GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zelfonderzoek.

Te Kampen hebben op de jaarvergadering der Reunisten van F.Q.I. de heeren Ds D. v. Dijk en Ds Th. DeUeman een zeer vriendschappelijk dispuut gehouden over de vraag van aard en plaats en onderstellingen van bet door beiden natuurlijk aanvaard en noodzakelijk geachte zelfonderzoek. Waar sommigen op de bespreking van deze zaak ingrijpen, een manier, die o.i. terecht veroordeeld wordt, is bet goed, te letten op wat Ds H. Meulink schrijft in „Enschedesche Kerkbode":

Twee predikanten gingen in de arena. Hun stellingen waren bekend.

Het ging over het zelfonderzoek naar de echtheid van het geloof, over de „kenmerken".

Nieuw was dat onderwerp nu juist niet. 't Is niet een nieuwe strooming of richting; daar is altijd verschil over geweest, ook in E Voto wordt gehandeld Qiver de cirkel-redeneering in vr. 86 van den Catechismus.

Niet alleen van gereformeerde, maar ook van chr. geref. zijde grijpt het misverstand naar de overhaaste superlatieven-van-veroordeeling. Daarom zegt Ds Meulink zeer terecht in zijn weergave van de onzen lezers reeds" bekende stellingen van Ds D. v. Dijk:

Noodzakelijk is, dat ik ook de 4de stelling aanhaal, anders zou misschien iemand uitroepen: „Vreeselijk", evenals de „Chr. Geref. Kerkbode" van Rotterdam.

IV. „Zelfonderzoek, waarbij men uitgaat van het zijn in 't verbond en 't recht hebben op de goederen des Verbonds, maakt niet zorgeloos en oppervlakkig, want boven dit zelfonderzoek staat de dreiging van dien God des verbonds, dat wie geen verbondsgehoorzaamheid betoont, met de wereld omkomt."

In „Pro Ecclesia" schrijft Ds I. de Wolff:

Den laatsten tijd is in de polemiek, die over verbond, kerk, pluriformiteit, doopserkenning, enz. nog steeds in vollen gang is, plotseling heel sterk naar voren geschoven die over het zelfonderzoek.

Als antwoord op wat hierover geschreven is gaf Dr C. N. Impeta te Kampen een geschrift uit dat den titel draagt: Zelfonderzoek noodzakelijk!

Nu bedroeft ons die titel, omdat deze eigenlijk een beetje misleidend is. De goe-gemeente, die voor het grootste deel deze brochure niet leest, maar er wel over hoort, zal den indruk krijgen alsof er dominees zijb die bet zelfonderzoek niet noodzakelijk achten, en zulk een indruk is onjuist.

Het gaat niet over het zelfonderzoek, maar om een bepaald soort van zelfonderzoek, over zulk een soort waarvan ik in de Schrift niets lees, ook niet na de breede argumentatie die Dr Impeta gegeven heeft. EVen later:

Evenmin kome Prof. den Hartogh in een recensie in het „Kerkbl. voor Drenthe en Overij'sel" verklaren dat er broeders zijii die door een verkeerd inzicht theorieën en praktijken proclameeren die lijnrecht indruischen ook tegen de letter en den geest van de bekende belijdenisuitspraak van de Generale Synode van 1905, en dat deze dwalenden tot beter inzicht moeten worden gebracht.

In „Haarlemsch Kerkbl." oordeelt Ds J. W. Siertsema:

Er werd dezer dagen een merkwaardige brochure geschreven, getiteld: Zelfonderzoek noodzakelijk. En ik ben met deze brochure heel blij. Niet omdat ik het met de beschouwing van den schrijver in alles eens ben, maar wel, omdat in deze brochure blijkt welk een ontzaglijke verwarring en misverstand er in onze kringen heerscht omtrent een vraagstuk, dat van het grootste gewicht is voor het geestelijk leven in onze kerken en raakt de beteekenis van de zoogenaamde geloofskenmerken bij! de zelfbeproeving en het zelfonderzoek van den christen.

