GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie helpt?

In een amerikaansche beoordeeling van mijn „Ons Aller Moeder, anno Domini 1935" lees ik, dat het „Geref, Weekblad" er nog al heftig tegen opgetreden is. Ik vermoed, dat bedoeld' is hel oi-gaan, waarin de hoogleeraar Dr Hugo Visschet wel eens tegen de Gereformeerde Kierken woorden spreekt, die ©enigszins verbazen. Intusschen is mï van dit orgaan geen enkel exemplaar toegezonden en hoorde ik ook niets van deze bestrijding, tenzï dan via... Amerika. Mocht iemand uit de lezers me de ai'tikelen kunnen toezenden, dan zal ik hen dankbaar zijn. We kunnen dan eens zien, wat et opgemerkt is in het blad van den hoogleeraar, dit indertijd met zijn brochure „Tijd Rijpt" veler aandacht vroeg voor het probleem hervormd-gereformeerd.

Barth en de G.D.U. l

leiaand zei me, dat in „De Strijder" een artik^ staat over de „nachtmerrie van Prof. Schilder" daarmee zou dan gedoeld zijn op het feit, da ondergeteekeude in een vergadering van ouder Itngen geloof gehecht heeft aan de eigen geschriften van vooraanstaande C.D.U.-ers, dia beweerden, dat de Barthiaansche theologie hen als zoo danig veelszins heeft geleid en beheerscht. Mei moet wel een vreemde opvatting van het verschil Itusschen dag en nacht, en tusschien waken n •droomen hebben, als men het constateeren vai ide juistheid van de eigen — trouwens ook uil landeren hoofde voor de hand liggende — verzekeringen dezer C.D.U.-ers zelf gedroom noeml Intusschen, ik zag dit exemplaar van „De Strij der" niet. Is er oen, die het zag? Zoo ja, ik houd me aanbevolen.

K. S.

Wat is de Hemel?

Deze week verscheen bij de N.V. Uitg. Mij. J. H Kok te Kampen een geschrift van mijn hand „Wat is de Hemel? "; volgens van de oprichtinj van ons TJÏad af gevolgde gewoonte kondig ik h« zelf hier aan. "^-^^li,

'Het ontstaan van dit boek is niet een gevo![ van de overweging, dat naast een boek over „df hel" er noodzakelijkerwijs een pendant moesl komen over „den hemel". Nog minder natuurlijl uit de overweging, dat wie een „niet-zoo-aantrekke lijk" onder'werp als „de hel" behandelt, dan ooi een verhandeling over een aangenamer-stemmeiat [thema schuldig is. Want aUe onderwerpen ziji even „aantrekkelijk" voor wie Gods werken zia wil, en even „vi-eeseUjk" daarom ook.

Wat mij tot het schrijven van dit boek dreel is eenerzij ds de heel gewone gang van het leven dat niemand in zijn hand heeft: ik sprak her haaldia malen in lezingen of cursus-avonden ovei dit onderwerp. Oorspronkehjk was de bedoelini idaii ook vrijwel niets anders, dan een eenigszini breedere uitwerking van wat in die lezingen gf zegd was.

