GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eenlge opmerkingen over „de Hand des Heeren" en over gereformeerde grafredenen naar aanleiding van een brief van Revius aan Sibelius.

Bij de verdediging van zijn stellingen ter gelegenheid zijner promotie, heeft Dr P. G. Kunst van Deventer verschillende zeer interessante dingen kunnen mededeelen in antwoord op vragen van een „hooggeacMen opponens" over de voorgeschiedenis van het Deventer Athenaeum. Nadat Prins Willem aan Leiden de imiversiteit had geschonken, trachtte men in Deventer een universiteit te bekomen op contra-reformatorisch standpunt. De onderlinge rivaliteit der Overijselsche steden was echter mee ©en oorzaak, dat het geen imiversiteit, maar een athenaeum is geworden. Vooral Kampen moet groot bezwaar gemaakt hebben tegen het verleenen van het promotierecht.

Bij de defensie van Dr Kunst bleek wel duidelijk, dat er op de bibliotheek van het AÜienaeüm nog heel wat verborgen is, dat waard is, ia meer breeden kring bekend te worden.

Deventer is onder ons meest bekend als de stad van "Revius. Maar nog een ander man van beteekenis beeft er gewoond en gewerkt; ik bedoel Sibeüus. Tal van geschriften van dezen godgeleerde üggen er in handschrift op de bibliotheek.

Reeds Tijdeman heeft in 1849 er op gewezen, dat het de moeite zou loonen, dit materiaal onder het stof vandaan te halen. Zelf heeft hij de daad bij het woord gevoegd en in de Godgeleerde bijdragen (jaarg. 23 blz. 481—533) een overzicht gegeven van Sibelius' leven. Het is verbazend interessant daarvan kennis te nemen, niet alleen om het karakter van dezen Ds Sijbel, maar ook om den toestand van land en kerk in zijn tijd nader te bestudeeren. Tijdeman heeft n.l. de zeer uitvoerige „historica narratio Caspiari Sibellii de curriculo to'tius vitae et peregrüiationis suae" ^ voor ons ontcijferd.

In dit verhaal worden wij ingeleid in de finesses van de meest huiselijke omstandigheden van dit zevenüende-eeuwsche dominees-leven, met al zijn lief en leed, maar zien we ook een calvinistisdh godgeleerde aan het werk in zijn gemeente, op zijn studeerkamer, op kerkelijke vergaderingen, op het ziekbed, enz. En dan interesseert ons niet het minst, wat Sibelius in zijn autobiografie meedeelt over zijn aandeel aan de revisie van den Statenbijbel. Hij was n.l. revisor voor het N. T. En in de bibliotheek van Deventer bevindt zich ook niet weinig van zijn paperassen.

Wie eenig historisch besef heeft, neemt niet zonder eerbied de vellen in de hand, waarop de eerste proeve der vertaling van den Statenbijbel gedrukt staat, met de voorgestelde correctie's aan den kant. Het meeste materiaal slaat echter op den ontzaggelijken arbeid, dien Sibelius veiTicht heeft n a de uitgave van den Statenbijbel, n.l. om de vele drukfouten te verbeteren voor een volgende editie.

Toen ik dat alles gezien en gelezen had, kwam mij een woord in de gedachte, dat mij bijgebleven was van de propaedeutische colleges: „Pecus est Suïdas, sed aurei veUeris". Suidas (Grieksche encyclopaedie-schrijver uit de 10e eeuw) is ©en schaap, maar met een gouden vacht.

Sibelius was een pietepeuterig mannetje. En men vraagt zich wel met verwondering af, hoe zijn calvinisme met dat karakter valt te rijmen. Maar wat van hem bewaard bleef, is juist door zijn overdreven nauwkeurigheid, van groote beteekenis voor de kennis van vele zaken uit zijn tijd. Zoo liggen er in Deventer ook de j, Caspari SibeÜi Regulae, quas sibi Revisores N.T. in revisione versionis observandos praescripserunt anno 1634" 2). En om niet meer te noemen: verscheidene brieven van Revius, van Thysius e.a. prijken op de handschriften-catalogus van Deventers Athenaeum Bibliotheek.

bij­ Op een brief van Revius wilde ik in het zonder de aandacht vestigen.

Revius was destijds gelijk met Sibeüus predikant te Deventer.

En evenals zijn collega, was ook hij aangewezen tot het werk van de Bijbelvertaling. Revius was revisor van het Oude Testament en bevond zioh tot dat doel eenigen tijd te Leiden.

Van daar schrijft hij over dit werk, dat lang niet mee valt, maar toch geregeld voortgang heeft, zóó, dat de revisores van het N. Testament zich haasten moeten om gelijktijdig klaar te komen.

Deze correspondentie gaat gepaard met allerlei nieuws, dat doorgegeven wordt over den toestand van den oorlog en allerlei zaken van algemeenen aard. Bij gebrek aan kranten schreef men elkander het gemengde nieuws. Zoo trof mij de volgende ontboezeming van Revius over „de Hand des Heeren".

