onder, standvastiglijk heen, standvastiglijk weer.

Kunnen we het den Vlaamschen dichter, Gezelle, ook nazeggen:

Standvastiglijk werkt zij, dat wónder?

En dat niet alleen in het groote — de hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel Zijner handen werk — maar ook in het kleine. Gaan we niet vaak de leliën van het veld achteloos voorbij, het nederige aardekruid, waarvan de Meester eens zeide, dat Salomo ia al zijn heerlijkheid niet was bekleed geweest als een van die? Het — schijnbaar! — kleine van den Oppersten kunstenaar en bouwmeester van het heelal is alUjd heerlijker en rijker dan het — schijnbaar! — groote dat menschenhanden werken.

Daar is het kind in het midden van ons! Wat zien wij, de levens-gerijpten, in een kind? Welke sprake gaat er uit van dat kleurige wonder van het groeiend leven tot ons, volwassenen? Kinderen, wat zij n ze?

Er is een tijd geweest, dat men in een kind eigenlijk niet meer en niet anders zag dan een verkleinde copie van zichzelf.

Zeer typeerend kwam dat wel uit in de kleeding. De mode immers is ook een levensopenbaring, welke maar niet zin-loos is. De kleeren maken wel niet den man, maar ze openbaren dan toch wel iets, soms veel van den mensch. Welnu, er is een tijd geweest, dat kinderen werden gekleed als kleine mannetjes en kleine vrouwtjes: het formaat alleen was iets kleiner, de coupe precies eender.

Met de geestelijke stoffeering van de kinderziel was het eigenlijk net zoo: groot-menschengedoe in miniatuur formaat.

In dat alles sprak ook de tijdgeest. Frappante staaltjes vinden we daarvan in de kinder-Ie c tuur, het geestelijk voedsel, zooals dat werd bereid en opgedischt door de groote menschen. De kinderen in die leesboekjes praten en handelen als kleine-groote menschen, die blijkbaar met een Salomo's wijsheid waren ter wereld gekomen.

Berucht in z'n soort - eens beroemd! - waren de z.g. zedekundige leesboekjes van „vader Jacob" en van „moeder Anna", de „brave Hendrik" en de „brave Marie" en niet te vergeten de diverse bewerkingen van de „geschiedenis van Jozef", moraliseerende lectuur zooals die een driekwart eeuw geleden de jeugd ter leering en tot voorbeeld werd aangeboden.

Men vraagt zich — thans! — wel eens af: hoe ter wereld kwam men er toch bij zulke quasi-kinderlijke leesstof aan kinderen te geven? Ik geef hier een proeve van „vader Jacob": Het zweepje.

„Albert vroeg zijnen vader om een zweepje. Zijn vader gaf hem een zweepje. Nu was niemand blijder dan Albert. Zoodra hij uit school kwam, moest aanstonds de zweep voor den dag. Midden op de straat ging hij dan met zijn zweepje staan klappen en daagde alle jongens uit, om tegen hem te klappen.

Terwijl Albert en de andere jongens eens zoo op de straat stonden te klappen, kwam er een wagen aan, met twee wilde paarden er voor. Bij ongeluk raakte Alberts zweepje het wildste paard in het oog. De paarden begonnen daardoor te steigeren en raakten op hol. De voerman kon ze niet langer houden. Aan het einde van de straat was eene brug, die over een breed water lag. De paarden liepen de brug mis, en vielen, met wagen en al, van boven neer in het water. De voerman en de lieden, die er in zaten werden gered; maar — vervolgt het verhaal, — één der paarden stierf kort daarna."

Tot zoover gaat het nogal, er zit 'n gepaste kinder-romantiek in, al ontbreekt dan ook „the happy end".

Maar nu komt het! „Toen Albert zag, welk een groot ongeluk door zijn zweepje gebeurd was, ^ng hij naar zijnen vader en zeide: „Daar lieve vader! verbrand mijn zweepje liever! Ik wil geen speelgoed hebben, dat zooveel kwaad kan doen. En geef dan den armen voerman mijn spaarpot, lieve vader, dan kan hij daarvoor een nieuw paard koopen."

En wat deden de andere jongens met hunne zweepjes? Zij verzochten den meester, om van al die zweepjes een vuurtje te maken.

