GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Evenwicht of WaarheW? *)

II.

' De eigenlijke wortelzonde van gansch het mensclienleven, dat niet buigt voor de Openbaring Gods is de vergoddelijking van de menschelijke persoonlijkheid. Die menscheUjke persoonlijldieid emancipeert zich in liaar zedelijke functies uit de afhankelijkheidsverhouding van den God' der Openbaring en v, 'il nu zelf wetten stellen, aelf heerschen over wereld en leven, i)

Die idee van de souvereine persoonlijkheid heeft zich nu ook laten gelden in Christelijke kringen. Natuurlijk „christelijli" geldeurd. Men sprak van „christelijke persoonlijkheid". JSn het heidensch ideaal van de „schone Seele", de onbewogen, genietende heerscher over het leven werd omgevormd tot de „harmonische christehjke persoonlijkheid", waarin diep verborgen een religieus „Ik" een persoonlijklieidskern, of hoe men dat souvereintje van binnen ook noemen mag, zetelde.

Ge vindt die opvatting van den gechristianiseerden mensch-souverein gepropageerd door christelijke cursussen ter vorming van de ^persoonlijlcheid! Maar ze is niet minder werlcelijk in monnikenvroomlaeid, die het „ik" wil kruisigen. Als men dat „ik" Icruisigen mag en kan, dan doet men het toch zelf, dan lieeft men er zelf de macht toe en de eer van.

Ook in andere gestalte vindt men dezen hoogmoed. Ze is er bij den man, die alleen maar zoekt de vervulling van zijn religieuze behoeften. De man, wiens eenige ideaal is zich hier op aarde van ©en soort toegangsbewijs voor den hemel te verzekeren. De man, die naar de kerk gaat in afwachting, of het den spreker op den preekstoel gelukken zal hem dezen keer wat stichtelijkheid te bezorgen.

Ja, zooals Ds de Graaf van Amsterdam onlangs met klem betoogde ^), deze zelfvergoddelijking schuilt dikwijls angstig ernstig achter schijnvroomheid, die zegt volkomen te gelooven, dat Jezus de Verlosser is der wereld en de Verzoener der zoolden, maar toch aldoor blijft wantrouwen {rf Hij dat nu ook voor ons is. In den grond handhaaft men dan toch zichzelf. Men wil niet overwonnen worden door de waarheid Gods. God moet komen zooals de mensch dat wil. Hij moet de eigen verzekerdheden, gewonnen uit eigen leven, nog wat versterken, in plaats dat men radicaal afziet van zichzelf en volkomen gaat rusten in de zekerheden des Heeren en zich neer laat zinken op den rotsgrond der "Waarheid, d.i. de betrouwbaarheid Gods.

Ëen dergelijke religieuze zelf handhaving vindt ïiu op aarde ook een zekere gemeenschap, een zeker sociaal leven. Zoo'n individ-u is er nu eenmaal niet alleen. Oo(k de bijbel, zoo merkt men, spreekt daarvan. En nu kQmt de moeite om met dat gemeenschapsleven in de zuivere verhouding te komen, daaraan tot op zekere hoogte deel be nemen.

Eigenlijk strookt een gemeenschapsleven niet met deze geesteshouding, dan voorzoover het een middel is om dien zelfdienst, die religieuze zelfcultuur tot hoogere intensiteit te brengen. Men kan elkaar een handje helpen in de bereiking van wat men alleen voor zichzelf zoekt. En zie, zóó ontstaan religieuze gemeenschappen. De saambindingsfactor is dan: onderlinge sympathie, eenheid van idealen, zielenverwanlschap, gelijke geestelijke ligging, een bepaalde beschavingsgraad, een zekere religieuze aanleg. En men beleeft dit gemeenschapsleven in gezelschappen, clubs, groepen, soirees, meetings, congressen en conferenties.

En zoo zien we een evenwichtstoestand groeien.