Maai-, toen eenmaal de tijd daarvoor vrij ge komen was, kon ik het niet over mijn hart veikrijgen, dien gang te volgen. Het boek zou inder daad op die manier een pendant geworden ziji van „Wat is de Hel? "; maar 't leek mij thans beter ©en heel anderen opzet te kiezen, dan in het bod over de hel. Naar mijn meening leeft onder „ona menschen" inzake den hemel menig denkbeeld dat met de andere inhouden van het gereformeerd denken, en vooral met onze grondgedachten, ó geen verband zocht, öf dit verband feitelijk mistt Ook bij mijzelf wai'en er enkele moeilijkliede: te overwinnen, met name dan, wat het leggen va zulk verband betrof. Daarom is het boek in opze en behandelingswijs volstrekt anders geworden dai het werkje o-ver „de hel". Wel bleef het populaii maar op enkele mijzelf beteekenisvol schijnend punten heb ik getracht, wat over den „hemel" ge loofd werd, in verband te zetten met enkele oo in den laalsten tijd naar voren komende vragei Welke die vragen zijn, behoef ik hier niet I zeggen; de lezier zal dit zelf wel kunnen nagaat als hij het boek ter hand mocht nemen. . Vermeld zij nog, dat Ds C. Veenhof ©enige rt gisters heeft willen maken. Berst voelde ik daï niet veel voor, aangezien het boek wegens ziji populairen opzet niet de bedoeling heeft, voUedi, te zijn. Maai- overwegend was dit bezwaar nid: laan Ds Veenhof daarom hier mijn hartelijke' idank. Ook aan Prof. Dr S. Greijdanus ben i grooten dank verschuldigd; op een bepaald pu» (het begrip: „derde hemel") heeft deze mij pp we wlUlen helpen, toen ik zonder exegeet den we niet vinden kon.

K. S.

Peisoon, geest en ziel.

Ds H. Steen te Andijk heeft ©en boek van 25' bladzijden gegeven onder den titel „Persoon, Gees en Ziel", uitgave van H. de Vroede, Utrecht.

Bhjkens zijn „Woord Vooraf" bedoelt de auW hiermee zijn bezwaren in te brengen tegen Pr"' Dr J. Wateriuks opvattingen, neergelegd in diet geschrift over „oorsprong en wezen der ziel". Oiü

oudere lezers kennen den naam van Ds Steen reeds; want zeer kort, voordat Prof. Dr J. Waberink publiek op de rol der niet-polemiseerenden zich schrijven liet, heeft hij in dit blad tegen Ds Steen gepolemiseerd.

liet is mijn bedoeling niet, dit gesdn-ift hier te bespreken. Daarvoor is het te moeiUjk verstaanbaar voor de meeste van onze lezers. Dat ligt niet aan Ds Steen, doch aan het onderwerp, en de yrij irtgewikkelde wetenschappelijke kwestie welke ^an de orde ligt. Wij volstaan dan ook met de medodeeling van het verschijnen van dit boek, en de opmerking, dat het voor wie de stof machüg is, op m.i. onweei-legbare gronden aantoont, dat de opvatting, die door Prof. Waterink verdedigd is, niet voldoende ondersteund is, en daarom het gesprek over oorsprong en wezen der ziel terwille van den verderen opbouw van het gereformeerde denken op die punten, waarop Prof. W.'s geschrift ; meer dan refereeren wilde, nog niet tot rust

komen mag. / K. S.

/^N.S.B. en tucht.

Van verscheidene kanten (tot op dit oogenblik Dit zeven plaatsen), ook van de zijde van predikanten, zendt men mij brieven over hetgeen Prof. -Waterink voor een Friesche ouderlingen-conferentie heeft gezegd over de kerk en de tuchtoefening over N.S.B.-leden. Men vraagt mij, daartegen in te gaan.

Liever doe ik dat niet. In de eerste plaats omdat ttnen met een verslag in de krant altijd zeer voorzichtig moet zijn; en in de tweede plaats, omdat ik éelf reeds herhaalde malen mijn meening heb Igezegd. Mij daarom losmakende van den naam van Prof. Waterïnk, en de mogelijkheid van onvolledigheid of onjuistheid in het verslag met nadruk erkennende, zeg ik in het algemeen nog het volgende:

a) het verslag beweert, dat het ongereformoerd is, iemand die Ud is van de N.S.B, of C.D.U., „maar terstond" onder oensuur te plaatsen. Inderdaad, het is ongereformeerd, een woekeraar, roover, speler, gierigaard, dronkaard, lasteraar, echtbreker, hoereerder, dief „zoo maar terstond" onder censuiu- te plaatsen. Het is mij ook niet bekend, dat er zulke heetgebakerde kerkeraden zijn. Natuurlijk blijft dus de kwestie zelf aan de orde, wat de kerkeraden dan wèl doen moeten.

