GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De N.S.B.-vos preekt de passie.

In „Volk en Vaderland", het orgaan der N.S.B., wordt met groote en vette letters, zooals dat in het blad de zede is, in het nummer van 17 Augustus j.l. geschreven over „politiek in de kerk". In dat siummer wordt onder het opschrift „Ds Grosheide waarschuwt", een artikel van Prof. Dr F. W. Grosheide overgenomen en van „kommentaar" voorzien. Ik durf het woord „kommentaar" haast niet hier schrijven, nu ik het plaatsen moet zóó dicht bij den naam van een bekwaam exegeet, die èclite kommentaren schreef. Een goede kommentaar geeft den zin der woorden zuiver weer. Maar hel N.S.B.-blad doet dit volstrekt niet. Overigens is dat geen wonder, want men krijgt den indruk, dat het artikel zelf geschreven, is door iemand, die nog al wat weet van het gereformeerde leven (het blad bUjkt telkens ongetoetste inzendingen op tei nemen), maai' dat de redactie het van enkele opscliriften voorzien heei't. Vandaar de titel „Ds Grosheide", welke titel bewijst, dat de leiding van het blad, ondanks alle geschreeuw tegen de kerk, er bitter weinig van weet.

„Geschreeuw tégen de kerk", — maar dan op dezelfde wijze, als waarop de vos de passie preekt. Want het gaat in schijn vóór de kerk. Hoofdgedachte is, dat de kerk niet aan politiek moet doen. Terwijl natuurlijk iedereen weet, dat de N.S.(B.)staat heel druk aan kerkzaken doet.

. Dit alles zij daargelaten. Dat wij hier een enkel woord over deze zaak schrijven, geschiedt alleen op verzoek. Sommigen meenen, dat „Volk en Vaderland" hier een kloof tracht te graven tusschen den éénen gereformeerde en den anderen.

Dit trachten zal wel waar zijn.

Maar verstandige meuschen zullen het hunne er van denken.

Immers, en ziehier de reden^ waarom enkele lezers zoo graag wilden, dat ik op de zaak inging — immers, wat Prof. Grosheide wil, gaat in zijn hoofdgedachten niet in tegen wat de heerschende meening is in gereformeerde kringen. Wat hij betoogt, is ook onzerzijds heel vaak gezegd: dat n.l. de kerk niet de gewoonte heeft, met één pennestreek een vonnis te vellen over een politieke beweging, een geheim genootschap of iets dergehjks, teneinde dan, met behulp van de passe-partout van zulk een uitspraak, nu mechanisch elk .geval van afwijking bij de leden der kerk af te doen, zonder nader onderzoek van de omstandigheden, waarin een bepaald kerklid verkeert, de meerdere of mindere bewustheid en denk-klaarheid en verharding, waarmee hij hem aangewezen dwalingen tolereert, of propageert, en wat dies meer zij. Mocht het nog noodig zijn, dan zij hier herhaald, dat ook wij natuurlijk van oordeel zijn, dat elk geval weer afzonderlijk zal zijn te bezie n.

Iets anders echter hebben wij, niet daartegenover, doch daarnaast gesteld.

Dat andere is dan dit: de kerk heeft wel degehjk tot taak, „de geesten te beproeven, of ze uit God zijn". De kerk heeft dus ook wel degelijk tot taak, een beweging, die in haar leven ingrijpt — en met welke gevolgen! — principieel te to.etsen. "Met name, wanneer het een organisatie betreft, die een officie e Ie staatsleer uitgeeft, een „leidend beginsel" heeft, en wat dies meer zij.

Deze staatsleer, dit beginsel, houdt in het onderhavige geval der N.S.B, rechtstreeks verband met de 'diepste gronden, de eerste inhouden van bet geloof. En gaat daar vlak tegen in.