O, wat is men sociaal, wat zoekt men de gemeenschap. Natuurlijk: men heeft vóór alles eerbied voor de „religieuze persoonlijkheid". Wat heerlijk als die zich zoO' schoon ontplooit. Maar het gemeenschapsleven verliest men niet uit het oog! Verre vandaar. En dan wordt er ernstig gerede- Bserd over hec probleem van de spianning — zooals men dat noemt —i de spanning van individu en gemeenschap, van persoonlijk en sociaal leven. Maar men heeft de oplossing gevonden. Individu EN gemeenschap moet het zijn. Religieus individu EN religieuze gemeenscliap. De gemeenschap, dienend de ontplooiing van het individu. Het individu minzaam arbeidend in de gemeenschap.

Als we den bijbel lezen, vinden we niets van een dergelijke problematiek. Daar gaat het niet over individu (die kent de bijbel niet eens) en gemeenschap. De bijbel weet niet van religieuze zelfcultuur en religieuze persoonlijkheid en heelemaal niet van sympathie en dergelijke als saambindingsmiddelen. Alle zelfhandhaving en zelfontplooiing zoeken we daar tevergeefs.

"We lezen van Jezus Christus, die de Zijnen door Zijn Geest maakt tot één lichaam, Zijn heilige kerk, die tempel is van den Heiligen Geest! s) Die kerk is de ware, de volstrekt eenige gemeenschap, n.l. die der heiligen. En in die kerk bloeit nu de waarachtige gemeenschap. De eerste christengemeente volhardde daarin. En dat woord „gemeenschap" is zwaar geladen.«') "Wat het aanwijst, is van radicaal andere structuur dan wat in het natuurlijke menschenleven wordt gevonden. Die gemeenschap is vóór alles gemeenschap aan Christus, aan Zijn Geest, . Zijn lijden, Zijn bloed, Zijn leven. In alle aardsche gemeenschap loqpen de draden der gemeenschap in horizontale richting van hart tot hart. Maar in deze Geestelijke gemeenschap loopen die verticaal van menschenharten naar Jezus Christus. En in Christus zien, vinden alle leden elkaar. Alleen Hiem dienen ze. Hem dienen ze óók in de broederen. Z ij n rechten en bevoegdheden over zichzelf en de verhoudingen onderling erkennen ze. Nooit handhaven ze zichzelf, als ze gehoorzaam zijn, , maar alleen 'it recht van God in eigen leven en in dat van anderen. Calvijn liet zichzelf trappen, maar bij de handhaving van Gods recht trotseerde hij, ook in eigen ambtsbediening, den dood. Hieel het probleem van individu en gemeenschap vervalt hier radicaal. Hij is alles. Hij alleen en Zijn recht en koninkrijk. ^)

Wie eenmaal oog kreeg voor die wonderlijke gemeenschap des Geestes, die er alleen is in de kerk^ die ziet het armzalige, skeletachtige, puur wereldsclie van iedere imitatie daarvan, 't Is dan alles gecamoufleerde zelfzucht. De gemeenscliap des Geestes is van andere orde dan iedere menschelijke, al heet die ook religieus. Ze is niet op te lossen in en te verklaren uit verbanden, die er in de natuurlijke orde der menschen ook zijn. Ze is niet b.v. een combinatie van het individualisime der liberalen en den z.g. gemeenschapszin der socialisten. Twee duivelen worden nooit samen een engel. Twee leugens nimmer één waarheid!

Gemeenschap des Geestes is iets nieuws in de wereld en ze bloeit alleen in den soberen gehoorzaamheidsdienst van Jezus Christus! Waar men met Hem meewerkt in Zijn dagelijk^che kerkvergadering daar is ze. Nergens anders. Ze is er dus alleen en door het geloof. Zóó alleen wordt ze vastgehouden ook bij menschen die ons ïiiet „liggen", met wie we geen „contact" hebben. Bij menschen, van wie 't woord geldt van een vroegeren Kamper pastor: „Geliefd'n, de naaste kan vervelend zijn." Wiant Christus zoekt het verachte der wereld, — en dat zijn niet alleen armen en mismaakten, maar ook de lasüge karakters en de onaangename menschen en de gansch niet fijne zielen!