b) Bij de overweging van deze vraag late memi zich niet van de (rechte of kromme) praxis afhouden, en overhalen tót een altijd „kromme" werkeloosheid, of — tot een in elk geval haltliou-den vóór de oensuur. Aanteiding tot zulfc ©en halt-ho-uden zou jfcunnen liggen in |de in het verslag gegeven opmerking, dat de N.S.B..-eirs en C.D.U.-ers aïïeen de beginselverklaring dezer piar- • tijen onderteekend hebben, en niet verantwoordelijk zijn voor wat in hun- orgaan geschreven staat. Straks kan een ander opmerken, dat geen enkete communist verantwoordelijk is voor wat in „De Tiibune" geschreven staat. Maar het wordt langzamerhand toch wel wat wonderlijk. Wij hebben reeds vermeld, hoe soms N.S.B.-ers itraohten, de kerkeraden tevreden te stellen met deTbededeeling, dat zij alleen maar bet leidend beginsel der N.S.B, aanvaarden. En wij merkten reeds op, hoe onwezenlijk en misleidend, voor de N.S.Bi.-ers zelf, en voor de fcerkeraden, deze redeneering is. Thans échter worden in het persverslag gelijke overwegingen ons volk ingedragen. En dat alles terwijl de N.S.B., om nu maar daarbij te blijven, ronduit verklaart: „de daden die - onze beweging zou voortbrengen, zullen woirden gedragen door een ernstige ©n weloverwogen WERELD'- EN LEVENS­ BESCHOUWING" (brochure Hl). En tevens: „dat de BEGINSELEN der N.S.B, . een ONVERBREKE­ LIJK geheel vormden en het eene beginsel zonder het andere ondeaigdelijk zou worden, dat willen onze bestrijders blijkbaar niet zien" (brochure IV). Blijkbaar willen dus ide heeren zelf dit wel zoo inzien. Dat zij soms later, ter wille van het beslag, dat zij ook o-p kerkelijke mensohen leggen willen, een formule opgesteld hebben, waaruit deze heldere uitspraak weer wordt weggetoo-verd, moeten zij weten: het is nu ee-nmaal bekend, dat de N.S.B, allesbehalve leiding heeft. Maar dat van gereformeerde zijde de zig-zag-lijn van dergelijkb manoeuvres gevolgd wordt om kerkeraden aan toom te leggen, dat is wel ontrustend. Vergeet men ip.; et, 'dat ieder die de beweging steunt^ inderdaad een staatsleer helpt verbreiden, welke op alle punten met Gods Woord in strijd leeft, en dynamiet legt onder aUe punten van de gereformeerde belijdenis? Waar gaan wij toch heen? Vandaag wordt een dynamiet-legger — theoloog — op een congres van g-e-reformeerden gehaald, en morgen wordt een staatsleer, die dynamiet legt onder heel de belijdenis, gerekend onder die dingen, die ©en feerkeraad niet in rekening hoeft te brengen, waaneer hij leden ontmoet, die op die staatsleer voort- .bouwen.

c) Leest men nu (in het verslag) „dei weg; dei oensuur is fout" i), dan wijzen wij dit nadrukkelp af. Met erkenning van al de rechtsregelen, die de censuur binden, bhjve duidelijk, dat een kerk, -die de censuur in gevallen als de besprokeiao bij voorbaat fout zou vinden, onrechtvaardig wordt. Vaak wordt censuur aïïeen reeds ter wille van gegeven ergernis toegelaten (denk aan Voetius ovei de „eenvoudige afhouding"). Maar het zich publiek geven aan een anti-bijbeïsche beweging en staatsleer zou buiten de oensuur moeten blijven?

