GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LETERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LETERATUUR EN KUNST

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als de Koekoek roept....

„Als de Koekoek roept ", door K. Lantermans. — J. H. Kok, Kampen.

Onze Christelijke literatuur, noch onze Christelijke lectuur, is rijk aan goede boerenromans. Dat moet ons verwonderen. De boeren vormen toch een belangrijk contingent van ons volk. En dan moet hier de speciale nadruk vallen op óns volk. Het groote gebrek in de meeste boerenromans is, dat ze den boer niet laten zien als één met zijn bedrijf, één met den grond waaruit hij zijn voedsel haalt. Men voert hem als boer ten tooneele, maar evengoed kon hij kruidenier of bakker zijn. En dan kan het niet anders, of het verhaal moet inboeten aan die speciale kleur, die een „kasteroman" kenmerkt.

Men heeft Ulfers ten opzichte van zijn „Oostloorn" verweten, dat hij netjes-afgestofte en opgepoetste boeren geplaatst had-in een idyllisch landschap, en dat zijn sclietsen ver buiten de werkelijkheid stonden. Dat verwijt kan Lantermans niet treffen. Janus, de boer van den Trekpot, is allerminst salonfahig. Met ware wellust laat de schrijver Janus rondwroeten in mest en modder. En vaak moeten die mest en modder dienen als symbool voor het slijk, dat Janus van zich af moest schudden eer hij weer een plaats kon innemen in de samenleving. Bovengenoemde attributen alléén zijn echter allerminst voldoende om de sfeer te scheppen, die een goede boerenroman vereischt!

De boer van den Trekpot heeft in „de kast" gezeten. Dat is een misdaad, die men in 't dorp niet vergeet en niet vergeeft. De reden waarom hij er gezeten heeft, doet er voor de publieke opinie minder toe. De zaak is, dat Janus te „stom" was geweest. Toen hij van regeeringswege een bijbaantje moest vervullen aan de boterfabriek, waren er vervalschte steunlijsten blijven rondslingeren. Heel het dorp stal van den regeeringssteun, op de een of andere manier. Als alle overtreders in de cel waren terecht gekomen, zouden er gevangenissen bijgebouwd moeten worden. Maar de anderen waren slimmer geweest dan de boer van den Trekpot. En dus draaide Janus op voor allemaal, toen de celdeur achter hem dichtsloeg. Met een hart vol wrok komt Janus weer vrij. "Wrok tegen het heele dorp, tegen den dominee, en niet in 't minst tegen zijn ouders. Als de oude Elting op den avond van Hervormingsdag in de kerk zit, om te gedenken hoe hij „uit het diensthuis uitgeleid" werd, schrijft Janus een beschuldigenden brief aan zijn vader. „Vader, weet je wel alsdal het vandaag krekt acht en twintig jaaren geleden is, dal je begonnen ben om me het liegen te leeren".

Het dorp kent geen medelijden. Janus' ouders zijn hard als steen. De oude dominee pakt het geval van 't begin af verkeerd aan. En de eenige, die Janus terzijde blijft staan is Grada^. zijn zestigjarige huishoudster.

Lantermans is een goed verteller, omdat hij een fijn opmerker is. We kennen hem als de schrijver van eenvoudige volkslectuur. Het laatste boek dat wij van hem lazen was „Het snijdende zwaard" Maar dit nieuwe verhaal kan ons meer bevredigeii omdat de schrijver het gebeuren hier meer com centreert om zijn hoofdpersoon. Hij teekent dg, boer van den Trekpot ten voeten uit. Stug, bal, oorig, zijn hand opgeheven tegen allen. Alleen zijn werk is zijn troost.

„De herinnering aan een groote kerk met men. schen in hel licht, samen zingend, samen biddend samenzijnd in elk geval omdat ze bij elkaar hoorden, bracht een bittere smaak in zijn mond. Waat hoorde hij bij? Bij wie? Bij niemand en niets Hij had zijn schuld bekend als een Christen, zijn straf ondergaan als een berouwvol zondaar. Mooie praatjes hadden ze altijd over schuldvergevinn maar hem zouden ze het nog niet vergeven al was hij tachtig jaar.

Als een beest, dat de klauwen uitrekt, zoo trok hij onder het geeuwen de armen met uitgespreide vingers ver van het lijf, of hij als een tijger wat tusschen de klauwen grijpen wilde. Janus had altijd iets van een goedmoedig dier gehad, dat tocli op sommige oogenblikken niet te vertrouwen is, Van verveling liep hij uit de kamer naar de deel: een stal met vee. Aan het eind had hij zijj liefhebberij: de geit. Een stomme boer, die, als het nog geen tijd van voeren is, het electrisdi licht aansteekt en zoo de beesten onnoodig verontrust. Janus was nou eenmaal een onverschillige kerel. Hij maakte het hok van de sik open: het beest kwam dadelijk de deel op, liep met zijn lijf langs de broek van Janus, terwijl het kleine staartje kwispelde. Toen liep het langs het andere been, terwijl de boer met zijn hand het haar op den rug van sikkeman streelde, tot het blonk in het licht. Toen nam Janus ineens een paar stappen terug, en kwam met de vuist één stap naai' het dier toe. Dadelijk richtte de geit zidh op| de achterpooten en kwam met schuinen kop op den boer aan, om hem een flinken stoot te geven. Bom, kwamen horens en kop tegen de knie. Zoo ging dai wel tien keer achter elkaar. De geit had schik, de boer had schik. Wie wordt niet graag aangehaalde Zelfs een geit. Wie wordt niet graag eens geknuffeld ? Zelfs een eenzame boer, al is het dan maar met een paar sikkehoorns tegen de beenen".

Dit is goede vertelkunst. De schrijver heeft Meigezien, wat hij beschrijft.

In zijn liefde tot het vee is Janus echter verre van sentimenteel. Als hij zijn kop, weer dwars tegen alles in zet kan hij de paarden afbeulen, tot ze erbij neervallen.

Tenslotte is het „vierkante Sien", die weer een mensch van Janus maakt. Vierkante Sien gaat óók over de tong, evenals Janus. Vooral het vrouwvolk is haar niet gunstig gezind. Maar de struische, van leven tintelende Sien waagt het met den boer van den Trekpot. Een vreemde, ruige vrijage is het tusschen Janus en Sien. Maar „als de koekoek roept" trouwen ze, en het is voor Janus een nieuw begin.

De omkeer in Janus Elting is goed verantwoord Als hij vrijgekomen is, en over 't kerkhof loopl, schopt hij tegen den muur waarlangs hij den preekstoel weet staan. Als het boek uit is, gaal Janus weer mee naar de kerk. En wat tusschen die twee daden in in zijn hart plaats vindt, is voor zoover het de geestelijke dingen betreft, zeer sober gehouden. Dat is een groote verdienste van den schrijver, want er was hier gelegenheid te over om tot in het eindelooze te gaan preeken. En dat zou noch bij den boer van den Trekpot, noch bij de vierkante Sien gepast hebben!

Lantermans heeft hier een goed volksverhaal gegeven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

LETERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's