GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bijvoegsel Staatsleer N.S.B. (III.)

In het Bijvoegsel wordt dan verder beweerd, dat men de N. S. B. valsc'h beschuldigt als men zegt, dat zij, kreeg ze de macht, vrijheid van godsdienst en geweten aan banden leggen zou. Heeft men niet in brochure IV uitdrukkelijlc de vrijheid van godsdienst en geweten erkend ?

Het heeft geen zin hier breede betoogen tegenover te plaatsen. Het beteeienisvolle zinnetje (uit brochure IV): „IJe godsdienst IN ENGEREN ZIN is een aangelegenheid der kerken" en het andere: de kerken „zijn ver­ plicht bü de uitoefening van haar hooge taak zich te hoeden voor toelating van ondermijning van den staat" bewijst, dat de kerken vrij zullen zijn, zoolang ze de allerwonderlij'kste opvatting der heeren over „godsdienst" beheven te acoepteeren, althans te beapplaudisseeren. Evenwel zal het teven der kerk, gelijk het in Nederland zich op grond der belijdenis steeds zal willen uiten, met deze heeren ui conflict moeten komen, wijl wat de belijdende kerken zullen gelooven en dus ook zullen willen verkondigen, door deze heeren als ondermijning van den (hun) staat zal worden aangemerkt. En dan zullen de 'heeren eenvoudig, naar duitsch recept, den kerken den mond willen snoeren. We hebben in Duitschland de bewijzen in getalen voor oogen.

Trouwens, men behoeft zóóver niet te gaan. Om de bewijzen te zien wat de heeren sprefken in hun vergaderingen, of schrijven in hun krant, is militant genoeg en bevat directe dreigementen aan de dominees, die niet zullen verkiezen te doen of te laten, wat hun te doen of te laten bevolen wordt.

Patrimonium wijst dan ook met goede reden op een artikel in het orgaan der N. S. B., waarin de volgende uitspraken voorkomen :

Men heeft het noodig gevonden christelijke partijen te vormen, christelijke vereenigingen in eindelooze rij te stichten en dus mede door 'die nomenclatuur eindeloos over het „Christelijke" te praten, waardoor dit •almeer werd tot een uitwendig ding.

Hiermede is niet gezegd, dat niet menig individueel lid een echt, overtuigd christen zal zijn — over het hart onzer medemenschen past het niet te oordeelen, maar het stelsel deugt niet, omdat daardoor het christendom naar de buitenzijde wordt gedrongen en omdat juist daardoor scheidingen gemaakt worden. De „chr." vereenigingen worden op de „gebruikelijke wijze, zooals het heet, geopend en gesloten (met gebed, psalmgezang enz.), de dominee of pastoor speelt een min of meer overwegende rol, men gaat staan op „bodems van belijdenissen" of op „Oods Woord", waardoor dit tot een uitwendig wetboek gedegradeerd wordt; kortom, het worden tal van zich steeds naar confessies speeialiseerende groepen öf knusse kringetjes, die zich van elkaar en van het geheel steeds scherper onderscheiden.

Er is geen ontkomen aan; het baat niet, of men al zegt b.v. „het beginso' van solidariteit tusschen werkgever en arbeider is al reeds jaren door ons beleden". Want geen S.D.A.P.-man of U.K. arbeider zal zich daarom bij het Chr. Nationaal Vakverbond aansluiten of omgekeerd, want daiartoe leggen die politieke bonden de „beginselen" er duimen te dik boven op en werken deze afstootend.

Daarom is de eenige weg om uit dit slop, waarin wij doodgeloopen zijn, te komen, dat wij al die grondslagen, naar het centrum, naar het innerlijke verleggen, dat we ze ingraven, want de grondslagen, de fundamenten van een gebouw, liggen onder den grond, zijn onzichtbaar, maar toch w e r k e 1 ö k, want zij alleen dragen dat gebouw."

En het orgaan voegt er aan toe :

Tot zoover dit echoone artikel. Hebben de lezers niet genoten van de bekende klanken? Vroeger zeide men ook al: „Men praat niet over christendom, dat is goed voor de binnenkamer" enz., enz. Uit [bovenstaand citaat blifkt, dat volgens de N. S. B. de chr. vereenigingen, die gelukkig zoo talrijk zün, niet deugen. De christelijke partijen en vereenigingen dringen het christendom naar de buitenzijde. Het stelsel is niet goed, omdat juist daardoor scheidingen gemaakt worden. De N. S. B. wil geen scheiding. Deze beweging zal niet dulden dat er chr. partijen en vereenigingen zijn, die scheidingen maken, want er moet immers eenheid zijn. Onze partijen en vereenigingen zullen dan ook onmiddellijk opgeheven worden, wanneer de N. S. B. aan de macht gekomen is. Dat is de consequentie van het artikel.