De kerk kan nu wel degelijk uitspreken, dat zulk ©en staatsleer in haar theologisch-filosofische fundeering, in haar constructie der verhouding van God^en-wereld, en dus ook zulk een „leidend' beginsel", met het geloof, en met de konkrete ge^ loofsbelijdenis van haar leden in strijd is. Die belijdenis hebben de leden aanvaard en bezworen; en een kind kan aantoonen, dat onze belijdenis tegen de konkrete N.S.B.-staatsleer zich verzet. Men mag niet „ja" zweren in de kerk^ en dan het „neen" mee bezweren daarbuiten.

In al zulke gevallen behoort de kerk haar leden p e r s o o n 1 ij k in de oogen te zien. Persoonlijk. Natuurlijk. Maar dan ook zien. In de oogen zien. En dan te voren wèl ter dege weten, wat die leden aan confessie-brekende theorieën helpen propageeren. En steeds dient de kerk in dit zeer konkrete geval zich te herinneren, dat het hier de vós is, die de passie preekt. En dat dus de kerk-boer door alle scheldwoorden der N.S.B.-heeren toch geen oogenblik zich moet laten afhouden van het passen op zijn kippen.

Een raar beeld? Ja zeker. Maar het punt van vergelijking is goed: de tucht is medicijn. Is dus passen op de „kippen". Wee de kerk, die het verzuimt. Ze laat Christus andermaal kruisigen (Hegel). En graaft haar eigen graf.

„Woord" en „woord". Herhaaldelijk wezen we op de noodzaak van den geloofsstrijd voor het Woord Gods.

Jarenlang vond de belijdende kerk in deze worsteling alleen verachters en verwerpers Van Gods AVoord tegenover zich. Toen was de strijd zwaar.

• Maar in den laatsten tijd vindt zij in haar worsteling voor het Woord Gods juist zulken tegenover zich, die zeggen, en gelooven, pas recht te beven voor de majesteit van dit Woord Gods. En dat maakt den kamp veel en veel zwaarder.

Onder laatstbedoelde tegenstanders zijn er, die ons vragen: wat wilt, gij, nieteling, zorgen voor „Gods Woord"? Wat wilt gij het „beschermen"? Het „veilig stellen"? Dat is — zoo gaan ze verder — slechts dwaze hoogmoed van u. Want God is een Itrijgsman! Hij zal dus wel voor Zijn eigen eer zorgen! - Hij heeft u niet noodig. En Gods Woord is geweldig. Het zal ook wel voor zichzelf zorgen. Gij hebt het niet te „beschermen". Want Gods Woord is uw gericht; een vervaarlijke kracht; een hoog geweld.

* Het klinkt alles mooi.

Maar het blijft gevaarlijke dwaling.

Immers, men maakt een scherpe tegenstelling tusschen Gods Woord en alle menschenwoord. En dus ook tusschen Gods Woord ter eener, en een bóék(!) ter ander er zijde.

En dan wordt van dat „W oord Gods" verder veel heerlijks gezegd. Maar dat „boek" (!) — immers geschreven in en met en uit menschenwoorden — wordt naar 'beneden gehaald. Wie , jeen boek" !) verdedigt, moet zich niet verbeel- Iden, dat hij Gods Woord verdedigt, , of — beschermt! Dat laatste heete onduldbare hoogmoed! Zoo ongeveer redeneert men.

Voor ons behoeft het geen breed betoog, dat deze manier van behandeling van dit „probleem" onjuist is. De hoofdletter voor „Gods 'Woord" bevalt ons niet, als ze, in stee van eerbetoon voor den scheppenden en sprekenden God, een soort vijandigheid gaat beteekenen tegenover Gods schepsel: het menschenwoord.

Immers, indien het den sprekenden God b e- Ixaagd heeft in het uitdragen van Zijn Woord zich te bedienen van menschenwoorden, en van ©en boek, wat dan?

Inidien Hij voorts betuigt, dat dit door Hem gekozen (en ook geschapen!) middel voor Zijn doel deugdelijk is, wat dan?

Wat dan? Wel, dan verdwijnt heel die lofprijzing op het „W; oord Gods" als sneeuw voor de zon. Dan wordt ze — juist om die TEGENSTELLING tusschen Gods Woord en mènschenwoord — het tegendeel van een lof zegging.

