GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kenmerken der valsche kerk.

"^ef'Siöt van "liet verreden week begonnen artikel van Prof. Greijdanus („Friesch Kerkblad", 13 Juli 1917, 11e Jrg. no. 37) volgt hier:

Dat kan ook nog uit twee andere feiten blijken. Onze B e 1 ij d e n 1 s spreekt toch in Art. 29 niet alleen •over de valsche kerk en hare kenmerken, maar ook over de ware kerk, en waaraan deze te onderkennen is. En noemt zij dan enkel eene oflieiëele uitspraak inzake belijdenisschriften? Integendeel, aan zoo weinig heeft zij blijkbaar niet genoeg. Zij oordeelt, dat er meer noodig is. Zij wijst zelfs op drie vereischten. Zij schrijft: „De merkteekenen, om de ware kerk te kennen, zijn deze: zoo de Kerk de reine predikatie des Evangelies oefent; indien zij gebruikt de reine bediening der Sacramenten, gelijk ze Christus. ingesteld heeft; zoo de kerkelijke tucht gebruikt wordt, om de zonden te straffen. Kortelijk, zoo men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen, die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het eenige Hoofd".

Onze Belijdenis acht dus betrekkelijk vele zaken noodig. De reine predikatie des Evangelies moet niet maar genoemd, of bij officiëele betuiging voorgeschreven worden, maar zij moet geoefend worden. Heeft dat in de „Herv. Kerk" overal plaats? Onze B e 1 ij d e-n i s eischt niet slechts theorie, maar vordert p r a k t ij k. Voorts is de oefening van de reine predikatie des Evangelies volgens haar niet genoegzaam: ook moet daarbij komen de reine bediening der Sacramenten; eene zoodanige sacramentsbediening als Christus die verordend heeft. En hoe heeft Hij die ingesteld? Alleen voor Zijne geloovigen, of ook voor de ongeloo-V i g e n ? Mag nu in de „Herv. Kerk" volgens hare verordeningen, welke hare predikanten met handteekening hebben moeten beloven te zullen opvolgen, iemand van de sacramentsgenieting geweerd worden op grond van zijn gebleken ongeloof? In de derde plaats zegt onze B e 1 ij d e n i s, dat gebruik der kerkelijke tucht plaats behoort te hebben, en wel om de zonden te straffen. Die tucht mag dus niet verwaarloosd worden. En zij moet niet aangewend worden, om wie handelen willen naar Gods Woord, uit te werpen, doch om tegen te gaan, wat met het woord des Heeren in strijd is. Geschiedt dat in de „Herv. Kerk? " En is dienovereenkomstig gehandeld in 1834 en 1886 tegenover strijders voor en loochenaars van ^het Woord Gods? Bovendien acht onze belijdenis • aldus nog niet genoeg gezegd te hebben. Waarom zij er nog aan toevoegt: „Kortelijk, zoo men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen, die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het eenige Hoofd". Wederom dus maar niet enkel eene theoretische verklaring geëiseht, doch: dat men zich aanstelt. Ook op de daad, op de praktijk, komt het aan. En daarbij schrijft zij nog: verwerpende alle dingen, die tegen Gods Woord zijn, om Christus als het eenige hoofd Zijner Kerk niet enkel eens te noemen, maar er voor te houden; d.w.z. ook daadwerkelijk alszoodanig te erkennen.

Nu zou het aan de „Waarheidsvriend" natuurlijk vrijstaan, om te oordeelen, dat onze Belijdenis in den eisch van dit alles fout gaat. Doch over de samenstemming van onze B e 1 ij d e n i s in dezen met Gods Woord gaat het thans niet. Wanneer nu maar ingezien wordt, dat de „Waarheidsvriend" met hare tevredenheid enkel met eene mogelijke officiëele verklaring niet in overeenstemming is met onze Belijdenis, Art. 29.