Tegenover de eveawictiiscoinbinatie van religieus individu en religieuze gemeenschap staat in stralende schoonheid de waarachtige gemeenschap des Geestes in Christus' heilige kerk. Daarin is Christus alles!

Wdj komen nu tot een volgende evenwichtsconstructie.

Van overoude tijden is er een merkwaardig verschil geweest onder de menschen t.o.z. van de kennis die ze zochten omtrent de werkelijkheid rondom. '^)

Sommigen benaderden die werkelijkheid met hun tastend grijpend denken. Ze boefseerden een begrip daarvan. Zoo'n begrip is altijd het resultaat van een be-grijpende activiteit van den mensch. 't Is een ken-beeld, ©en gedachten-standbeeld van een of ander ding of verhouding. Zulk begrippen-vormen is een zeer goed werk, als het denken gehoorzaam de grenzen, door God gesteld, eerbiedigt.

Maar nu ging men die eigengevormde begrippen verheffen boven de werkelijkheid zelf. Men meende, dat die begrippen een eigen zelfstandig bestaan hadden, boven en onafhankelijk van de werkelijkheid, ook van zichzelf — óf — als een geheimzinnig wezen diep wegschuilden i n de werkelijkheid.

En met die menschelijke begrippen ging men al spoedig afgoderij bedrijven. Men hief ze ver uit boven het andere schepsel, d.w.z. men had eigenlijk zichzelf vergoddelijkt in zijn begrippenvormend denken.

Anderen zochten wat anders. 'tWias hun heelemaal niet te doen om het begrip der dingen, maar alleen om den indruk, die de dingen op hen maakten. De ervaringen van lust of onlust, de psychische schok, de ontroering, die zij opdeden, wanneer ze in contact kwamen met de werkelijkheid, daar was het hun om te doen! Niet „doode kennis" zochten ze, 'maar „inleven", „beleven", „ervaren", „eintühlen", zoo' mogelijk versmelting rmee. En dit beleven was de ware, de levend© kennis. En ook deze belevingsdrang leidde tot afoderij, n.l. die van de levende, warme, onmidellijke werkelijkheid.

En, niemand zal het verwonderen: ook deze tweeheid van leugen maakte haar slachtoffers op het erf der kerk.

Er zijn er geweest en ze zijn er nog, die leven, , althans dat trachten te doen bij hun verzameling religieuze begrippen. En dan is de zonde tweeerlei. Men maakt begrippen waar dat per se godslasterlijk is. Denk maar aan de speculatie over God als het hoogste Zijn, het Opperwezen, de eerste Oorzaak'), de zuivere Daad. Maar daarnaast leeit men bij de begrippen, de eigen denkproducten, terwijl men moest leven bij de waarheid, de werkelijkheid Gods, die practisch, konkreet geopenbaard is en ons aldoor_gegeven, voorgehouden wordt in Zijn Woord. Men leeft bij een verbonds beschouwing, een star geconstrueerjd begrip der heilsorde, een boventijdelijk begrip der verkiezing, een bundel begrippen omtrtent de kerk, die momenteel door Prof. Schilder in „De Reformatie" zoo vlijmscherp worden getoetst en in hun holheid worden gedemonstreerd, enz. enz.

Vaak wordt zulk leven bij dorre denk-abstracties gesierd met den naam: doode orthodoxie. Men moest dat niet doen. Doode orthodoxie, dat is een contradictio in terminis, een tegenstrijdigheid in het woord zelf. Men moest liever spreken van levende begrippenafgoderij. Zulk leven is zoo arm en zoo steriel. Want we weten dat afgoden niets zijn in de wereld. De spanning is verdwenen. Begrippen zijn makkelijke, hanteerbare dingen. Ze donderen en bliksemen niet zooals de Levende God op den Sinaï. Men kan ervan maken Wat men wil! Maar Jehovah^ de HEBRE, wordt door zulk doen gehoond.