„Obiit et Amsterodami Gerardi Vossii filius Dionysius, postquam in Laünam linguam vertissel en publicasset Ubrum Hispanice a Judaeo quodam scriptum ad labefactandam Christianam Religionem. Hic non obscure apparet manus Dei, gloriam sm vindicantis." ^)

Verschillende dingen vallen hier op. In de eerste plaats: hoe gemakkelijk en direci weet Revius Gods leidingen in de geschiedenis aan te wijzen!

Zeker is het Gods hand, die alle dingen bestuurt, maar van dat bestuur geeft God ons allerminst een duidelijk overzicht. In sommige kringen treffen wij ook thans nog aan een dergelijk spreken over de geschiedenis, alsof zij, evenals de geschiedenis van Israël, tot de bijzondere openbaring behoorde. Dat Gods hand alle dingen bestuurt, is waarlijk geen zaak van aanschouwen, maar van gelooven; een overtuigd zijn van de dingen, die men niet ziet.

Er zijn geen twee Goden: een openbare en een verborgen God, maar zeker blijft er, buiten wat God van Zich Zelf heeft geopenbaard in Jezus Christus, veel verborgen, veel waar wij niet bij kunnen.

Een kind vroeg mij eens, toen het onweerde: „De Heere spreekt, maar wat zegt Hij eigenlijk? " Dat was een dergelijke vereenzelviging van algemeene en bijzondere openbaring, die wel naïef, maar niet juist is.

Wij hebben dat meegemaakt met de Uiver-ramp, en een vorige generatie met de Titanic. Dan zijn ei altijd menschen, die precies weten, wat God daarmee heeft te zeggen, en wat daarin voor ons duidelijk blijkt. Ik weet dat niet. Buiten Jezusj Christus om, zie ik geen God, anders dan ceri

grillige macht, die maar met ons doet.... Buiten de Schrift om, weet ik waarlijk niet, wat God mij heeft te zeggen.

O, het is zoo verleidelijk, om eigen gedachten of wenschen aan te zien voor een goddelijke vingerwijzing of bevel. Maar we leven niet meer onder het oude verbond. We zijn juist veel rijker doordat de Heilige Geest is uitgestort. Als we gehoorzaam bij de Schrift leven, hoeven we niets anders te doen, dan ons verstand te gebruiken en mogen we gerust wezen^ wat er ook gebeurt^, wetende dat Gods hand ons leidt, zonder dat we stemmen en teekenen en vingerwijzingen krijgen en „handen des Heeren" opmerken.

In heel mijn leven is de hand van God en de leiding van Zijn Geest. Dat alleen bewaart mij voor zenuwachtigheid. Ik weet m ij n heele leven in die hand van God, en ik weet ook, dat heel HET leven en al wat er gebeurt en niet gebeurt onder Gods bestel Ugt. Dat weet ik, omdat God dat heeft gezegd en beloofd en daarom heb ik er geen behoefte aan, die hand van God op te merken, juist in DIE gevallen, dat het mij nu eens frappeert. Het gevaar is zoO' groot, dat we de z.g. bedoeling van dien vinger Gods dan naar eigen inzicht duiden of heelemaal misduiden.

« Iets dergelijks doet zich voor bij dominees, die een beroep aannemen, ofschoon ze er heelemaal geen lust in hadden, maar die door God toch zoo geleid worden, of omgekeerd. Op deze manier is vaak gesproken en de gemeente vond dat heel vroom, ofschoon deze of gene het wel eens vreemd gevonden zal hebben, dat een dominee, die geen zin had, toch maar kwam.

Maar erger is, dat vele gemeente-leden vaak meer van het geval wisten, en de heel natuurlijke motieven of bezwaren kenden, die tot de besUssing hadden geleid. Hier is veel scha gedaan aan

het vertrouwen. Het spreken over den „wil" des Heeren is niet zelden dubbelzinnig. Wat bedoelen we eigenlijk, als we het daarover hebben? De onderscheiding „geopenbaarde" en „verborgen" wil is ook niet geheel helder! Want de verborgen wil is nooit absoluut verborgen, immers de profetie maakt er iets van openbaar. En de geopenbaarde wil is niet altijd en in elk geval even duidelijk! Be^ ter is, in het laatste geval eenvoudig te spreken van Gods bevel. Door Gods bevelen hebben we ons te laten leiden. Als we gehoorzaam leven bij den geopenbaarden wil van God, hebben we voor den verborgen wdl des Heeren niet te vreezen! Integendeel !