Dat kunnen wij vervolgens ook nog zien, wanneer wij aan de Roomsche kerk denken. Bij de teekening van de valsche kerk heeft onze B e 1 ij d e n i s - opsteller ook wel bepaald met de Roomsche kerk rekening gehouden; en daarmede wordt ook inzonderheid de pauselijke hiërarchie als valsche kerk, ofschoon niet uitdrukkelijk genoemd, toch duidelijk aangewezen. Zou dat echter zoo hebben kunnen zijn, wanneer onze Vaderen met zoo weinig genoegen genomen hadden, als de „Waarheidsvriend", om, wat zich kerk noemt, als ware kerk te erkennen? Erkent de Roomsche kerk niet officieel de Heilige Schrift als Gods Woord? Heeft ook zij niet de Apostolische geloofsbelijdenis (de 12 Artt.) en de belijdenis van Nicea, en die van Athanasius, en de verklaringen van de concilies van 431, 451 enz. officieel aanvaard als uitdrukking ook van haar geloof? En ligt in dat een met het ander niet opgesloten de principiëele v e r o o r d e el ing van alle Roomsche dwalingen en verkeerde prakt ij k e n ? Ware dan naar de redeneering van de „Waarheidsvriend" breuke met Rome wel noodig geweest? Moet de Hervo-rming dan niet veroordeeld worden? Onze Vaderen echter, die onze B e 1 ij d e-nis hebben opgesteld, en het eerst haar aanvaard, hebben zoo niet gedacht, noch gehandeld. Onze Belijdenis leert ons andere dingen, dan de „Waarheidsvriend" ons zou willen doen geloovon.

Kort samenvattende wat boven geschreven werd, verkrijgen wij dus: wat de „Waarheidsvriend" als een feit wilde doen gelooven, is geen feit. Hare bewering klopt in dezen niet op de werkelijkheid.

En indien ook juist ware, wat de „Waarheidsvriend" ter zake van de officiëele erkenning der belijdenisschriften in de „Ned. Herv. Kerk" beweerde, dan nog gingen de gevolgtrekkingen, welke zij er uit afleidt, niet op, wanneer wij rekenen met onze belijdenis, Art. 29: daarmede zijn zij niet overeenkomstig. De woorden zelve van die be-1 ij d e n i s kunnen het duidelijk doen zien, zoowel betreffende hetgeen zij zegt van de valsche kerk, als wat zij van de ware kerk in het licht stelt. En ook blijkt het, wanneer wij bedenken, dat onze B e 1 ij d e-n i s bepaald ook de Roomsche kerk met hare hiërarchie veroordeelt, hoewel deze tóch officieel nog wel de Heilige Schrift als Gods Woord, en meerdere belijdenissen der Kerk als ook hare belijdenissen aanvaardt, terwijl toch onze Vaderen niettemin braken met de Roomsche kerk, en zij de pauselijke hiërarchie verwierpen.

Ds Veenhofs conclusies inzake Prof: Haitjema.

In „Ons Kerkblad" komt 'ds Veenhof thans tot conclusies:

Na het onderzoek van het eigenaardig karakter van de groote murmureering der Israëlieten bij Kades en de beteekenis ervan zooals die in de Heilige Schrift zelf wordt gegeven, willen we tot enkele conclusies trachten te komen.

a. Uit het gevondene is in de eerste plaats duidelijk, dat het door en door valsch is een parallel te trekken tusschen Israël en de nederlandsche „natie" met dien verstande, dat het nederlandsche volk het „Israël van den nieuwen dag" zou zijn. Er is geen „natie des verbonds" meer. Die is verdwenen met het groote Pinksterfeest. Wil men spreken van een „Israël van den nieuwen dag" dan kan men dat doen mits men daaronder verstaat de gansche kerk des Heeren, verspreid over de geheele aarde. Num. XIV voorspelt dit groote gebeuren reeds. Het grijpt vooruit op de groote wending, die er in de heilshistorie op den Pinksterdag zal plaatsgrijpen. Dr Hoedemaker wees daar dan ook op in z'n citaat van de vorige week. Het „volk des Heeren" is „in" alle volkeren der wereld en maakt een kloof dwars door de volken heen. Nationaal gezien is ds kerk altijd een „volksdeel". Een natie is iets, dat voortkomt uit den natuurlijken loop der geschiedenis, ze is uit en van de „aarde". De kerk is werk der herschepping, gefundeerd in de verkiezing. b. 't Is verder uiterst bedenkelijk een vergelijking te trekken tusschen Mozes en een of anderen persoon uit de nieuwe bedeeling. Krachtens het volkomen eigensoortige van Israels volk, was ook de positie van Mozes een volkomen eenige. Er is een duplicaat van Mozes te vinden in de historie. Hij was „middelaar" en is zoo vervuld in Christus. Wil men toch vergelijken, dan zal men een scherp onalijnd „punt van vergelijking" moeten kiezen. Men kan hem dan met anderen vergelijken of liever: anderen met hem, b.v. in de trouw en de zuiverheid waarmee hij zijn ambt bediende. Zet men hem dan en zóó naast de Cock, is de overeenkomst treffend. Want de Cock is zeer trouw geweest in zijn ambt. Hij heeft zijn leven daarin verteerd, 't Eenige wat men op hem zou kunnen aanmerken is, dat hij zich negen maanden lang liet tegenhouden in de vervulling van zijn goddelijke opdracht. Toen men (wie dat dan ook moge geweest zijn) hem belemmerde in zijn ambtswerk, had hij dóór mogen zetten, 't Ambt, dat God op hem had gelegd, kon en mocht niemand in zijn werking tegenhouden. Vergelijkt men de „hoogere besturen" met Mozes, dan treft fel en bijtend de bijna volkomen tegenstelling. Die „hoogere besturen" hadden als zoodanig geen ambt. Het feit, dat ze „besturen" vormden zegt dat reeds overduidelijk. Waar zoo'n „bestuur" is, is het ambt verloochend. Maar nog meer en feller waren hun daden een verloochening van ieder zuiver ambt. Ze knoeiden en waren opzettelijk dubbelzinnig en haatten de kinderen Gods, bevorderden zelfs opzettelijk hun vervolging.

