GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zendingsambt.

Zooals men weet, heeft Ds K. van Dijk van Wioaiosobo zich o.m. bekend gemaakt door een idgen opvatting inzake het ambt van den missionairen dienaar des Woords. Ds van Dijk meent, dat deze benaming eigenlijk onjuist is. Hij wil liever terugkeereu tot den naam: zendeling. Alles wat Ds van Dijk schrijft kenmerkt zich door 'diepen ernst en hartelijke liefde voor de zaak van kerk en evangelie. Wij vestigen daarom de aandacht op het feil, dat Ds van Dijk deze week, 19 September, in de consistorie van de Noorderkerk te Leeuwarden, voor de Vereeniging van Gereformeerde Predikanten in Friesland, een referaat hield over het zendingsambt. De stellingen van dit referaat nemen wij op onder „Kerknieuws".

Artikel 36. Op dezelfde conferentie hoopt Ds Hoek van Gaast te spreken over: „Tweeërlei grenskwestie bij art. 36 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis". Waar dit artikel al meer de aandacht vraagt, Inemen wij ook deze stellingen op onder „Kerknieuws".

K. S.

Gelooven „in" en gelooven „aan".

Gelooven „in" en gelooven „aan". Het is in den laatsten tijd meer en meer gewoonte geworden, een fundamenteel, allesbeheerschend verschil te pretendeeren tusschen gelooven „lin" God, of te gelooven „aan" een ding, een ding-van-beneden, of ook van-boven als geschapen ding, kortom, „aan" iets, dat niel-God is F e i t e 1 ij k acht men alleen in de ver binding met „in" het woord „gelooven" op zijn plaats. Dat andere (hel gelooven „aan" liets) noemt men feitelijk geen geloof, doch beechouwing, religieuze kennis of houding, of iets (dergelijks; geen geloof: moet de mensch als ge loovende niet geheel en al door zijn „object"" ge vormd worden? En kan dat wel ergens anders gebeuren dan daar, waar 't „object" van zijn geloof tevens zijn groote Auteur is: de sprekende God?

Nu zou het inderdaad dwaas zijn, het onderscheid tusschen „gelooven i n" en „gelooven a a n" of „gelooven" (zonder praepositie) weg te doezelen. Men gelooft „in" God, „in" den Vader, „in" den Zoon, „in" den Heiligen Geest. Men „gelooft" echter of gelooft „aan" de kerk bijvoorbeeld.

Toch wordt in de gesproken twaalf artikelen dit onderscheid niet in rekening gebracht, als een voor de b e 1 ij d e n i s-f o r m u 1 e e r i n g essentieel verschü.

Want ook hier weer maakt het weliswaar verschil, of men de handeling van het geloof (amen-zeggen tol den sprekenden God) doel, dan wel in monoloog of dialoog of publieke confessie de werkelijkheid dezer handeling uitspreekt, en alzoo van die geloofshandeling, eerst aan zichzelf, straks ook aan anderen, rekenschap geef t.

In de geloofs-acte zeg ik b.v. „ja" of „amen" tol God, wijl Hij spreekt, of aanbiedt; en ik kan dat dus niet zeggen tot het door zijn spreken lot stand gekomene, of in Zijn belofte aangebodene. Ik geloof „in" Hem, ik „geloof aan" het Zijne, het van Hem komende.

Maar als ik nu rekenschap geef van mijn geloof, dan zijn zoowel de Spreker als het gesprokene, zoowel de 'Belover als het beloofde, zoowel de Werker als zijn werk, benevens tenslotte hel feit van zijn spreken, beloven, werken ; zelf, objecten van een „kennis", die geen enkel „bewijs" heeft aan te bieden. Ze treden nu alle maast elkaar als behoorende tot het ééne veld der idingen, die men „niet ziet" (a 1 s datgene, wat ze in het sprekende, belovende, roepende Woord hebben geheeten.

