GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Petrus Datheens Psalmen Davids" (in Dr J. Pollmann's „Ons Eiysn Volkslied")

VIII.

Ook mei de beste metrisch- en rhythmisch-sluitendste overzetting van Aldegonde, Revius — om een paar viitstekende te noemen — zouden we gekregen hebben dien vlakken, gelijken, maar niettemin inmiddels klassiek geworden Koraalnool, waarmee even zoo steevast gezongen worden èii de Psalmen van 1 tot 150 èn al de Liederen uit Luthers tijd en Kerk.

Want — en nu komen we tot de kern der zaak:

„de hachelijke keuze" die meebracht „alle noten lat éénzelfde lengte terug te brengen" betrof niet ffoorden of teksten, maar het rhythme zélf der Zangkoralen, dat, zoodra het volk zich eraan zette wel leiden moest tot die onzekerheid waarvan Huygens spreekt, dat de een voor den ander geen geluid dorst te „slaen". Een weifehng die niet school in arsis en thesis, in licht© en zware maatdeelen, maar in 't willekeurige, bewegelijke karakter der liederen. „Zoodra de gemeente deel kreeg aan het zingen, sleep ze in 't bijzonder bij de polyrhythmische koralen het ongelijke-noten-zingen af", zegt Chr. Marenholtz in „Samuel Scheidt".

Het ging er mee zooals Joh. Plasz onder „Dec Zwiespalt zwischen Text- und Melodierhythmus in Luthers Kirchenliedern" schreef (Monatschr. für Gottesd. u. lürchl. Kunst 5. Jahrg. Seite 45):

„De historicus verheugt zich in het oude, in het „origineel als zoodanig, en met des te meer recht „wijl het gaat over scheppingen die de grootsten „uit het volk en uit onze Kerk ons nagelaten heb- „ben. Het is vanzelf sprekend dat hij de trouw „aan hel overgekomen goed hooger stelt dan de „eischen van het tegenwoordige en zelfs voor dat „wat onzen tijd een aanstoot is woorden van „boogen lof over heeft. Het volk echter, — en dat „zal de historicus het niet kwalijk nemen — kent „geen begeestering voor archaismen, het heeft „liever zulke teksten en melodieën, die zijn na- „tuurlijk gevoel geen aanstoot, zijn bevattingsver- „mogen geen moeilijkheden geven".

Psalm 24 bijvoorbeeld — men kan het nog nazingen — had geen rhythme waarvan de gemeene man zéker was. „Innsbruck ich muss dich lassen" met zijn twee- en driedeeUge maten, met zijn melisrraatig slot, moest wel ten ondergaan in de egale noot van het latere en nog tegenwoordige „Nun ruhen alle "Walder". De „Avondzang" achter de Psalmen „O groote Christus, eeuwig Licht" was reeds in 1624 zooals Malarenholz in „Sam Scheidt" pag. 67 laat zien, afgeslepen tot het recht toerecht aan-zingen door het gewone volk, het groote koor:

„Wij kunnen niet zoo gemakkelijk den invloed „overschatten, die de jarenlange, bijna dagelijksche „gewoonte van een bepaalden melodie-vorm uit- „oefende. Een interessant voorbeeld geeft ons „Scheidt zélf in de twee zetwijzen op^ „Christi qui „lux" in zijn „Tabulatura Nova (II 7; III 13). De „eerste bewerking is voor de Duitsclie overzetting „gedacht, de tweede daarentegen als koorzettüig „der Latijnsche Hymne. Deze laatste mocht voor den Cantor, die met zijn schoheren de latijnsche „Hymne zong, de fingeerende zijn; het Volk, het „Groote Koor. de Organist kenden uit practisch „musiceer-oogpunt natuurlijk overwegend den eer- „sten vorm." (De melodieën onder elkander gezet zien er als volgt uit, om ons bij den eersten regel Ie bepalen):

„Hoe deze groote achteruitgang in ongeveer 70 „jaar te verklaren? " - — zegt nogmaals Ensohedé betreffende de psalmen — „Het antwoord is, na „het hierboven gezegde over het wezen der psalm- „melodieën, niet moeielijk te geven. De strijd tus- „schen de oude en de nieuwe richting in de muziek „was omstreeks 1600 beslecht; de wereldlijke toon- „kunst van circa 1640 was van een geheel andere „factuur geworden; de psalmmelodieën warenver- „ouderd. Het volk, dat buiten de kerkgebouwen, „in het maatschappelijk leven, gebruik maakte van „liederen op moderne leest geschoeid, moest zich „in de kerk vergenoegen met wijzen, die voor een „deel nog het middeleeuwsche muziekstelsel hul- „digden, waaraan het ontgroeid was; de psalmen „vielen in het algemeen gesproken niet meer in „het gehoor. Te verwonderen is het dan ook niet, „dat de gemeente op eigen gezag die noten ver- „zuchtte, welke haar onwelluidend klonken en zoo- „doende de psalmwijzen moderniseerde."

Ook in de Duitsche kerken werd „niet de kortste, maar de langste noot als norm" aangenomen voor „het bemediteeren van den tekst" en langzaam en statig uitgevoerd onder aanvoering öf van het koor öf van den Cantor, deels afgewisseld door orgel en later ook erdoor begeleid.