De beginselen moeten worden ingegraven. Dat het de grootste taak van de christenen is om hun beginselen uit te dragen, schijnt de N. S. B. niet te weten. Onze menschen zal het zwijgen worden opgelegd, wanneer zü met gebed, psalmgezang en Schriftlezing een vergadering willen openen, want er ontstaan dan „groepen en kringetjes, die zich van elkaar en van het geheel steeds scherper onderscheiden". De N. S. B. wil eenheid en zal niet dulden, dat die eenheid wordt aangetast. Voor het belijden van de christelijke beginselen is dan geen plaats meer.

De christenen zullen goed doen geen aandacht te schenken aan de lokstem van de N. S. B., maar moeten het woord van Jezus in gedachten houden : „Een iegelijk dan die mij belijden zal voor de menschen, dien zal ik ook belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is."

Dat is wat anders dan de christelijke beginselen ingraven.

Men zij gewaarschuwd. Heeft niet op meer dan één vergadering der N.S.B, een propagandist beweerd, dat men de dominees wel 'beletten zal dingen te zeggen, die den nationaal-socialistisohen staat tegenwerken ? En dat „tegenwerken" zal geconstateerd worden, zoodra de belijdenis consequent wordt gepredikt.

N. S. B.-laster.

Eenige weken geleden meldde ik den onsmakelijken laster, dien de N.S.B, in haar orgaan zich permitteerde in een bepaald geval. Sinds heeft — buiten mij om — iemand den heer Mussert in particulieren brief met de stukken bewezen, dat de laster allen grond mist.

Maar van herroepen is geen sprake.

En dat, waar mijnerzijds dadelijk van het begin af ook uit brochure IV is geciteerd (men weet dit, want men stenografeerde) en van het bijvoegsel, zoodra ik wist, dat het bestond, in lezing en hier in de pers een bespreking is begonnen.

Een van beide: de heer Mussert handelt in dergelijke gevallen zelf even gewetenloos als de lieden, die zijn krant met zulke laagheden vullen, óf, als hij zelf wel beter wil, maar niet zijn omgeving af durft vallen, hij is geen leider, doch wordt geleid.

K. S.

Vragen inzake de kerk.

In het algemeen kau ik ndet op vragen antwoorden in ons blad. Er komen er meer dan ik beantwoorden kan. Mijn ruimte is niet onbeperkt, mijn tijd nog minder; en beide moet ik kunnen overzien.

Een enkele maal echter heeft een vraag algemeen belang. Dan kan ik soms er op ingaan.

Zoo schrijft een predikant mij o.m. het volgende (ik breng enkele cijfers aan, die naar het antwoord verwijzen) :

Over 't algemeen lees ik uw artikelen in „De Reformatie" met veel instemming. Ik ben zeer dankbaar, dat we in deze tijd van „onzakelijkheid en vlucht voor het concrete" in uw methode van polemiek voeren het tegendeel zien.

Ook met uw beschouwingen over de kerk, ben ik geneigd geheel mee te gaan.

Hier liggen voor mü nu echter twee moeilijkheden, die ik graag eens in „De Reformatie" behandeld zag.

Ie. De kwestie van „wettig kerkinstituut en erkenning van de doop van andere „keAen"." U hebt wel eens iets daarover geschreven, maar zeer terloops (als ik mij niet vergis). Ik weet dat meerderen hiermee zitten, en dat enkele artikelen over deze zaak ook hun zeer welkom zouden zijn. 1)

2e. Wij hebben de Gereformeerde Kerken te erkennen als het wettig kerkelijk instituut (het alleen-recht-vanbestaan-hebbende). 2) Sluit dat niet inj dat gelovigen uit andere „kerken" zich bij ons behoren te voegen (cf. art. 28 Gel. Bel.)? Sluit dat (en hier gaat het voor mij om !) ook niet in, dat op plaatsen, waar een „afgescheiden" kerk was in 1886, de broeders, die met het Herv. Instituut braken, zich aanstonds bij' die wettige kerk hadden moeten voegen (gelijk ze dat al veel eerder hadden behoren te doen)? 3) Toen, in 1886, was er toch ook de tegenstelling : Afgescheiden kerk, wettig instituut, tegenover het onwettig instituut der Herv. Kerk ? Men kan hiertegen toch niet aanvoeren: de dolerenden moesten eerst proberen de Herv. Kerk tot reformatie te brengen? 4) Want, 1834 was er geweest, en de geschiedenis van na 1834 was er de bevestiging van, dat de Afscheiding een werk Gods was, en dat de Herv. Kerk weigerde voor het Woord van God te buigen.