En over dien verborgen wil moeten we niet filosofeeren, wat die al dan niet inhoudt. De regel voor dominees-met-een-beroep „Geen licht, is licht" is uitstekend. Want als er geen duidelijke aanwijzing in de voor ieder bekende geboden Gods is gelegen, en het, aan die geboden gebonden en door dien band alleen GEZONDE verstand, ook niets bijzonders ziet, blijf dan, waar ge zijt —, en spreek niet over handen Gods en vingerwijzingen en dergelijke, die zeer boven-natum-lijk klinken, maar in strijd zijn met de volle uitstorting van den Heiligen Geest, en de bedeeUng des Woords, waar wij in leven mogen.

De hand van God is duidelijk in Jezus Christus en in Diens werk als Heiland. Verder ZIE ik die hand niet, wel weet ik die aanwezige in al de gebeurtenissen, die mij treffen, en die mij niet treffen.

Wat in de tweede plaats in den brief van Revius opvalt, is de tegenstelling met Vondels bekende elegie: „Wat treurt gij hooggeleerde Vos, En fronst het voorhoofd van verdriet. Misgun uw zoon den 'hemel niet. De hemel trekt, ai, laat hem los", en wat daar verder volgt.

Bij verschillende begrafenissen meenen ook Gereformeerde predikanten en andere sprekers goed te doen, deze en volgende verzen van Vondels troost-zang op te zeggen. Dat pleegt veel indruk te maken, maar of het niet beter is, het evangelie van Jezus Christus te verkondigen met zijn dubbele toepassing op levenden en dooden, is een andere vraag.

Revius schrijft over de uitgave van een goddeloos boek van een jood —, Vondel spreekt van een rijk beladen kiel.

Wij zijn geneigd in de beoordeehng der beteekenis van het leven van dezen zoon van Vossius voor het koninkrijk Gods, meer om de meening van Revius te geven, dan om die van Vondel, maar het valt ons op, dat de interpretatie van Vondel van de „Hand Gods" wel heel anders was, dan die van zijn collega in de dichtkunstl, maar tegenstander in theologicis.

Ook deze omstandigheid moet ons tot voorzichtigheid dringen, bij het reciteeren van poëzie op de plaats, waar het Woord van God vertolkt dient te worden.

Het is ver van me, om ook maar iets te zeggen ten nadeele van Vondels poëzie. Maar jk kan mij toch niet onttrekken aan de gedachte, dat Vondel hier meer den Griekschen onsterfelijkheidshemel beschrijft, dan de toekomst-verwachting van den christen. Er is een vroomheid, die op eiken wortel stoelen, niet alleen, maar zelfs bloeien kan. Dierbaar spreken over God hooren we ooik Hitler. De N.S.B, heeft nu ook een vrome brochure! Eeuwigheids-heimwee en hemelverlangen is niet iets specifiek-cliristelijks, we vinden het in allerlei religieusiteit van zeer verschillenden aard en mengsels. En de troost van Vondel aan Vossius is goed bedoeld en mooi gezegd, dodh ons geloof vraagt in leven en sterven om Jezus Christus! Bij de begrafenis van Gods kinderen hoort niet de lijkzang van Vondel met zijn hoogmoedig berusten (zie vooral de laatste strophe) maar het antwoord op de eerste vraag van onzen Catechismus.

Over een vaas, die breekt, om haar inhoud uit te storten — over een schip, dat met rijke lading in de haven landt, worden ook de meditaties geschreven van het zondagsnummer in de neutrale pers en toespraken gehouden bij de crematie op Westerveld. Doch wij buigen ons hoofd onder de schande, die ons lichaam overkomt van wege de zonde, en heffen het hoofd in de belijdenis: ik geloof de vergeving der zonden, de wederopstanding des vleesches en een eeuwig leven.

Men kan deze poëzie van Vondel wel algemeen- Christelijk noemen, maar dat is lang niet breed genoeg. De algemeenheid van deze onsterfelijkheidsmystiek is zóó wijd, dat de nadere bepaling „christelijk" te eng is. We hebben hier, dunkt me, een symptoom er van, hoe groot de invloed van het Grieksche dualisme is en hoe hcht het bijbelsch realisme opzij gedrongen wordt door Platonisch ideaUsme. Niet in de leer, maar wel in onze vroomheid. Ook die vroomheid moet voortdurend worden gereformeerd, om waarlijk bijbelsch te zijn, dat is christelijk. Daartoe laten we ons juist aan plaatsen van den grootsten ernst niet leiden door den invloed van Plato, noch ons troosten met de wijsheid der Stoa, maar door het woord van God en onze gereformeerde geloof sbelij denis.


1) Historisch verhaal van Gaspar Sibelius' geheelen levensloop.

2) Regels van Gaspar Sibelius, die de Herzieners van het N. T. hebben voorgeschreven, om in acht te nemen bij hun revisie der vertaling.

3) In Amsterdam stierf de zoon van Gerard Vossitf^ Dionysius, nadat hij een Spaansch boek, door een zekere'' Jood geschreven om den Christelijken godsdienst te onder i mijnen, in het Latijn vertaald en uitgegeven had. Hier blijK' niet onduidelijk de hand van God in, die Zijn eer handhaaft

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's