Want wat is dat voor een eerbetoon, als iemand zegt: „de krijgsman is krachtig en prachtig, en hij zal zich zèlf wel „beschermen", en. dat behoeft gij, nieteling, heusch niet te doen!" ..., maar als dan diezelfde lofzanger op den krijgsman de door dien krijgsman zelf gekozen wapenen ongeschikt acht, en ze in a n t i-these zet met den held zelf?

De strijd, hierboven bedoeld, wordt tegenwoordig over vele fronten gevoerd. Heusch niet alleen legen de dialectici.

Er zijn nog anderen, die ons ertoe nopen. Juist door hun degradatie van het menschelijke woord, de menschelijke taal, in het algemeen.

De worsteling herinnert, voor wat deze laatste groep aangaat, weer aan den ouden strijd over „Woord" en „sacrament".

Deze laatste worsteling loopt tot op den dag van heden nog door.

Maar feitelijk dreigt die strijd thans te verloopen, omdat beide strijdende partijen zich de vraag gaan stellen, of de kamp wel zin had, of het dilemma, dat over en weer gesteld was, wel wézenlijk, de problematiek wel ter zake was.

Geen wonder trouwens.

Waar immers vroeger tusschen het „Woord" en het „teeken" of het „zegel" BIJ het Woord een scherpe onderscheiding werd gezien, daar is onze tijd geneigd, die onderscheiding op te heffen.

Men heeft immers in bepaalde theologische kringen van den laatsten tijd in het woord zèlf, in elk geval waarin het optreedt onder menschen^ niet meer gezien dan een „symbool". De zakelijke betrouwbaarheid en genoegzaamheid van het woord, als verkeersmiddel in mededeeling van waarheid, en als uitdrukkingsmiddel van een zuiveren kennis-inhoud, wordt meer en meer ontkend. De één ziet in het woord een tusschen-ding, tusschen het „ideogram", de onvolwaardige uitdrukking voor ons godsdienstig gevoel eenerzij ds, en de mythe, de onvolwaardige benaming voor een „openbarings-inhoud" anderzijds. De ander ziet in het woord niet meer dan een symbool. Een derde ziet in elk metaphysisch begrip slechts een „chiffre", d.w.z. een geheimschrift; het woord kan z.i. niets garandeeren omtrent zijn betrouwbaarheid, men brengt het in de taal niet verder dan tot symbolen, zinnebeelden. En, — natuurlijk, v; anneer het woord slechts een symbool is, geen werkelijkheidsverkondiging, maar hoogstens heenwijzing naar een verder niet benoembare werkelijkheid, dan is tusschen woord en sacrament in beginsel de onderscheiding opgeheven, nu reeds, vooral nu. Wat later komen kan, dat weet God alleen.

« Daarom heeft tegenover al deze gedachten de gereformeerde theologie en wijsbegeerte steeds bewuster de beteekenis van het woord hoog te houden. Zij weigere, het woord te degradeeren. Want zij gelooft, dat dezelfde God, die de schepping „aangelegd" heeft op de herschepping, de eerste geboorte op de wedergeboorte, den eersten Adam op den tweeden Adam, de eerste aarde op de nieuwe aarde, ook de menschelijke taal, die immers eveneens Zijn schepping is, heeft „aangelegd" op de openbaring, die Hij van plan was te geven, en die — naar Calvijn — niet ijdel, niet bedriegelijk, niet ledig, niet fabuleus kon zijn. M.a.w. H ij heeft het j, w oord" aan­

gelegd op het „Woord". Daarorn is de openbaringstaai, en het openbaringswoord, wèl steeds een veroordeeling van de zonde in onze menschelijke taal, maar niet van die taal zelf. Daarom is ook het woord meer dan symbool; anders ware het avondmaal geen teeken bij het woord, doch teeken bij een teeken, geen zegel op het woord, doch zegel bij een zegel, geen symbool bij het woord, doch symbool bij een symbool, geen toe-gift bij Gods duren eed, doch de uiterste bespotting van den eed. Neen, zegt de gereformeerde theologie. God heeft door de openbaring ons óók ten aanzien van ons woord verlost; Woord en sacrament blijven daarom voor ons besef, zoo lang de kerk haar strijd zal strijden, met goede reden onder­

* * En zóó nu blijven ook wel Gods Woord en mènschenwoord ónderscheiden. Dat behoeft men ons niet te vertellen; de gereformeerden hebben dat altijd volgehouden.