Geen gemeentegezang in Protestantsche kerken of het vertoonde dezelfde eigenschappen: lui van tred, als een schip dat tegen den stroom wordt opgetrokken. „Het zingen, zooals men het gemeen- „lijk hoort in onze kerken" (Natorp in „Uber den Gesang") „is nauwelijks meer zingen te noemen. „Het slechtst wordt in den regel daar gezongen „waar men in de kerk een orgel heeft staan. Het „is een onzeker tasten naar de melodie. Door „menig gezang wringt zich de gemeente van den „eenen toon in den anderen en men kan uit haar „zingen den gang en den geest der melodie nau- „welijks raden. De lieden maken onbehoorlijke „voorslagen; ze zingen om van den eenen trap der „melodie in den anderen te komen, meerdere tus- „schenliggende; ze brengen dubbelslagen, morden- „ten, naslagen, triolen e.d. aan". Precies als in van Iperens „Kerkelijke Historie van het psalmgezang", een zingerij van: „de noten in den mond „te draaien, te kauwen en door ettelijke verlagingen „en verheffingen tusschen de tanden en het ge- „hemelte slangsgewijze henen te slingeren en te „dwarrelen". „Voornamelijk — alweer volgens Natorp — „is het erg wanneer de langst aangehouden „noot op een korte lettergreep valt. Sommige zan- „gers die zich in de kerk boven de anderen uit „willen laten hooren, zetten bij voorkeur op dezen „langen noot opnieuw in en zingen hem voor hun „eigen pleizier nog eens zoo lang of nog langer. „Naar den Voorzanger of naar het Orgel te luiste- „ren valt den meesten niet in; ze zingen naar eigen „goeddunken, ten spijt van voorzanger en orgel. „Waar geen orgel in de kerk is, wordt het ge- „zang dikwijls öf te hoog öf te laag ingezet, zóó „dat het zingen der gemeente in het eerste geval in „geschreeuw en in het andere geval in een ge- „heimzinnig brommen ontaardt. Men hoort gillende „toonen die meer geschreeuwd of uitgestooten dan „gezongen worden. Anderen daarentegen durven „bijna geen geluid te geven. Vele gemeenteleden „zingen heelemaal niet of onvast en onwelluidend." „Bijna overal" zegt de hier te voren reeds eenige malen geciteerde Krause, die dat alles meedeelt, „ziet men zoowel het eene gezang als het andere „in den regel, sleepend, koud, geesteloos en zonder „uitdrukking uivoeren. Rhylhmiek noch metriek „worden in acht genomen".

Er is geen zier verschil tusschen het zingen elders en hier in Nederland — om er nog eens naast te leggen het uit 1776 dateerend „Berigt aan de Ned. Herv. Gem. te Middelburg nopens de verbet e ringe van het openbare Psalmgezang. (Het Orgel, Mei 1906):

„Uit dit lang zingen van alle de noten als ge- „heele noten, is de aanleiding geboren tot het in- „voegen van versclieiden sieraden of agrementen, „welke voornamelijk drieërlei zijn: als vooreerst de „lichte aanraking (touchementen) in het begin van „eiken regel, om daardoor tot de eerste noot van „den geheelen psalm of van een nieuwen regel, „te komen.

„2o. de stemleidingen, zijnde kleine invoegsels „van tonen, om van de eene noot tot de andere „over te gaan, vooral, wanneer dezelve elkander „niet onmiddellijk volgen, maar tusschenstaande „noten overspringen, welke sprongen echter groo- „ter of kleiner zijn kunnen.

„3o. de bevingen (trembleraenten), die doorgaans „bij eene scherpe noot, in 't begin van een regel, „en op 't einde, bij de laatste noot pp één na ge- „maakt worden. Deze sieraden kunnen doorkunst- „kenners naar de kunst worden ingevoegd'; doch „wanneer die verkeerd gemaakt worden, ontsieren „dezelve niet weinig het gezang. Dewijl nu de „meeste kerkzangers onervaren zijn in de kunst, „zoo worden deze ingevoerde sieraden wel na- „gebootst, doch zoodanig, dat dezelve meerendeels „naar eigen willekeur worden uitgebracht, door „op verscheiden, maar altoos onregelmatige wijzen, „de tonen niet alleen lang te rekken en te sleepen, „maar ook verscheidenlijk te draaien. Waarin elk „zijn eigen gezang heeft; 't geen niet zelden wordt „uitgevoerd met luidruchtig geschreeuw, of met „een geweldigen dreun, of zulke bijklanken, die de „zelfbehaging ten sterkste uitdrukken; waardoor „de aandacht en stichting zeer dikwijls wordt „gestoord en gehinderd."

Over de geheele linie van liet Protestantsche kerkzingen waren het „ziellooze reeksen gerekte noten van dezelfde lengte"!

Maar NERGENS ontstaan om de redenen die Dr Pollmann liet drukken: hachelijke keuze, eerbied en bemediteeren van den tekst enz. enz.

Doodgewoon, omdat de massa zich niet uitzingen kon naar haar gevoel en begrip in dit SOORT MAATZANGEN!!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's