GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zijt Gij niet vanouds af de HEERE? " Hab. 1:12a.

Het leven van Gods volk in donkere tijden.

I.

Bidden.

Voor elk, die zich in dezen tijd een kind van God, een geloovige in Christus Jezus weet, komt het er thans vooral op aan, zich temidden van alle wereldspanningen ook zoo te openbaren. Zijn leven zal het merk van Christus moeten dragen. Mee aangegrepen door de nooden en smarten dezer wereld, zal hij, bij hel licht van Gods Woord, door de genade des Geesles, toch radicaal en principieel anders tegenover en temidden van de ellenden van dezen tijd staan dan de andere menschen. En dat zal naar binnen en naar buiten moeten uitkomen, tot lof en eer van God, en tot verheerlijking van Zijn Naam, juist in dezen tijd.

In de wereld werkt weer een soort angst- en oorlogs-psychose, die de menschen opzweept tot dwaze en bijna waanzinnige daden, waarbij men toch niet alleen denken moet aan den dolzinnigen oorlogsroes, maar evenzeer aan het nerveuze hamsteren, en den koortsachtigen ijver, waarmee men naar beursberichten grijpt, en de zenuwachtige spanning, waarmee men de handelingen van den Volkenbond volgt.

Het zal in de Kerk des Heeren toch anders moeten zijn. Maar velen denken daar niet aan. Ze worden meegesleurd. Maar uit de Schriften hebben we na te speuren, hoe het leven van Gods volk moet zijn in donkere tijden. En als we dat gezien hebben, moeten we het door de kracht des geloofs in practijk gaan brengen. We kunnen het in drieën uit Habakkuk leeren. Het eerste en albeheerschende is, dat het leven van Gods volk in donkere tijden een leven des gebeds, één voortdurend gebed, moet wezen. Bidt zonder ophouden. Wij moeten weten wat dit beteekent.

Habakkuk leefde en profeteerde in de laatste, bewogen decenniën van Juda's min of meer zelfstandige volksbestaan. Het was al weer meer dan een eeuw geleden, dat het tienstammenrijk door Assyrië overweldigd en weggevoerd was. Maar nu werd ook Juda, het kleine rijk der twee stammen, waar nog altijd Davids huis regeerde, dat nog altijd was als oen overblijfsel van Gods volk in Kanaan, van alle zijden bedrukt en benauwd. Van uit het Zuiden was Egypte gekomen, en had onder den pharao Necho koning Josia bij Megiddo verslagen. Van uit het noorden dreigde het gevaar van de nieuw-opgekomen macht der Chaldeeën of Nieuw-Babyloniërs, die straks, onder Nebucadnezar, Juda knechten en naar Babel wegvoeren zouden. Het was een tijd van sterke spanningen op het wereldterrein. Bij Karchemis zal het lot ten gunste van Babel beslist worden, en de Chaldeeën worden de groote wereldheerschers.

De profeten des Hoeren, een Jesaja in vroegeren-, ©en Zacharia in tateren tijd, maar ook een Naihum, Zcfanja en Habakkuk, hebben nooit onverschillig tegenover de . geweldige gebeurtenissen op wereldterrein gestaan. Ze hebben daar zoo intens mee meegeleefd, omdat ze wisten, dat de God van Israël de God der volkeren, ia, der gansche wereld, was. En ze kenden hun roeping: het licht van Gods openbaring over al het wereldgebeuren te doen stralen. Het volk moest het weten, dat alles in Gods hand rustte, en het volk moest daarbij leven. Het leven der profeten gaat (hun daarbij voor; tot een getuigenis niet alleen (met het woord, maar ook met de daadr.

Daarom is Hiabakkuks profetie in haar geheel (en niet alléén het laatste hoofdstuk) een gebed en gebedsworsteling. Want in den nood der tijden, 'dien Habakkuk geheel doorworstelde, is het gebed, het bidden, het eerste, wat in het leven van Gods volk moet wezen. Habakkuks profetie begint al met een gebed, en het getuigenis van gebed: „IHEERE, hoe lang schreeuw ik, en Gij hoort niet! hoe lang roep ik geweld tot U, en Gij verlost niet!" Hij bidt al zoo lang, omdat hij ongerechtigheid aanschouwt, en kwielling, en verwoesting, en geweld, en twist, en gekijf; liet recht en de wet komen niet tot uiting; de goddelooze omringt den rechtvaardige (vers 3—4). Zoo is het in Juda en rondom. De wereld lijkt wel een wildernis, en de menschen schijnen niet meer te weten wat zij doen.

