GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE BUITENLANDSCHEKERKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE BUITENLANDSCHEKERKEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Lecerf van Parjjs en Prof. Doumergue.

We hebben gesproken over de theologische meeningen van Tien, die ia Parijs Calvijn gehuldigd hebben. We beweerden — «n beweren nog — dat wat daar geschied is, niet met Calvijn zelf zich verdroeg. Zooals men weet, richtte zich dit oordeel niet tegen een onderdeel der daar geschiede huldiging, doch tegen het geheel, voorzoover het een werk van gemeenschappelijkheid was.

Men beeft op onzakelijke en onwaardige wijze zich van den ernst dezer dingen af willen maken.

Maar in Frankrijk zelf gaan „de steenen roepen". Onder die roepende steenen is b.v. de oude professor Doumergue, Calvijn-kenner bij uitnemendheid. En helaas is onder hen thans niet Prof. Lecerf van Parijs, hoogleeraar aan de onzen lezers wel bekende Vrije (d. w. z. op eigen naam i) dooeerende en promoveerende) Protestantsche Theologische Faculteit van Parijs.

Men vindt over deze dingen gesproken in „Le Christianisme au XXe Siècle", 20 en 27 Juni 1935.

In het nummer van 20 Juni geeft Prof. Doumergue een alarmkreet: Protestanten, opge- |) a s t! Ironisch spreekt hij erover, dat velen tegenwoordig zich met twee dingen onledig houden: a) met de opstelling eener geloofsbelijdenis; b) met de overweging van de vraag, hoe men zich nader verklaren zal ten aanzien van zijn instemming met de belijdenis. De kwestie, die men stelt, is deze: of men niet op verschillende manier en, met zekere restricties, zijn adhaesie kan betuigen aan zoo'n belijdenis.

Inderdaad, men kent deze „consciëntieuse" voorbehouden, die camoutleeren moeten, dat men reeds door het stellen zelf' van deze vraag aan het knoeien is.

Het is daarom goed, dat Prof. Doumergue ronduit verklaart: dat men in het geven van een antwoord op de vraag, of men met de belijdenis het al of niet ééns is, niet zoo gewichtig doen moet: men moet eenvoudig zeggen: ja, of neen. Want Christus zelf sprak: uw ja zij ja, uw neen neen, en wat daar nog boven op komt, dat is uit den booze (ce qu'on dit de plus vient du malin).

Wat is de aanleiding voor Prof. Doumergue om met dit zeer naieve, en daardoor buitengewoon scherpe woord voor den dag te komen?

Ze is gegeven in de indiening van een concept geloofsverklaring (zie Doumergue onder b), welk concept is opgenomen in een rapport, aangeboden aan de Synode van Vincennes, over de kwestie van de eenheid der „Gereformeerde kerk van Frankrijk" (8 Mei 1935). Ben der vele eenheidsbewegingen van onzen tijd dus.

In dit rapport, onderteekend door Philippe de Felice, opgenomen in gemeld orgaan van 20 Juni 1935, althans voor het eerste gedeelte (Pour rUnité) wordt de gedeeldheid van het kerkelijk leven betreurd, naar eenheid gezocht, maar — deze eenheid wordt gezocht, niet door terugkeer tot de waarheid, zooals die als toevertrouwd pand aan de kerk is overgegeven, doch op de reeds hierboven aangegeven wijze: men kan zich meteenige restricties nader verklaren inzake de belijdenis, en dan onder die „bevrijdende" verklaring voorts wel daarmee homogeen zich noemen.

Men stemt dan in met de belijdenis onder dit en dat voorbehoud; de vrijzinnigen kunnen op die manier de oude^ calvinistische belijdenis ook aanvaarden, en cie „eenheid" is 'dan verkregen. De „eenheid" van het „quatenus", het „inzooverre". Wij kennen hier in Nederland die eenheid ook, en in het jaar, dat ligt tusschen de herdenking van de Afscheiding en dat van de Doleantie interesseert het ons, hoe de calvinisten in Frankrijk zich tegenover deze pogingen stellen.

Licht daarover ontvangt men, als men leest, wat er verhandeld is op de pastorale conferenties in 1935. Deze zijn 12 Juni geopend in de ons bekende Theologische Faculteit van Parijs; waarvan we reeds eerder hier meldden, dat ze vrijzinnig is, met uitzondering dan van Prof. Lecerf. Voorzitter was de dekaan Prof. Henri Monnier. Op die vergadering is men den weg opgegaan eener onderscheiding in drieën:

a) er zijn symbolen (b.v. de 12 Artikelen, de belijdenis van Athanasius, enz).

b) er zijn geloofsbelijdenissen (b.v. de belijdenis van La Roebelle voor de gereformeerden, de Augsburgsche belijdenis voor de lutherschen, enz.).

c) er zijn ook „geloofsverklaringen" (declaration de foi): een stuk, waarin de kerk, op een gegeven moment, tracht de algemeene „oriëntatie" van haar geloof aan te wijzen. Dit woord „oriëntatie" is letterlijk geciteerd; wij kennen het ook uit de dagen van Assen.