Ik kan dus niel in mijn belijdenis-acte, in mijn credo-zéggen, bet ééne abstraheeren van het andere. In mijn diepsten levens-grond stond ik ontbloot, van binnen open-gelegd voor God, toen ik tot Hem „amen" zei; ik kon dat niet doen tot hel zijne, ik kon het slechts tot Hem, en daarna ook met betrekking tot het zijne, aangaande het zijne, over het zijne. Maar als ik nu uit deze strikt-persoonlijke levens-functie van , mijn „hart" (levens-oenlrum) terugkeer tot het spreken en bel ij den ervan in de kerk, of waar dan ook, dan verbind ik in de sociale en katalogiseerende daad van het credo-zeggen „Hem" en „het zijne" tot één geloofs-object. W, ant het existentiëele (en daarin essenliêele) verscliil tusschen het „ja"-zeggen t o t den Spreker en hel „ja"zeggen aangaande hel gesprokene houdt op, mijn taal te beheerschen, zoodra ik, me nu tot de mede-aangesprokenen (of ook de massa der tegensprekers) keerende, belijdenis doe van mijn „jazeggen", zóó en zus. In dal credo-zèggen is Hij, die spreekt, ook tot j, o b j e c t" geworden van mijn geloofs-belijdenis, van mijn verhaal van jagezegd-hebben en mijn belofte van ja-blij venzeggen. Ik mag dan het verschil tusschen mijn „jazeggen-t o t-Hem" en mijn „ja-zeggen-a a ngaan- Id e-het-zijne" misschien nog uitdrukken, door in hel ééne geval te spreken van „gelooven i n", in hel andere van „gelooven a a n'^ of „gelooven", (doch dal verschil is in de gezelschaps-daad van hel belijden bijkomstig geworden; ze zijn beide tot verhaals-stof, tot belijdenis-stof geworden, Spreker en gesproken inhoud. Belover en beloofde inhoud, Wierker en (voorloopig) werk-resultaat.

Dit tol „object", tot „stof-van-verhaal" (of belijdenis) tot „malerie-van-een-openbare-rede" geworden zijn van die beide, God èn het zijne, is dan jook in de twaalf artikelen tot uitdrukking gekomen. De konkrete confessor (belijder), die van iZijn geloof verhaalt, en b.v. verzekert, dal liij gelooft „aan" de „kerk", blijkt dit geloof niet te kunnen abstraheeren van zijn geloof „i n" den Heiligen Geest. Van de kerk is hem een deel op aarde zichtbaar geworden, en in menscbelijke verbanden-van-beneden georganiseerd gebleken, reeds in eerste ontmoeting. Een deel-van-de-kerk heeft hij inderdaad in de straten van Thyalire, Sardes, Rome gezien; dal kerk-deel had een bepaald adres hier-beneden. Niettemin is zijn geloof, dal deze organisatie van-hierbeneden- inderfdaad kerk is, en niet een of andere „religieuze vereeniging", of een of ander van^den-.mensch-uit geconstrueerd „heilsinstituut", het geloof dus Ook, dat zij een gemeenschap is, niet van j, vromen", van egoïstische of vermoeide „hemel-zoekers", van op een „goeden dood" bedachten, doch ivan heiligen, alleen maar mogelijk, waaneer hij den Heiligen Geest ziet als God, die alles „nam" en „neemt" uit den verhoogden Christus, Iden Kurios der kerk (kerk is, afgedacht van de etymogle: kuriakè). De oud-christelijke doopeUng, idie de twaalf formules, hem in het Aposlolicum voorgelegd, in hel moment van zijn geloofsbeUjdenis naspralc en lot de z ij n e maakte, kon letterlijk geen enkelen geloofs-inhoud uit het geheel van die XII artikelen „uitlichten", dat niet rechtstreeks in verband zou staan met den goddelijken persoon, „in" wien hij geloofde. Hij zag — om bij hel zooeven gekozen voorbeeld te blijven — hij zag de kerk (als gemeenschap der heiligen), hij zag ook de vergeving der zondeït, ' de opstanding dés vlëés'chës, etc, als evenzoovele werkingen, daden, acten, geschenken van Vader, Zoon en Heiligen Geest. Dat wilduszeggen: „het gelooven aan" zou bij hem feitelijk ophouden in hetzelfde hypothetische moment, waarin het „gelooven in" een einde nam. Hij kon het één niet meer scheiden van het ander, die doopeling-oonfessor. Hij kon zijn geloof „a a n" leenig werk van God slechts als geloof qualifibeeren, indien en voorzoover hij het zag en erkende als de konkretisoering van zijn geloof „in" den Werker van dat werk. Gesteldj dat die doope­ Ung uit de ©en of andere heidenscbe filosofenschool was overgekomen naar de kerk, dan zon hij bet zóó hebben kunnen zeggen: alle oordeeleu, waarin i k mijn „gelooven aan iets" uitspreek, 'z ij n, ingeleid als ze zijn met de 'formule van mijn geloof i n Vader, Zoon en H. Geest, niet aan het begin, doch wel aan het eind van mijn „hooren" en „verslaan" der evangelische verkondiging analytische oordeelen, en geen syntheüscbe.