Critiek op het gebed, „dat Christus ons geleerd heeft".

De heer H. Algra schrijft in „Leeuw. Kerkbode":

Vrijzinnige predikanten laten een enkele maal det^ zesde bede weg, als zij het Onze Vader bidden. Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. Zfl motiveeren dit dan met het argument, dat het onwaardig jegens God is, de mogelykheid aan te nemen, dat Hij ons in verzoeking zou leiden.

Ook komt het voor, dat het tweede lid van deze bede een verbetering moet ondergaan, door den duivel er uit te verwijderen. Dan wordt het niet: verlos' ons van den booze, maar verlos ons van het booze.

De nieuwste correctie is nu aangebracht in een morgenwijding, uitgezonden door de N.G.R.V. De predikant der Geref. Kerken in H. V. die deze morgenwijding leidde, trachtte den Heere Jezus aldus te verbeteren: Bewaar ons in de verzoeking en verlos ons van den booze.

Zulke dingen moest men niet doen. Wie van oordeel is, dat het voorbeeld, dat de Heere Jezus ons gegeven heeft, voor verbetering vatbaar is, doet beter, het Onze Vader heelemaal niet meer te bidden.

Het Onze Vader heeft voor ons bijzondere beteekenis, zoolang wij daarin zien het volmaakte voorbeeld voor ons bidden. Vindt men het als voorbeeld niet in alle deelen geschikt meer, laat men er dan afblijven.

Van Jan Pierewiet, en van den goeden mensch, en van dat men zich verblijden moet over de eenheid.

De heer H. Algra schrijft in „Leeuw. Kerkbode" onder den titel: „Jan Pierewiet":

D©ze luchtige titel heb ik niet verzonnen. Hij valt in een Kerkbode ook haast uit den toon. Maar het is de titel van een zeer merkwaardig hoekje met liederen. Deze liederenbundel is uitgegeven in samenwerking met de Nederlandsche jeugdherbergcentrale. Men weet, dat in den laatsten tijd er naar gestreefd wordt, ons land te overdekken met een net vaa, jeugdherbergen, waar onze trekkende jeugd een goedkoop onderdak kan krijgen. Onze Gereformeerde jeugdorganisaties hebben tegen deze jeugdherbergen bezwaren ontwikkeld. Omdat de zucht tot ongebreideld en weinig gecontroleerd zwerven er door wordt bevorderd. Maar vooral om de in deze beweging heerschende neutrale sfeer.

Men is echter ten opzichte van die neutraliteit op een geheel ander standpunt gekomen dan vroeger. Voorheen meende men dat neutraal beteekende: zwijgen over alles wat verdeelt. Dan daalde men al heel s-poedig af tot het peil van een goedkoop advertentieblad, de bokkekrante, zeggen ze in 't Noorden van Friesland.

Tegenwoordig denkt men daar anders over. Verstaat men onder neutraliteit: geef alle richtingen een plaats. Zet de Bijbel en de Koran bü wijze van spreken naast elkaar. Dat soort neutraliteit vinden we ook in de officleuse liederenbundel van de Nederlandsche jeugdherbergen, getiteld Jan Pierewiet.

Wij vinden er oude bekenden in. Wilt heden nu treden, en: O Heer die daar des hemels tente spreidt .... Ook het oude Wilhelmus, (dat de socialisten niet mee mogen zingen)!

En deze liederen worden weer gevolgd door daverende opstandige liederen van de A. J. G., hol en bombastisch, zooals dit lied, dat de roode jongens en meiskes zingen:

Brijzelt het juk der tyrannen, Dat u sinds jaren bezwaart (laat ons niet overdrijven, je bent pas zestien. H. A.)