d) Er zijn er in den laatsten tijd, die met nadruk betoogen: geen verkeerde oensuur! — en dan is hun betoog uit. Maar Pïof. Dr H. Bouwman in zijn „Kerkehjke Tucht", schoon natuurlijk ook tegen misbruiken waarschuwende, houdt daarmede toch niet op. Zijn betoog gaat verder. Wij besluiten dan ook met wat hij dan verder opmerkt (blz. 168):

„Merkt nu de kerk, dat de beginselen van een vereeniging of genootschap verkeerd werken, dan doet zij het best, die verkeerde beginselen scherp en duidelijk te formuleeren, zoodat de tegenstelling met de belijdenis der kerk helder en klaar uitkomt. En blijkt het dan, dat iemand de valsche stukken niet verwerpt, dan kan de kerk, na herhaald vermaan, bij volharding in het kwaad, den zondaar uit de gemeente bannen. Op deze wijze loopt de weg recht. Immers, wie de belijdenis der kerk niet beaamt, en daartegenover gevoelens koestert, die in strijd zijn met de leer der waarheid, kan niet rustig gelaten worden in de schaapskooi van Christus."

Dat zijn - andere klanken, ik zeg niet dan die van Prof. Waterink, doch wel dan die van bedoeld verslag. En dat — onweersproken — verslag doet zijn werking. Daarom schrijf ik er over, op verzoek.

K. S.

Kerk en koninkrijk der hemelen.

Wij hebben reeds een enkele maai geschreveia over „de kerk", en o.m. uitgesproken, dat ten aanzien van de bekende onderscheidüigen tussch-en „zichtbare" en „onzichtbare kerk", „kerkals-instituut" en „kerk-als-organisme", „strijdend© kerk" en „triumieerend© kerk", de^kerk-naar-haar- „wezen" en de-kerk-in-haar-„(verschijnings)vormen" (met als aanhang de „pluriformiteit der kerk") er veel te vragen overblijft, en opgemerkt, dat o.i. zeer veel theologische verwarring opkomt uit de wijze, waarop deize onderscheidingen worden gehanteerd.

Nu kan men soms de vraag hooren steilen; neemt gij niet ons iets af, dat toch door de eeuwen geijkt is? Sommigen zijn zoo gewend aan het hanteeren van deze schema's dat zij elke daarin aangebrachte verandering al's een verlies beschouwen, waartegen zij zich niet weten te wapenen.

Het kan goed zijn wanneer zij zich eens ©en oogenblik afvragen: hoe het dan eigenlijk staat met het „koninkrijk der hemelen"? Het begrip koninkrijk der hemelten wekt associaties naar meer dan één kant; het is nog onlangs terecht door Otto opgemerkt. In eilk geval echter is wel zeker, dat het ook ©en gebied beteekent, waarover de koning beerscht.

Nu weet ik wel, dat er tusschen „kerk" en „koninkrijk" een heel groot verschil is, met name" voor hen, die het begrip „plaatselijke kerk" plegen te hanteeren. Men spreeW wel makkelijk van ©en plaatselijke kerk, en daarna ook in het meervoud van „plaatsehjke kerken", maar men heeft het niet over „plaatselijk© koninkrijken". Maar zelfs met dit feit voor o o gen, blijft er toch reden genoeg om t© vragen: waarom past men al die onderscheidingen van daareven niet toe otp het koninkrijk der heimelen? Met nam-e degenen, die het woord „kerk" in het enkelvoud gebruiken (en daartoe reken ik ook so'mmigen, -die dikke boeken schreven over de plaatselijke kerken, men lette maar o-p den term „pluriformiteit der kerk") moeten zich van deze kwestie rekenschap geven, omdat h-et woord „koninkrijk" ook in het enkelvoud blijft staan. Bovendien, kerk en koninkrijk kommen 'hierin oivereen, dat zij beweegUjke grenzen hebben, en dat zij- het gansch© mensohehjbe geslacht raken.