De spreker, die deze onderscheiding naar voren bracht (Alb. IDartigue), verklaarde daarin zich aan te sluiten aan Prof. Lecerf

Deze sprak daarna ook zelf. Geen wonder, dat ook hij den nadruk legde op de onderscheiding tusschen geloofsbelijdenis en geloofsverklaring (zie boven). Hij constateerde, dat de tegenwoordige oriëntatie der ^geesten heel anders is dan in 1872. De stellingen van toen worden niet meer ingenomen; de .problemen wijzigden zich. Er is een tijd, waarin men de gelijkenis van de tarwe en het onkruid moet toonen te verstaan: laat ze tezamen opwassen (wij kennen dit falikante tekstgebruik ook wel hier in Nederland). Onze liberale broeders — aldus vervolgde Prof. Lecerf — willen Christus belijden. Misschien blijven ze nog staan bij verouderde, reeds vervallen posities, maar ze hebbeu den Heere Jezus met een oprecht hart lief. Wanneer zij, om Christus' bede gehoor te geven, ons komen zeggen, wat zij niet in 1872 ons hebben gezegd, dan moet men hen aannemen in het geloof, dat door de liefde de eenheid des geloofs er komen zal. Men moet niet het zuurdeeg buiten het beslag laten liggen. Laten we het liberale zuurdeeg opnemen om ons beslag ervan te maken, ons hrood ook daarmee te bereiden.

Ziedaar, wat de hoogleeraar Lecerf opmerkte. Het is ons niet vreemd; wie zich herinnert, wat we onlangs op de vraag van een onzer lezers als onzen indruk omtrent de geschriften van Prof. Lecerf publiceerden, en wat we over Parijs en den Calvinistenbond schreven, zal zich dat kunnen indenken.

Het is niet noodig, lang bij dit Fransche dispuut te blijven staan. De unie zal er wel komen; dat heet zoo „evangelische katholiciteit". Met die onderscheiding van „geloofsbelijdenis" en „geloofsverklaring" komt men heel ver. Intusschen is het woord „wij gelooven" in die belijdenis ermee van zijn kracht beroofd. En dat is nu juist het woord, waar het op aankomt.

Op mij maakt het hedendaagsche christendom, en de houding van met dergelijke eenheidsverlangens rondloopende „calvinisten" altijd een indruk van uiterste zwakheid. Indien men niet meer gelooft, wat in oude papieren staat, laat men dat dan zéggen. Maar niet zeggen: wij gelooven, als het niet zoo is. En anderen niet ojDwekken tot zoo'n onwezenUjkheid.

Want wat voor indruk maakt het, als gezegd wordt: de hberale broeders zeggen thans wèl, wat zij in 1872 niet gezegd hebben? Vermoedelijk staat het toch wel eenigszins anders: de liberale „broeders" van 1872 zeiden precies hetzelfde als nu ten aanzien van hun liefde voor den Heere Jezus. Maar de orthodoxe broeders van toen hadden nog zoo veel werkelijkheids- en nuchterheidszin, dat zij daarop antwoordden: de Heere Jezus dien gij verklaart lief te hebben, is een ander, dan wij als Heer en God belijden; hij is de Heere Jezus niet; hij is een fictie. Dat laatste verzwijgen evenwel de orthodoxe broeders van 1935. Dus zijn niet de liberale „broeders" veranderd in het spreken, maar de orthodoxe in het repliceeren. Eii in het belijden.

Geen wonder, dat de oude Doumergue in het nr van 27 Juni uitroept: Nous maintiendrons la foi protestante, telle qu'elle nous a éte transmise: Wij zullen het protestantsche geloof handhaven, gelijk het ons is overgeleverd door onze vaderen in 1559 (en zoo, gelijk het reeds vóór dien tijd was); zóó, als het ons is overgeleverd door onze beminde vaders in 1872 (die orthodoxe broeders van daarnet, die nog wisten te repliceeren, R. S.).

En Doumergue gaat verder:

Geen modificaties, geen bijbedoelingen, geen dubbelzinnigheden, geen ja, ja, neen, neen!


1) We toonden dit aan en hopen er nog op terug te komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE BUITENLANDSCHEKERKEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's