Evenzóó nu staat het ook met de schepping, ofmet al de liistorische feiten-van-vernedering-^eoxverhooging van Jezus Christus. Hel geloof, dat Hij geboren en gestorven en begraven is op bepaalde kalenderdagen en in kadastraal aanwijsbare plaatisen (in meetbaren üjd en ruimte dus) kiest, om zich uit te spreken geen andere inleidingsformule dan het geloof, dat hij vandaag zit aan de rechterhand van den Vader en dat Hij nu daar noch naar tijd, noch naar ruimte meetbare „energieën-van-gebeden" doet, in een van alle tijdsscheimatiek onafhankelijk ingrijpen óp, en meeleven mèt den tijd, en met de aarde als „voetbank van Gods voeten". En bet geloof, dat Hij wederkomen zal om te oordeelen levenden en dooden bedient zich vandaag van hetzelfde futurum (onvoltooid toekomende tijd)), als waarmede Jesaja voorspeldte, dat het lünd geboren worden zou. De geloofsovertuiging omtrent wat eenmaal hier op aarde tastbaar, zintuigelijk-waai-neembaar geweest is, of nog is, of wezen zal, en dal dit niet een naar ©en 'anderen inhoud heenwijzende vorm, doch geloofsinhoud zelf is, — ze wordt dus met eenzelfde inleidings-formule aangeduid, en in eenzelfde belijdenis-terminologie aangekondigd', als waarin óók worden aangekondigd en beleden de acta et gesta van (maar dan niet meer: „in") gister, heden, morgen, en over-mórgen van Christus Jezus in den hemel. Éénzelfde formuleering 'dient dus voor het belijden zoowel van wat „diesseitig", als van wat „jenseilig" is; voor hel belijden niet alleen van wat slechts door menschenbeneden, doch óók van wat èn door menschenboven èn door engelen-bóven waar te nemen was of is. Hetgeen de oogen der apostelen hebben „gezien", hun handen hebben „gelast" van het , , Woord des levens", wordt onder dezelfde formule aangekondigd, en als belijdenis-inhoud geikwalificéérd, als hetgeen zij nu aan ons, schoenmakers, leerlooiers, soldaten, hebben „verkontdigd" (1 Joh. 1:1) of „overgegeven" (1 Cor. 11:23) van dit „Wóórd des levens".

Het inderdaad bestaande verschil tusschen gelooven „in" den Onzienhjken God, en gelooven „aan" „iets", dat van Hem in het veld der zichtbare 'dingen werd of wordt gewrocht, moge dus !in den laatsten üjd de geesten fascineeren, zoo isterk het wil, wij zullen toch moeten zorgen, dat het niet worde overgebracht in oen andere „sfeer", dan die, waarin het toch eigenlijk alleen maar wer- (kelijk kan zijn. Die sfeer is niet de uitspraak, hiel de belijdenis, maar alleen de acte van het geloof. Een kind neemt zijn vader anders aan len op, dan diens geschenken. Maar het spreekt ivan beide als „objecten". Zoo is het ook mei het geloof, komt het lot belijdenis.

/• K. S.

Nationaal-socialisme, heidendom, jodendom, dogmatisch christendom.

Nog altijd tracht men ons volk te doen gelooven, dat hel met de vervolgingen in Duitscliland nogal losloopt, dat achter de Jodenvervolging, waarvau dan de beleekenis verkleind wordl, hoofdzakelijk leen andere dan een godsdienstige kwestie zit — alsof niet het boek van Rosenberg juist ook tegen het Oude Testament zoo scherp optreedt — en dat het schappehjk toegaat met de houding, ingenomen tegenover het „confessioneele" christendom.

Misschien is het goed enkele nuchtere feiten te laten spreken. Een tourist verhaalde mij van ©en opschrift, in een drukbezochte vacantieplaals over den autoweg gespamien: „De weg naai' Jeruzalem loopt niet hierlangs". En onlangs, slechts een klein gedeelte van één dag in een duilsche plaats, vlak over de grens gelegen, vertoevende, kon ik zelf — men ziet, dat ik aUeen publieke zaken noem — voor het raam van een boekwinkel ettelijke foto's geëtaleerd zien, welke genomen waren van een kort te voren in die plaats gehouden massa-betooging. D.w.z. geen betooging van de massa des volks — dat stond ia 't gelid toe te zien — doch van een massa van nat. soc. partij-leden. Niet minder dan 300 lastauto's waren de stad bimiengekomen, alle bezet met bruinhemden, en voorzien van opschriften. Met eigen oogen heb ik van de foto's de opschriften gelezen. Ik noem er een paar: „Hande weg von deutschen Blut. Unsere Starke erbgesunder Nachwuchs". Op dezelfde foto: "„iWiér seinen Freund beim Juden sucht, der sei