Welnu, wde spreekt er onder ons van „onzichtbaar" en „zichtbaar koninkrijk"? Wie handelt over het „koninkrijk-als-organisme", en het j, koninkrijkals-instituut" ? Wie heeft het over het „wezen" van het koninkrijk, in onderscheiding van de „vormen", waarin het zich openbaart? Wie schrijft verhandelingen over de „pluriformiteit des koninkrijks"? En dit op analoge wijze, als waarop ook over pluriformiteit der kerk gehandeld wordt?

Men zal antwoorden: dat doet onder ons niemand.

Maar dan mag ook worden uitgesproken, dat het nog niet een groot verlies is, wanneer men inzake de kerk zich vrij maakt van ©en belastend woordgebruik, en een mechanische schematiek als welke o. i. optreden in de boven aangewezen spreekwijzen inzake de kerk. Het feit, dat men over het koninkrijk-der-hemelen onder ons feitehjk nog het gesprek beginnen moet, en dat in dezen onder ons geen eenstemmigheid beerscht, — men denke maar eens aan de uiüegginig van de bergrede — geeft hier wel te denken. Indien men toch inzake het k o n i n k r ij k der h e m e- len het gesprek vandaag opzetten moet, en beginnen kan zonder gebonden te zijn aan al die schema's van daareven, waarom zou men dat dan óók niet kunnen doen inzake de

kerk? Voor ons besef geldt de ernst van deze vraag nog des te meer, omdat naar onze meening zoowel de behandeling van de kerk, als ook de ber spreking van het koninkrijk der hemelen haar inzet nemen moet bij hetzelfde punt: de schep'ping. Wij gaan hier verder niet op in, maar willen met dit korte woord hier en daar tot nadenken trachten te stemmen.

K, S.

Een eerste promotie.

Aan de Vrije Universiteit had j.l. 18 October de eerste promotie plaats in de wis- en natuurkun- Idige faculteit. Promotor was Prof. Dr M. van Haatten, gepromoveerde Dr J. P. van Rooyen, die een dissertatie leverde over „La notion de probabilité et la science actuarielle". Die dissertatie wordt ook in den handel gebracht door die N. V. Noordholl. Uitgevers Mij.

Wij vestigen op dit feit de aandacht; het is een mijlpaal in het leven der gereformeerde wetenschap, waarover we ons hartehjk verheixgen. Dat een promotie in de genoemde faculteit indeïdaad beteekenis heeft voor het gereformeerde denken en voor de wetenschappelijke door-werking en uilwerking van wat de aan alie faculteiten voorafgaande vóór-wetenschappelijke belijdenis uitspreekt, is reeds duideUjk voor wie de idee eener vrije universiteit recht verstaan heeft. Eveneens voor wie iets weet van de met name in den laatsten Ujd klemmende onzekerheid in het corps der wiskunstenaars en wiskunde-filosofen (de paradox!; ook in Dr van Roeyens dissertatie komt de kwestie nog even om den hoek gluren). Trouwens, elk van onze lezers zal tot dit inzicht kunnen komen, als hij let op volgende stellingen van den gepromoveerde:

VUL „Er bestaat behoefte aan een Gereformeerdtheologische behandeling van de statistiek in het al-' gemeen en van het contingentiebegrip in het bijzonder."

XII. „De christelijke belijdenis aangaande de Goddelijke onderhouding en regeering aller dingen wordt indirect bevestigd door onderzoekingen op het gebied der nieuwere physica."

XIV. „De waargenomen zonneschijn per periode dient niet alleen in uren, doch evenzeer in verhouding tot de som der astronomische daglengten te worden opgegeven."

Met deze promotie wenschen we niet alleen Dr van Rooyen, maar evenzeer Prof. van Haaften hartelijk geluk.

K. S.


I l)„Aldus in „De Standaard", 25 Oct. 1935, „Friesoh Dag- |)lad", 26 Oct.: „men kan een lid van de N. S. B. niet cenfeureeren, zelfs niet ermee dreigen de weg van de censuur, hoewel kort, deugt niet."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's