De andere leugen heeft niet minder haar duizenden verslagen. Wat is er een ontelbare massa geweest en ze is er nog voor wie dat psychisch beleven, dat aangedaan worden, dat momenteele, spo'edig weer verdwijnende, heftige geschokt worden het hoogste in dit leven is, het essentièele in de religie.

De „werkelijke aanraking" met God, de „levende ontmoeting" van Christus, niet „de woorden der zaak", maar „de zaak der woorden", dat zocht men en zoekt men vooral tegenwoordig weer zeer hartstochtehjk, denk maar aan de dialectische philosofie!

En wie meeluisterde zag de evenwichtsconstructie reeds opdoemen.

Men heeft naief gemeend, dat de combinatie van die twee ernstige dwalingen de waarheid was. En zoo strompelen de menschen voort als een kreupele op twee krukken. De ééne is hun „zuivere leer", d.w.z. hun begrippenschema's, ; die ze 'trouw blijven dienen en de andere is hun „belevings"- of „ervarings w e r k e 1 ij k h e i d", die ze eenmaal hadden of hun „belevings"- of „ervarings ver langen" naar wat nog komen kan. En de tragiek is weer zoo diep aangrijpend. Want de waarheid hebben ze zoo niet. En zekerheid wordt niet gevonden of ze is valsch gegrond op een logische conclusie, dus op wat men zelf heeft gemaakt of op wat zich zooal afspeelde, vermeend of werkelijk, in de „ziel".

't Gevaar voor deze constructie is zoo angstig groot. Weten we niet dat zelfs een man als Voetius zich aan den eenen kant te buiten ging aan ijdele begripsspeculatie en tegelijk het boekje van Thomas van Kiempen prees, dat in het 12e hoofdstuk het navoelen van het lijden van Christus als het ideaal van den Christen aanprees?

Misschien verwacht iemand hier te hooren spreken van de onderscheidin, g tusschen onderwerpelijk en voorwerpelijk, subjectief en objectief. En die dan bizonder toegepast op de prediking. Toch wil ik die woorden hier niet noemen^ ze zijn te troebel om hier eenige verlieldering te geven. Wil men die onderscheidin, g toch hand- Ihaven in het bestaande gedachlenkader, dan is het niet anders mogelijk, of men kan alleen voorwerp el ij ke preeken maken, houden en hooren. ^)

Heerlijk, onbegrijpelijk heerlijk, rijst tegenover dat menschelijk geconslrueer en gewurm omhoog de waarheid Gods, de waai-heid van Gods Woord.

O, dit is het majestueuze en tegelijk onuitsprekelijk genadevolle, dat de HEERE, , de trouwe Verbondsgod gesproken heeft en nog| eiken dag spreekt in Zijn Woord. En Hij vertelt ons nuchter, zakelijk, practisch, konkreet de waarheid, DE absolute waarheid. Hij vertelt ons van Zijn schepping en Zijn verbond enj van Jezus Christus en de toekomst. Hij vertelt ons van het staatsieven en 't volkerenleven en van ons brood en onzen arbeid. Hij vertelt ons wie wij eigenlijk zijn en wat wij aan Hem hebben en wat Hij van ons vraagt en dat Hij 't meent, waarachtig meent, als Hij ons roept en toespreekt.

O, dat is het groot© wonder in de wereld, dat Jehovah eiken dag tot ons spreekt in Zijn Woord. En dat Woord is „dö Waarheid". Neen kom nu niet aanstonds aandragen met een of ander waarheidsbegrip om dit woord „Waarheid" te verstaan in z'n ontzaglijke diepte. Ook niet met het uit de Scholastiek stammende: waarheid is overeenstemming van denken en zijn! „Waarheid Gods" dat is in de Schrift Zijn vastheid, Zijn betrouwbaarheid. Zijn waarachtigheid. Wat God zegt en geeft is vasj^ onwankelbaar, absoluut geldig, de ware werkelijkheid.