verachtet uiid verflucht". .Op nog dezelfde foto: „1st Dir die Judenfrage fremd? — Folgen". (Men ziet dan een Jood afgebeeld, die ©en onschuldigen Ariër het geld uit den zak haalt.) Op een anderen wagen las men een vermaning aan de „Dunkelmanner", hetwelk, vrij vertaald, beteekent: de lledenvaa-de-nacht.sohool (men herinnert zich de artikelen van Drs Smitskamp en Ir ter Brugge). Zij werden aldus vermaand: „Dunkelmanner, euer Vaterland ist Deutschland und nicht Rom". De kerk, men weet het, wordt vermaand zich niet met staatszaken te bemoeien; maar hoe bedoelt het hier de staat? Een volgende wagen droeg het opschrift: „Kampf der Reaktion! Alles für Deutsch- Üand". Een vierde: „Wer gegen uns die Faust erhebt, soil jammerlich vergehen!". Een vijfde: „Die Juden sind unser Unglück". Een zesde vat al de wijsheid samen in de rechtstreeks goddelooze spreuk: „Unser Glaube ist Deutschland". Andere opschriften, ook alle door mijzelf gelezen, zijn: „Wir dulden keine Sabotage am Afbauwerk des Führers" — „Wer den Juden kennt kennt den Teufel" — „Nichtim Streit um Dogma und Kon fession, in selbstloser Kameradschaft allein liegt echte Religion". Of:

„Da hilft kein Taufen, in die Messe laufen, Gleich bleibt Sinn und Blut, Jud bleibt Jud". —

Of: „Jude bleibt Jude trotz Taufe". — „Wir Kampfen Juda nieder". — „Die Taufe macht von Sünden rein, da rettet sie kein Nasenbein". —

Tegelijkertijd kon men een krant koopen, een Augustus-nummer van „Der Stürmer", waarin met groote letters een opschrift boven een artikel werd gegeven, aldus: „M e n s c h e n m ö r d e r v o ra A n- fang an". „Der jüdische Bolschewismus VON MOSES bis zum Komintern".

Weet men dan bovendien nog, dat spreekkoren gevormd zijn, waarbij één van de lieden riep: „Juda", en daarna het heele gezelschap van deze „religieuzen" in koor uitriep: „verrecke", dan is ihiermee genoeg gezeid. Het gaat niet tegen de Ro& mschen slechts, maar ook elke belijdende kerk. Niet alleen de Roomsche, maar ook de belijdenis kerk werd op een plaat voorgesteld als knielend voor iden joodschen mammon. Niet alleen voor het Iroomsclie gebouw, maar ook voor dat van de „evangelische kerk" (jirotestantsch) werd door de zeer beschaafde Hitler-Jugend uitgeroepen: „Die Pfaffen nieder". In den „Arbeitsdienst" wordt men genoodzaakt te zingen (vroolijkheid op commando); tot het répertoire behooren ook bepaalde lanti-christelijke liederen. Wie ze niet zinden wil, moet strafexcerceeren. Ook, op het gezinsleven iwordt direct ingegrepen; het voorbijgaan van officiëele staatsvcreenigingen voor jeugd-opvoeding, en de toetreding tot christelijke wordt in vele gevallen verboden. En onder de bedrijven door wordt dan een vroolijk uitzicht geopend door de dreiging, dat men nu te maken heeft met: „die letzte Warnung der S. A.".

In dezelfde stad waar ik de opsclmften, zoo even bedoeld, voor het winkelraam zag, staat ook nog een oud kerkgebouw, dat in de geschiedenis een bizondere plaats heeft ingenomen: het behoorde eens aan een gemeente, die in de historie beroemd geworden is door hulpverleening aan bedrukte vreemdelingen, door prachtige diaconale zorg aan armen en berooiden en vervolgden, en draagt bet opschrift:

„Gods kerk, vervolgd, verdreven Heeft God hier troost gegeven."

Tusschen dien boekwinkel en die kerk ligt een lange weg van vele eeuwen. Ongelukkig wie geen tegenstelling ziet tusschen beide punten van dien weg. Laat Nederland waken.

K. S.

Christelijke Verzorging van Krankzinnigen.

De bekende Vereeniging tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen hoopt binnenkort haar jaarvergadering te houden. Het Bestuur zond ons het agendum (zie rubriek Kerknieuws), en verzocht, de aandacht erop te vestigen. Natuurlijk voldoen wij daaraan gaarne; de vereeniging verdient aller steun, en de jongste feiten uit haar geschiedenis plaatsen haar thans wel in bizondere mate in het midden der belangstelling.

K. S.

Rectificatie.

In het artikel van verleden week is een foutje ingeslopen. Het jaartal 1930 op pag. 403, kolom 2 regel 54 v.b. moet zijn 1913.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's