GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De ontwikkeling van het begrip „Persoon" in de Heilige Schrift.

(Verwezen wordt naar de inleidende opmerkinj onder het eerste artikel dezer serie. R e d a c t i e.j

Waar wij spreken van „persoon" gebruikt de Heilige Schrift den term „aangezicht" (Hebr. panim; Gr. prosöpon). Deze term kan ook licham«- Ujk worden opgevat, doch als er sprake is van 'sKonings aangezicht, dat al of niet kan medegaan |. in den strijd, gevoelt ieder, dat het gaat om zijn II persoon. Evenzoo als er sprake is van oen toornig of gunstig aangezicht. In het Nieuwe Testamenl komt nu en dan voor het aannemen van het aangezicht, d.i. iemands persoon voortrekken boven anderen zonder goede gronden.

Voorts komen hierbij in aanmerldng al de ik- en wij-teksten, inzonderheid die waarin hel persoonlijk voornaamwoord is uitgedrukt en niel in den vorm van het werkwoord begrepen. Van deze kunnen we hier ter zijde leggen alle persoon lijke voornaamwoorden, die betrekking hebben op den omgang van God en mensch, alsmede hel sociale verkeer van de menschen onderling, aan gezien het ons te doen is om 's menschen persoon lijkheid.

Beginnen we met de ik-teksten, zoo blijkt onsi reeds in het Oude Testament, dat de oudste Pro-; feten den mensch hebben toegekend zelfbepaling, ; Gen. 24:45, spreken in eigen hart; 2 Sam. 13:13; waai-heen zou ik mijn schande brengen; 2 Sam. 16:19: wien zou ik dienen; 1 Kon. 1:5: Ik zal koning zijn.

Dergelijke uitspraken komen echter bij hen sporadisch voor. Evenzoo staat het met het zelfbe wustzijn, in den zin van bewustheid van een zelf, b.v. Gen. 41:9: Ik zal borg voor hem zijn; Exod 9:27: Ik en mijn volk zijn goddeloozen; 2 Sam 19:20: Uw knecht weet het, zeker ik heb gezondigd.

Wat de wij-teksten betreft ook daaronder komen ook enkele voor met zelfbepaling b.v. Ex. 10: Wij weten niet waar-mede wij den Hieere dienen zullen; Joz. 24:25: wij zullen den Hieere dienen Evenzoo eenige met bewustheid van ©en zelf: Gen. 42:21: Voorwaar, wij zijn schuldig aan onzen broe-^ der; Jozua 2:17: wij zullen onschuldig zijn van dezen uwen eed. Die uitdrukkingen hebben echten enkel betrekking op het zedelijk handelen, docli er is nog geen nadenken te bespeuren over de verhouding van de geheele wereld, het zelf ingesloten, ! tegenover God en Zijn wet.

De term „aangezicht" komt in deze Bijbelboeken wel voor, maar van menschen alleen in letterlijkeil zin, b.v. het blinken van Mozes' aangezicht. K Een groote verandering treedt er in bij de latere Profeten. Daar vindt men bepalingen van het zeil als deze: Jes. 44:5: Ik ben des Heeren; Joel 3:11): de zwakke zegge: ik ben een held; Jona 1:12: it weet, dat deze groote storm ulieden overkomt oB mijnentwil. Ook vindt men er een sterke bewustheid van een zelf b.v. Micha 3:8: Ik ben vol van kracht van den Geest des Heeren; Ezech. 27:3: O, Tyrus, gij zegt, ik ben volmaakt in sclioonheÜ Eveneens in de wij-teksten, b.v. Jes. 64:8: wij zijl als leem, en Gij, Heere, zijt onze Pottenbakker; Jo'-' 8:8: wij zijn wijs en de wet des Heeren is bj ons. De term „schaamte des aangezichts, die vaat voorkomt, is een bewijs, dat de figuurlijke betec' kenis van „aangezicht" voor nersoon ook val menschen gebezigd werd en niet alleen van God. zooals vroeger.

In de Dichterlijke Boeken klimt de zelfbepalinS tot zulk een hoogtepunt, dat de dicliter zich niel alleen een knecht of dienstmaagd des HeereHj noemt, maar ook Zijn gunstgenoot, Ps. 86:2; di*^ gedurig bij God zal zijn, Ps. 73:23 en 139:18; een metgezel van allen, cÜe God vreezen, ©en vreefl' deling op aarde, Ps. 119:63 en 19. Inzonderheid inhet Boek: De Prediker klimt de bewustheid vat, een zelf tot een hoogtepunt. Hij beziet ai

'werken, de hanaëïïngêri en lotgevallen zijner medemenschen en tracht tot een slotsom te komen in zake de gebondenheid van het ejgen ik. Opmerkelijk is hier het ontbreken van wij-teksten, terwijl de schrijver over zijn medemenschen steeds in den derden persoon spreekt. Hij gevoelt blijkbaar, dat het sociale leven ons weinig hulp biedt bij het oplossen van de hoogste problemen van het leven. Zijn „ik" kent echter niet alleen de wereldsche wijsheid, maar ook de goddelijke wijsheid en die helpt hem.

Met het Nieuwe Testament treden we wat het begrip „persoon" betreft in een geheel nieuwe sfeer. Hier spreekt Christus, de Zoon van God, het machthebbende woord als het Hoofd van ons geslacht, aan Wien de Vader alle dingen in Zijn hand gegeven heeft. Als persoon is Hij met nienand te vergelijken. Men lette slechts op Zijn gebruik van het bezittelijk voornaamwoord: mijn dienaar, mijn gebod, mijn koninkrijk, mijn schapen, mijn wil enz. Zijn persoonlijkheid is de stof voor een afzonderlijk hoofdstuk in de Bijbelsche zielkunde. Hier beperken we ous tot gewone menschen.

In de Evangeliën komen persoonlijkheden voor, die durven zeggen: mijn Heere; mijn God; ik geloof; ik heb gezien, dat deze de Zoon van God is; •wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd. Er is oen ikheid merkbaar, die nu eens spreekt van , , mijn geest", dan weer van „mijn hart", , of mijne ziel. Er is sprake van gebondenheid van de persoon door Satan, wereld en eigen zonde, maar ook van vrijmaking door den Zoon van God. Zelfs krijgt het „ik" door Christus een nieuwen inhoud. Men kan het tijdelijk leven opofferen en toch het even vinden, maar dan heet dit leven het eeuwige leven. Het is een leven door Christus, dat niet kan edood worden, en dat meer waard is dan alle goederen dezer wereld. Ten slotte klimt de persoon hier tot haar hoogste waarde, als Christus tot Zijn jongeren zegt: De armen van geest, die ook vreedzameu zijn, zijn zalig, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. De grond van het kindsdiap Gods is de gemeenschap met Christus, want Hij sprak na Zijne opstanding tot Zijne jongeren: Mijn Vader is uw Vader, mijn God is uw God. Reeds bij dit deel van het Nieuwe Testament kunnen we een conclusie trekken, namelijk, dat de piersoon, die in het Oude Testament slechts druppelsgewijze zich openbaarde, die in 3, De Preiker" kwam tot besef van zijn gebondenheid, door het geloof in Christus vrij wordt. De Heilige Geest, als de Geest van Christus, draagt hem, zoodat hij door Hem tot voUe ontplooiing komt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's