Ja, sluit het genoemde principe voor het heden niet in, dat wij eigenlijk tegen de Geref. broeders in de Herv. Kerk niet mogen zeggen : „Ga in gehoorzaamheid leven op de plaats, waar ge u thans bevindt" maar.... gehoorzaamheid aan Gods Woord betekent voor u, dat ge u voegt bij ons, als de wettige openbaring van de kerk van Ohristus ? „Ge zijt op de verkeerde plaats kerkelijk !" 5)

Van onze zijde wordt vaak de stelling verdedigd : men mag een kerk waarin men geboren is niet verlaten, zonder pogingen aangewend te hebben om die keric, waai ze verbasterde, tot reformatie te voeren. En natuurlijk ben ik het daarmee van harte eens, wanneer men aanneemt, dat er naast de bewuste kerk, waarin men geboren is, geen ander, wettig instituut staat (reformatie van 1517 o.a.). Maar, wanneer er nu op een plaats een wettig instituut i s, staat de zaak dan niet zo, dat wie nog niet tot dat wettig instituut behoort, zich er ten spoedigste 6) bij moet voegen, en de roeping heeft onverwijld met het onwettige instituut te breken ? 7) Men mag wel liefde koesteren voor de dwalende broeders in het onwettig instituut, maar toch niet voor het onwettige instituut zelf ? Wel liefde voor de gereformeerde broeders in de Herv. Kerlc, maar niet voor die kerk zelf, die toont, dag aan dag, geen „kerk" te willen zijn ? 8)

Post-scrip turn:

Uw citaten uit Galvijn (in uw polemiek met Prof. Hepp) (geen tweede kerkelijk instituut oprichten als er nog een „dragelijk is", — dus zeker niet, als er een wettig is) hebben mijn moeilijkheden t.a.v. de methode der doleantie nog vergroot I Er is toen toch een tijdlang op de meeste plaatsen tweeërlei instituut geweest — dat der afgescheidenen, en dat der dolerenden. Welk was het wettige? 9)

Tot zoover de brief.

Hieronder enkele opmeikingen ten antwoord :

1) We „erkennen" óók den doop van niet-kerken (darbisten b.v.). Een bewijs, dat het nalaten van een weder-doop nog niet insluit de erkenning der ambten, als van Christus' wege ingesteld, doch hoogstens van het ambt der geloovigen, dat, gehoorzaam tot een zekere grens, niet verder kwam in de gehoorzaamheid. Pluriformiteit der kerk en catholiciteit van het christendom zijn te onderscheiden. Overigens: eerst de groote lijnen trekken, en dan conclusies trekken inzake onderdeelen van het vraagstuk.

2) AUeen •— HIER — recht van bestaan hebbende.

3) Neen, —• ieder moet vandaag prdbeeren in eigen huis te reformeeren. De Acte van Afscheiding beloofde eenheid te zullen zoeken met de hervormde kerk, zoodra DEZE zou wederkeeren tot den waarachtigen dienst des Heeren.

4) M.i. kan men dat wèl beweren. Ik zou 't vandaag nog niet anders raden aan de hervormde gereformeerden. Laat ieder de kerk, waarin hij is, dwingen tot een „Entscheidung". Het is vermoeiend, zeker. Maar God dienen maakt altijd moe, al geeft het ook daarin rust.

5) Zeker, de plaats is verkeerd. Maar Christus vergadeït; wij kunnen zijn wegen Hem niet voorschrijven, doch moeten alleen maar gehoorzaam achter Hem aankomen. Al is de doleantie niet in staat gebleken het

hervormde instituut om te zetten, wie durft beweren, dat een volgende 'doleantie bet roer niet zal zien omwerpen ?

6) Ten spoedigste — d.w.z. door directe gehoorzaamheid, hetzij: alleen, heitzij gezamenlijk in een publieke worsteling. Wie de Herv. Kerk van heden door zulk een worsteling zou helpen in 'het „wederkeeren tot den waarachtigen dienst des Heeren" is, als het instituut veranderd is, daarmee in de wettige kerk teruggekeerd, want (zie onder 3) dan zou de 'hereeniging mot de Gereformeerde Kerken dadelijk geschieden. Zouden deze laatste dat niet willen, dan hielden zij zelve op de wettige kerk te zijn.

7) Als dit geplaatst is voor de consequentie. Een nieuwe constellatie kan voor een nieuwe actie nieuwe mogelijkheden bieden.

8) Zeker, zeker; maar hoe velen plaatsen haar voor de „Entsoheidung", behalve dan op papier ?

9) In zulke gevallen treden beide instituten „ia de crisis". Om wettig te blijven, moeten ze dadelijk begeeren naar ellcaar toe te komen. Aan deze begeerte en aan het ondernemen van pogingen tot haar verwerkelijking, hangt de wettigheid af. Zou het nieuwe instituut (1886) wèl willen, en het oude (1834) niet, dan zou het oude ophouden wettig te zijn.

M.i. klopt dit alles volkomen met de tot nu toe ont-«rikkelde gedachten. De vraag inzake 1886 is mü al vaker gesteld : daarom grijp ik deze gelegenheid gaarne aan, om met een enltel woord mijn meening op dit punt aan, om met een enltel woord mijn mee toe 'te lichten en concreet te maken.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's