En nu vraagt God of wij ons op die betrouwbaarheid Gods zullen verlaten, of wij ons volkomen zullen laten zinken op den waarachtigen, onwankedbaren, sprekenden God. En zie, dit zich verlaten op, dit volkomen steunen op God en wat Hij zegt en wat van Hem is en door Hem wordt gehandhaafd in de wereld — Zijn Woord en belofte en verbond — dat is nu gelooven! Gelooven is naar z'n oorspronkelijken zin iemand voor vast, betrouwbaar, waarachtig verklaren. En dus rusten, steunen op den Vaste leai Betrouwbare. En dan dien Waarachtige en Zijn onveranderlijke woorden inderdaad vasthouden in heel het leven, tegen gansch de wereld, tegen allen schijn, vóór alles tegen eigen hart in. Ja, dat is gelooven!

O, wal is dat gelooven totaal iets anders dan een combinatie van begrippenspel en belevingscultuur. 't Is van een eigen orde, een andere dimensie.

Bij de beide laatsten letten de menschen alleen op zichzelf. Ze zijn bezig met de dingen, die ze zelf hebben gemaakt of zelf hebben ervaren, met hun begrippen en hun ervaren. Maar 't geloof vergeet zichzelf en ziet en hoort alleen maar den levenden God en Zijn ontzaglijk heerlijk, maar ook ontzaglijk vreeselijk Woord.

Bij de begrippenmenschen is de bijbel een bundel bewijsplaatsen. En bij de belevingszoekers alleen maar een heenwijzing van wat alzoo' beleefd kan worden en misschien ook' nog eens beleefd zal worden. Maar voor het geloof is de Schrift het Woord van den levenden God, dat Hij eiken dag spreekt en waarvoor Hij eiken dag geloof vraagt en dat Hij voorhoudt als het eenige vaste in de wereld waar Zijn kind op rusten kan en mag en moet!^)


*) Toespraak gehouden op de „Theologische School"dag te Kampen, 20 Juni 1935.

1) Vgl. Dr H. Dooyeweerd: De Wijsbegeerte der Wetsidee, Boek I, pag. 154.

2) In zijn referaat: Kerk en Geloofszekerheid, zie „Het Ouderlingenblad" van Aug. 1934, pag.. 1767 v.v.

3) Zie het wonderschoone hoofdstuk: 1 Kor. 12.

4) Zie: E. P. Groenewald: Koinoonia (Gemeenskap) bij Paulus, diss. V. U. passim vooral pag. 157, 204 v.v. en pag. 73.

5) Vgl. Rom. 12:5: zoo zijn wij in onze veelheid één lichaam in Christus, doch wat ieder afzonderlijk betreft, zijn wij leden van elkander. Vert. v. Leeuwen—Jacobs Korte Verkl., Kok, Kampen.

6) Vgl. voor 't volgende o.a.: A. Janse, De nominalistische inslag in de „Kirchliche Dogmatik" van Karl Barth, Vox Theologica, 6e Jaar, Nr 4, April 1935.

7) Vgl. over het begrip van de „alleen-oorzakelijkheid Gods" e scherpe analyse van Dr H. Dooyeweerd in: De Wijsbegeerte er Wetsidee, Boek II, pag. 36 v.v.

8) Om over iets te preeken, moet men - het altijd eerst tot een „voorwerp" maken. De vraag wordt dan: wat maakt men tot „voorwerp" van de preek? „Onderwerpelijke" preeken hebben dan tot „voorwerp" in het beste geval: de z.g. toepassing des heils, in het slechtste geval: wat men als „ervaring" en „bevinding" zelf meent te hebben gehad.

9) Zie 1 Joh. 3:23: En dit is Zijn gebod: dat we gelooven in den naam van Zijnen Zoon Jezus Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's