Nu heb ik, helaas, de geschriften van de mannen, die bier bestreden worden, niet gelezen, maar bij de citaten, die aangehaald worden, rijst bijl mij' telkens weer de vraag of hun geen meeningen worden toegedicht, die ze met kracht van zich af zullen wijzen. Maar dat zal straks in de discussie wel blijken. Wel zou ik dezen wensch willen uitspreken: Gezien het gehaspel in onze kerkelijke bladen van den laatsten tijid, dat onze theologen toch beginnen met elkaar goed te lezen.

Even later:

Zoo lang ik nu predikant ben heb ik onder onze menschen te worstelen gehad met een voorstelling waarbijl men zijn troost zocht in kenmerken, omdat bet evangelie van Jezus Christus niet vermocht te troosten.

Een voorstelling, waarbij! men een twijfelaar door redeneeren zoo ver tracht te brengen dat bij gaat meenen geloof te bezitten.

Een voorstelling, waarbiji men een zondaar, die zich aan Gods genade in Christus Jezus niet kan overgeven, tracht te overtuigen dat hij* toch wel een kind van God is.

Een voorstelling, waarbij een Farizeër in volkomen gerustheid de eeuwigheid ingaat en het tollenaarshart in donkerheid wegsterft. Een voorstelling die met alle kracht dient bestreden te worden. En die voorstelling meen ik in de brochure: „Zelfonderzoek Noodzakelijk" terug te vinden.

Heb ik verkeerd gelezen, heb ik den schrijtver niet begrepen?

Ik hoop het van harte.

Hervormd en Gereformeerd.

In de hervormde kerkbode van Den Haag schrijft H. S. over de classicale vergaderingen dier kerk. We lezen o.m.:

Ook is door eenigen de vraag doorgezonden, waarvoor wel bij' de groote meerderheid sympathie gevoeld werd, maar die toch voor haar te veel veronderstellingen en gevolgen bevatte, welke niet overzien werden om vóór te stemmen, n.l. dat er door de Synode een poging zou gedaan worden om aanraking te zoeken met de kerken die nu door afscheiding en doleantie van onze kerk verwijiderd zijn geraakt. Ik begrijp deze houding van de meerderheid geheel, maar kon toch niet nalaten, dezen harte-wensch te steunen. Ze mogen het gerust weten, , hij' die groepen, dat wiji afscheiding en doleantie verwerpen, maar die kerken daarom niet loslaten als gemeenschappelijk met ons de belij'denis van den Christus der Schriften toegedaan.

De lamme.

Ds J. M. Spier schrijft in „Geref. Kb." (Hoeksche Waard):

Vorige week is in de stad van Calvijn — Geneve — herdacht het 4C0-jarig bestaan van de reformatie aldaar door den grooten reformator.

Bijl die gelegenheid heeft de bekende Prof. Dr Karl Barth, die zegt Calvinist te zijn, doch wiens theologie inderdaad van Calvij'ns gedachten hemelsbreed verschilt, in Geneve een feestpreek gehouden over Hand. 3 : 1—8: de genezing van den lammen bedelaar aan de tempelpo'ort. Merkwaardig is het verslag van die preek in de pers.

„Dat Petrus en Johannes opgingen naar den tempel, dat meiakte den tempel tot Gods kerk. Niet om hun bij'zondere persoon maar om het Woord, dat zij als gezanten van Christus daarin brachten. De lamme — wiji kennen hem immers allen — onmachtig iets van het leven te maken, verwacht van de kerk een aalmoes, een beetje stichting. Maar Christus' gezanten, die zelf niets voor hem hebben en niets kunnen, evenmin als hij' zelf — zij' hebben en geven het Woord, dat leven, blijdschap, vreugde schept, hoewel zij' machteloos zijn zelfs tot gelooven. Gods evangelie maakt de dooden levend, de armen rijk en de kerk tot Gods kerk."