Toen het vuurtje klaar was, gingen zij er zingende om heen staan. Zoo zongen zij

Brand op maar, brand op maar! Gij deugt voor ons niet. Hoe mooi gij moogt lijken Gij geeft maar verdriet. Nu warmen we ons aan u En zingen er bij:

„Wij willen geen speelgoed Zoo schaad'lijk als gij".

Wie mocht meenen, dat die kinderen nu inderdaad ook zoo waren, heeft het stellig mis. 't Is niet meer dan een kinderachtige praat van groote menschen, die met een nederbuigende welwillendheid zoo hun waanwijs weten en hun honingzoete moraal gingen uitstallen.

Die kleine menschjes in groot-menschen-costuum hebben evengoed als de hedendaagsche kinderen hun eigen leven gehad, hun spotterny en sotterny.

In werkelijkheid is het kind alle eeuwen door kind geweest hoe men het ook kleedde en hoe men het ook dééd denken en dééd praten.

Wat was nu de eigenlijke fout in dat alles? Dit: dat men altijd den volwassene zocht in 't kind, zonder er aan te denken wat het kind is vóór het volwassen is. Het is een verheugend verschijnsel, dat inzonderheid in de laatste kwarteeuw, de oogen ervoor geopend zijn, dat het kinderleven ook een eigen inhoud en een eigen waarde heeft.

Een belangrijke vraag is nu: hóé leert men het kind kennen?

Intuïtie — hoe rijke gave ook — is opzichzelf niet toereikend. Liefde tot het kind is niet genoeg: er zijn tal van ouders die hun Idnderen wel liefhebben, maar niet kennen. Meer komt het op begrijpen aan, maar dit is niet mogelijk zonder het eerste: het moet zijn een begrijpen met het hart. In het kinderleven nu is vooral ook de voor­

schoolsche periode, de leeftijd van 1—6 jaar, van groole beteekenis. Het wordt wel eens voorgesteld, alsof deze tijd zoo iets zou zijn als behoorend tot de prae-historie van den mensch. Maar niets is minder waar! Juist daar liggen de aanvangen van de menschwording. Belevingen uit de eerste kindsheid — zoowel geestelijke als lichamelijke — grijpen wel eens diep in. Er zit — ook voor de historie van den enkelen mensch — veel waarheid in bet bekende woord van Bilderdijk, dat het heden ligt in het verleden, in het nu wat worden zal. Menig z.g.n. nioeiUjk en onbegrepen kind zou beter begrepen worden, als men maar wat meer verstond van de strevingen, de geestelijke structuur van het prille jeugdleven.

Er zijn er geweest — en velen doen nog zoo — die het kind poogden te kennen via zichzelf en uitgaande van eigen beleving, de zin, de eigenlijke beteekenis van het kind-zijn trachtten te benaderen. In wezen is dat de oude dwaling het kind te zien als 'n preciese, als 'n identieke gelijkenis en evenbeeld van den volwassene. Maar zóó doende vergeet men, dat we in het kind allereerst hebben te zien den wordenden mensch, dat 't niet maar een kwestie is van grooter en kleiner, van meer en minder, maar vooral ook van zóó en anders.

Er zijn er ook geweest, en dat waren de studeerkamerpaedagogen en de begrippenknutselaars, die van de filosofie alle heil verwachtten en die hun „systeem" Jjebroedden met een ernst, maar ook met het tragisch-komische van een kip, die op kalkeieren zit: het leven zat er niet in en kwam er bijgevolg ook nooit uit.

Maar hoe dan? De beste wijze — indien mqgelijk — zou zijn het Kind zelf te ondervragen, bij wijze van een interview... maar dat alles slaat 'n kind af met 'n „Om toch" en „Daarom".

Hier rest niet anders dan het concrete kinderleven zelf, in z'n spontane levensopenbaringen, waar te nemen en óns te bezinnen op dat wat daarin wordt opgemerkt. Het leven zelf is de beste bron. Daarbij moet evenwel al aanstonds worden opgemerkt, dat men wel moet onderscheiden tusschen het constate er en der feiten en verschijnselen en de verklaring er van. Waar twee hetzelfde zien, i s het daarom nog niet gelijk. Voor een groot deel hangt onze visie op het kind ook daarvan af wat voor 'n mensch we zelf zijn.

Dus: het concrete kinderleven, de spontane levensuitingen van het kind. Wat is dat en welke zijn die?

L. VAN KLINKEN.


1) Eenigszins omgewerkte Causerie voor de N. C. R. V.microfoon, 26 Juni j.l.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Kinderen, wat zijn ze?¹)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's