Habakkuk moet bidden, omdat hij méér moet profeteeren: het zal nog erger worden in de wereld; zóó erg, dat men 't niet zal kunnen gelooven, als hij 't vertelt. De Chaldeeën trekken op, en het is een bitter en snel, een grimmig en onstuimig volk. Ze trekken door de breedte der aarde; ze streven naar wereldheerschappij. Ze verplaatsen zich met opvallende snelheid. Ze plegen overal onrecht en geweld. Vorsten en volken huiveren voor hen, terwijl zij met iedereen lachen. Niets en niemand kan hen weerstaan. En toch is dit alles nog het ergste niet. Schrikkelijk en vi-eesehjk is dit volk bovenal, omdat het naar geen recht noch wet vraagt, noch boven zich erkent. Het gaat zijn eigen gang, en doet zijn eigen wil. De gezindheid, waarin dit machtig volk alles doet, is het versclirikkelijkst. Het bouwt en vertrouwt op eigen macht en kracht, en gaat daarin zóó ver, dat het alle perken, die God het schepsel gesteld heeft, overschrijdt, „houdende deze zijn kracht voor zijn God", (vs 5—11.)

Als Habakkuk dat voortstormend geweld en die gruwelijke godloosheid van den Chaldeeër ziet, en al liet wereldwee hem aangrijpt en beroert, dan moet en dan kan hij niet anders dan bidden; d.i. dan moet hij het tegenover den Babyloniër uitroepen: „Zijt GIJ niet vanouds af de Heere'? ", of met de m.i. beste vertaling en verdeelkig van Hab. 1:12 „Zijt Gij niet van eeuwigheid, Heere? " i)

Dat is bidden. Het is: zich met alles wat ons hart en leven in deze wereld beroert, tot God wenden. Het is: beseffen, dat het om Gods eer en verheerlijking gaat, en dat die wordt aangerand in deze wereld; en dat Gode klagen. Het is: met een beroep op God-Zelf den nood dezer wereld tot God brengen.

Bidden is belijden. Het is: tegenover de wereld en haar aanspraken God stellen en Zijn deugden. Tegenover het pas-opgekomen nieuwe Babylonisch wereldrijk, dat zichzelf God waant, moet Habakkuk met belijdenis bidden: „Zijt GIJ niet VAN EEUWIGHEID, HEERE? "

Zoo valt heel die groote en geduchte wereld in nietigheid voor Habakkuk weg, nu hij biddende, d.i. staande voor Gods heilig aangezicht, iden HEERE belijdt. En Habakkuk voelt de ki-acht des gebeds. Hij kan voortbidden, en zijn gebed, zal in de volgende woorden vuriger en sterker worden: „MIJN God, mijn Heihge, wij zullen niet sterven".

Wij letten op de wereld; op de legers en hun krijgsverrichtingen: op den Volkenbond en zijn commissies; wij lezen de couranten, en, om nóg vlugger ingelicht te worden, luisteren we gespannen naar de radio-berichten; we hooren de redevoeringen der grooten en we huiveren vaak, als we aan de toekomst der wereld denken. Gods Woord zegt ook nu: het zal nóg erger worden. Wie de ontwikkeling van Fascisme en Communisme, imperialisme en despotisme, en meerdere antichristelijke stroomingen en machten, volgt, die verwondert zich niet. Maar we moeten ook weten, wat we moeten doen. BIDDEN is het eerste. Tegenover de snoodste WERELDontwikkeling past Gods volk vóór alles het GODverheerlijkend gebed. Wij zien en letten op de wereldontwikkeling, maar belijden dan, alle tijden door, biddende: „Zijt Gij niet van eeuwigheid, Heere? " In de dagen der verdrukking op aarde, wordt in den hemel het gebed der heiligen gehoord. (Openb. .6:10.) Bidden is nu ook op aarde het éérst noodige. Bidden als Habakkuk. Het bidden, dat, tegenover de wereld. God belijdt.

Daarin zal de lo-acht van Gods volk liggen in donkere tijden. Als het GOD ziet en op GOD let, zal het niet vreezen; noch vreemd doen van allerlei angsten. Het leven van Gods volk moet nu gebed wezen: leven met en bij den Heere. Wij moeten het nu zeggen, terwijl de wereld zich verheft, en onrecht doet, en geweld pleegt: „Zijt Gij niet van eeuwigheid, Heere? ". de God des Verbonds. Die WAS, en Die IS, en Die KOMEN ZAL!

Bidden, dat is op God zien in al den rijkdom van Zijn openbaring van de dagen van ouds, en met Hem leven en verkeeren.


1) Dr D. J. van Katwijk, De Prophetie van Habakuk, t. p.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's