Wij zullen deze dingen hier niet curieuslijk onderzoeken. Alleen moet het voor ieder Gereformeerde, die de H. Schrift kent, onmiddellijk duidelijk zijn, dat een preek op deze wijze het Schriftwoord verkracht. De gewone concrete dingen: lamheid, aalmoes, genezing worden hier omgevormd tot symbolen en dan op Barthiaansche wijze „verklaard". Wij' noemen zooiets inlegkunde. Dit is geen eerbied voor Gods openbaring. Wie op deze wijze met den Bijbel omgaat, kan er uit halen, wat hij! er uit halen wil. Barth leest in de H. Schrift Barth, en zoo kan een communist uit den Bijbel de beginselen van het communisme lezen, enz. Het Woord Gods — waarvan Barth zoo hoog opgeeft — wordt opgelost in subjectieve, menschelijke stelsels.

Dit is een voorbeeld van de groote mystificatie, waaraan Barth zich bezondigt.

De steen afgewenteld.

Ds B. Wentsel vertelt in Geref. Kb. „Hoeksche Waard", van een reis naar Jeruzalem. Daar bezocht bij een koningsgraf. We lezen:

Of we dan zooveel 'belangstelling hebben voor deze Joodgeworden koningsfamilie? Neen, maar er is iets moois te zien. Eerst de hof met de ritueele handelingen, zooals we die ook te Alexandrië gezien hadden; en dan vooral bet graf met den ronden steen. Dat herinnert aan Markus 16 : 3. In deze graven zijn prachtige sarcofagen gevonden, zooals we er alweer te Alexandrië tientallen gezien hadden. Maar de ronde steen vóór het graf, de grafdeur dus, heeft onze bijzondere aandacht. De steen is afgewenteld, d.w.z. ligt in de gleuf of groef zóó dat er achter nog oen opening is om te staan en te duwen. Deze opening kan men bereiken door er in te springen of door een nauwe gang te kruipen. Ik doe het laatste en sta nu achter den steen, welke ik probeer te bewegen, 't Lukt me niet; want er ligt een andere steen voor die ik eerst bad moeten verwijderen, 't Geheel geeft ons echter duidelijk een indruk van het nieuwe graf in Jozefs hof.

Vrijzinnige „moedeloosheid".

In „Omhoog" (vrijzinnig) schrijft Ds F. Cannegieter, dat er enkele oorzaken zijn, die de in „vrijzinnig-gods-

dienstige" liringen heerschende moedeloosheid tot een gevaar stempelen voor de vrijzinnige beweging:

In de eerste plaats is het onze tegenstandster op kerkelijk terrein, de orthodoxie, die maar al te graag op deze onze zwakke zijde hare pijlen richt. We weten van een vrijzinnige gemeente, waar, na langen tijd van doods chheid door vacature en meerdere tegenwerkende oorzaken, weer bloei is gekomen. De rechtzinnige evangelist, die zich in deze gemeente een werkkring had geschapen, en misschien reeds droomde van een algeheele overwinning, weet nu niet beter te doen dan overal te verkondigen: „Och, dat is maar een stroovuurtje! Dat zal niet lang duren!" En werkelijk zijn er alweer de zwakste broeders en zusters, die 't hoofd laten hangen, inplaats van de tanden op elkaar te zetten en te zeggen: „Dat zullen we je dan nog eens laten zien!" — Zelfs had een overigens zeer humaan lid van het orthodoxe Classikale Bestuur, toen er voor een zakelijke verbetering in deze gemeente de hulp van dat Bestuur was ingeroepen, den treurigen moed om te zeggen: „Ik werk er maar niet aan mee. Het geeft een heele drukte, en, ja, zoo'n opbloei in een vrijzinnige gemeente duurt toch altijd maar zoo kort". Gevolg was, dat er onder de kerkeraadsleden alweer waren, die den moed in de schoenen voelden zinken. — Ja, men kent ter rechterzijde maar al te goed die ellendige moedeloosheid, die al zoo menig plan op ons vrijzinnig terrein in duigen heeft doen vallen!

Zou het wel moedeloosheid zijn? Er is geen belijdenis en geen dogma, waar men voor staat. En derhalve niet zoozeer een verliezen van den moed, als wel een verhindering ervan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's