Zwenkt onze bloedroode vanen Over een schoonere aard.

Over die bloedroode vlaggen van de jonge socialisten staat er nog al heel wat in dit bundeltje:

Beurt onze vlaggen boven 't hoofd! Zij komen, rood als fonk'lend bloed; Verkonden, wat ons hart gelooft:

De mensch is goed! De mensch is goed!

In Jan Pierewiet staan deze versjes door elkaar.. Om te voorkomen, dat de Gereformeerde jongens alleen zouden zingen 't Wilhelmus en Valerius' liederen en de roode kinderen alleen zouden jubelen over hun bloedroode vlaggen. Dat is geen kwaad vermoeden van mij. Het staat in het boekje: „Om te voorko^ men, dat er menschen zouden zijn, die zich uitsluitend tot de een of andere rubriek Trekliederen of Strijdliederen zouden bepalen, is er gezocht naar een indeeling, waarin de liedjes in een bonte rij opeen zouden volgen". En de inleiding eindigt met de opwekking: Nu jongens zing ze —• allemaal!

De ideale bezoeker van de jeugdherberg is dus voortaan de zanger, die het Wilhelmus en de roode strijdliederen even geestdriftig zingt. Het lijkt mij gewenscht, dat de jeugdherbergen nu voortaan ook zorgen voor een neutraal menu: hutspot!

Nationaal-socialistische wijsheid.

l De nationaal-socialist Dinter spreik in Berlijn. De , N. R. C." vertelt ervan:

Dinter behandelde de vraag: waarom is de kerk van ons volk ontvreemd.

Het antwoord op deze vraag, zeide Dinter, is zeer eenvoudig: omdat er geen waarachtig christelijke kerk bestaat. Er bestaat alleen een Roomsch-joodsche kerk en een evangelisch-joodsche kerk.

De eerste, die het ware christendom heeft verjoodst is rabbi Paulus geweest. Deze heeft de begrippen zonde en genade ontleend aan het oude testament op het zuivere christendom geënt, terwijl daarvan in de evangeliën niets komt. Voorts heeft Paulus gesproken van het avondmaal als sacrament. Dit is een echt joodsch begrip gelijk ook de andere sacramenten, waarvan Jezus in het geheel niet gewaagt. Paulus heeft overigens ook een hemel uitgevonden, waarin de gebraden duiven den zaligen in den mond vliegen en Paulus noemt de aldaar heerschende werkloosheid zaligheid. Deze voorstelling van een dergelijk hemelluilekkerland is echt joodsch.

Het beste bewijs dat Christus arisch was is dit, dat hij liefde gepredikt heeft tot den evenmensch, liefde tot den evenmensch echter is arisch. Christus is het geweest, die voor het eerst de stelling heeft geponeerd: Der Gemeinnutz geht vor Eigennutz en is aldus te beschouwen als de eerste nationaal-socialist. Het nationaal-socialisme heeft te meer reden om Christus voor zich op te eischen, omdat deze ook de grootste anti-semiet is geweest.

Gieraffmserd.

Mamlx schreef in „Gron. Kerkbode":

Prof. Haitjema beschuldigde sommige gereformeerden van „geraffineerd remonstrantisme". Dat was geen kleinigheid.

En hij werd er ook over aangevallen. Maar waarover viel men? Over dat woord „geraffineerd", niet zoozeer over de beschuldiging van remonstrantisme. Dat geraffineerd moest de professor terugnemen; wat hij ook deed.

Dat heb ik nu niet begrepen. Maar het kan aan mij liggen.

Zie, als iemand tegen mij zegt: je bent een gemeene dief, en ik zeg dan: ho, even, dat woord gemeen zul je terugnemen — dan erken ik dus geen bezwaar te hebben tegen de hoofdzaak in de beschuldiging, n.l. dat ik een dief ben.

Als iemand tegen mij zegt: je bent een gemeene dief, dan heb ik, altijd in mijn domheid dan hoor, bezwaar tegen dat woord dief. Dat gemeene er vóór interesseert mij niet. Want dieverij is nu eenmaal verkeerd.

En als nu professor Haitjema tot mij zou zeggen, veronderstel, dat hij zich zoover zou nederbuigen: die Marnix is een geraffineerd remonstrant, dan zou mijn bezwaar zich richten tegen dat remonstrant en niet tegen dat geraffineerd.

Dus had men moeten zeggen: uw beschuldiging van remonstrantisme — maak die eens waar. Want daar ging het om.

Of men al dan niet geraffineerd remonstrant is, dat is van ondergeschikte beteekenis. Men wordt er te moeilijker of te eerder door begrepen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's