Maar gescheiden zijn ze niet.i

En aan elkander t égen-ges teld nog minder. - - veel

Wiant gelijk het Woord zich bedient van het sacrament, en dus daarmee m vrede, in harmo^ nic, niet in tegenstelling leeft, zoo heeft ook Gods Woord zicli van ©en mènschenwoord bediend. Het leeft in harmonie er mee, zooals de soldaat met zijn wapen, zooals de werkman met zijn werktuig, zooals David met zijn slinger, ien — zijn harp. Met die „instrumenten" breekt hij den hoon over Israël, en haalt de psalmen uit de keel van Israël.

E, n doordat dit Woord Gods zelf het t e e k e n stelde naast het (gepredikte, gesclireven) woord, verklaarde het dit woord zelJ, het woord in het algemeen, iets anders te zijn dan een bloot „teeken", of „chiffre", of „symbool".

Wie de waarde van het! woord der menschen loochent, kan de heerschappij van het Woord Gods niet meer belijden. Het komt er hier op aan, wat men van Gods schepsel zegt. Ook van Zijn schepsel: het woord, de taal, het... bóék. Onttroning van het „woord" is tevens onttroning van het „Woord". Zóó diep 'heeft God Zich neergebogen, dat dat kan. Men kan Zijn Zoon onteeren. Men kan het Zijn Woord doen.

Maar Hij handhaaft Zich in woord en Woord, — dat men beve voor Hem en Zijn geweld, ook als Hij ons menschen-arsenaal Zich opent. Hij schonk 't ons zelf.

GerefoTmeerden in Londen.

Bij een bezoek, dat ik onlangs aan een gereformeerde familie in een nabij Londen gelegen dorp brengen mocht, bleek mij, dat er toch wel meer gereformeerde menschen moeten verhuisd zijn inaar Londen, dan het nog jonge gezin dat ik mocht ontmoeten.

Natuurlijk dringt dan vanzelf de gedachte zich naar voren, hoe het zou kunnen zijn, wanneer óók in Londen de gereformeerden tot kerk-institueering kwamen.

Zal het gereformeerde leven er in stand blijven, dan moeten wij geen contact zoeken met een bepaalde niet-kerkelijke actie, die trouwens op het punt van gereformeerdheid allerlei vraagteekens laat stellen, doch moeten beginnen bjj het begin: de kerk. Wij hebben in Brussel gezien, hoe een klein begin groote gevolgen hebben kan. Brussel heeft de organisatie van het kerkelijke leven zien aanvangen door slechts enkele personen. Thans hebben wij daar een goede gereformeerde kerk, met flink gebouw, en een evangelisatiepost van beteekenis, terwijl Ds Maaskant op voorbeeldige wijze verstrooiden-reizen doet tot diep in Frankrijk toe.

Wat in Brussel gebeurd is, kan ook in Londen geschieden.

Daarom stel ik publiek de vraag, of het niet mogelijk is, dat alsnog uit de collecte van de Afscheidingsherdenking, gelijk ook uit andere bronnen van inkomsten, een bedrag beschikbaar gesteld wordt, opdat de gereformeerden in Londen en omgeving zich zouden kunnen organiseeren. De wijze, waai-óp dit zal moeten geschieden, is een zaak van het kerkrecht, welke natuurlijk nadere voorziening behoeft. De j, Hollandsche Kerk" in Londen is vermoderniseerd; dus zal het leven der gereformeerden aldaar zich sterken moeten, teneinde zijn plicht te doen, a. tegenover deze „HoUandsche Kierk", en b. tegenover hun eigen

leven.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's