GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

o aarde! bedek mijn bloed niet; en voor mijn geroep zij geen plaats. Job 16:18.

Een bede om den zegen der rechtspersoonlijkheid.

(Na Nieuwjaar.)

Wij zijn het nieuwe jaar ingetreden. Praktisch wil dat zeggen: wij schoven weer dichter op naar den dood.

Maar wij voelen het anders-; — want deze laatste gedachte reserveeren vpij speciaal voor dea oudejaarsavond; doch op nieuwjaarsmorgen spraken we eig druk over het léve n.

Welnu, — hebben wij récht op en in dat leven? Durven wij het als rechtspersoonlijkheid het ónze noemen?

Rechtspersoonlijkheid, — dat is den éénen keer een ding, dat ons verschrikt, den anderen keer iets, dat ons vertroost.

Het wil altijd zeggen, dat men geen leven der toevalUgheid leeft, dat men niet buiten het recht en zijn prdeningen om kan gaan; en dat dus altijd al onze levensuitingen kwesties van het recht zijn.

Hebben wij nu geen vrede met ons zelf, en vreezen wij met een „angstige vreeze" dat recht, wijl wij niet ermee in overeenstemming zijn, dan is de rechtspersoonlijldieid een ding, dat ons verschrikt.

Zoo is bet met Job in hoofdstuk 14. Daar bidt hij feitelijk tot God, dat deze hem maar loslate, dat hij niet meer Job's wegen naga, dat hij Job maar plaatse buiten die lastige en vermoeiende sfeer van het recht.

Aan den anderen kant echter durft Joh in hoofdstuk 16 toch niet de consequenties van dit woaderhjke gebed van daareven aan. Wanneer het eens heusch zóó komen mocht, zooal's Job gevraagd heeft in hoofdstuk 14, — wat zou dan de dood van Job wel beteefceiien? 'Dde dooid was dan „dierbaar" in niemand s oog en. Wamt wie maalt er nu om het sterven van één, die geen rechtspersoonlijkheid bezit? Niemand. En de gedachte, dat hij zóó volmaakt gebagatelliseerd zou worden, verschrikt Joh idermate, dat hij bidt, daarvan te worden ontheven. Q aarde, bedek m ij n bloed niet. Hier vraagt Job den zegen der rechtspersoonlijldieid voor zijn lichaam. En dan voorts: voor mijn geroep zij geen plaats. Hier vraagt Job den zegen der rechtspersoonlijkheid voor zijn geest. Want dat lichaam van Job wordt als levend lichaam door het „bloed" aangeduid. Wanneer dat bloed zou vloeien, weg zou vloeien, en het zou dan zoo maar door de .aarde bedekt worden, dan zou daarmee het geval- Jpb zijn afgeloopen, op dezelfde manier, als welke •eens dooi ©en wijze thekoietische vrouw is ge: teekend. Zij kwam n.l. zoo te zeggen, dat, wanneer wij sterven, het ongeveer net zoo' is, als wanneer men wat water in "het mulle zand onder de brandende zon uitgiet: na een poosje ziet men er niets meer van. Ach, indien nu zóó het bloed van Job door de aarde opgeslurpt wordt, wat heeft dan Job's heele geval beteekend? O aarde bedek mijn bloed niet! Laat mij rechtspersoonlijkheid blijven, o God! Laat de roep van mijn bloed niet verklinken, en de kleur van mijn bloed niet verbleeken.

En wat den geest van Joh betreft, — zijn „geroep" moet „geen plaats" vinden. Het mo^et niet binnen een paar kerkennuren opgeslotein blijven, maar het moet doorklinken. Het moet de ménschen aangaan, en hen bewegen. Het moet komen tot G ó d, en Hém bewegen. Het moet nooit stil blijven staan, maar steeds weer echo vinden en weerkaatsing.

Want in het bloed van Job ligt zijn leven. En in den roep van Joh spreekt zich zijn leven uit, spreelct hij zich uit, getuigt zijn geest van wat dien geest omtrent hemzelf bekend is.

De zegen van de rechtspersoonlijkheid, '^^'6f, — ja, wat komt er in het andere geval? Staan wij hier voor een keus? Is het dilemma voor ons nieuwe levensjaar: reohtspersoo'nlij kheid of niet?

Neen, zóó is het niet gesteld. Het dilemma is alleen maar dit: de rechtspersoonlijkheid in zegen, óf de rechtspersoonlijkheid in vloek.

Want rechtspersoonlijkheid behoudt men nu eenmaal altijd. Die is gegeven in de schepping. En in het werkverbond. Daarin heeft God reeds den mensch geklemd binnen de tangen der wet. En nadien komt de mensch daar nooit van at. Al mag hij zijnerzijds het verbond verbroken hebben, en dan ook roepen aan het eind der dagen, bang als hij is voor de gevolgen van zijn eigen daad: bergen valt op ons, en heuvelen bedekt ons, d.w.z. o aarde, bedek ons bloed w è 1, en onze ro'ep worde zoo dadelijk gesmoord, — het baat hem niet. Want een rechtspersoonlijkheid blijft hij. En dus wordt aan hem de vrucht der rechtspersoonlijkheid bediend, al is de vrucht ook nog zoo wrang en bitter. Zijn bloed woTdt niet in de aarde bedekt, maar het wordt, gelijk Ezechiël 24 uitdrukt, op een gladde steenrots gelegd, dat iedereen het kan zien. Want het geval van iemands leven wordt nooit bij God gebagatelliseerd. En daarom komt alles wat hij doet in het gericht, en wordt zijn roep, de diepste, wezenlijkste uiting van zijn geest, in eeuwigheid geplaatst in rechtsverband.

Dus is de eenige vraag slechts, of wij met Gods recht in vrede leven, ja jdan neen.

Doen wij dat niet, dan zal het nieuwe jaar ons als reghtspersoonlijkheid zien treden in een conflict, dat juist voor een rechtspersoon onontkoombaar, onontwijkbaar is.

Dus is de eenige wijsheid in deze dagen van crisis, en van zorg, en van onzekerheid, dat wij onze onveranderlijk© rechtspersoonlijkheid durven be ge e ren, wijl wij door Christus Jezus met Gods recht verzoend zijn. Indien ons leven ia Hem verborgen is, dan is Zijn dood ons toegerekend. Z ij n bloed nu is niet door de aard© bedekt, doch als het bloed van den tot zond© gemaakt© uitgestort voor de o o gen Gods. En zijn geest kwam roepende tot God, en vond daar het oordeel der verlating, de stral ïpver allei zonden.

Toen heeft die Christus voor diezelfde vierschaar het recht om te leven, en om te heersch'en, voor zich veroverd.

En sedert is de mogelijkheid voor ons gegeven, en de zekerheid bovendien, om den ZEGEN te genieten van de rechtspersoonlijkheid.

Want Christus' onbedekte bloed spreekt betere dingen dan Abel.

En Christus' den ganschen hemel vervullend© stem spreekt dagelijks om voor ons te bidden.

En zoo alleen, durven wij het nieuwe jaar weer ingaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's