GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr A. Euyper over de onsterfelijkheiti der ziel.

In „Geref. Kbl. Haarlem" schrijft Ds J. W. Siertsema:

Zooals bekend is, heeft het besluit van de synode, in zake opvattingen, in onze kerken voorgedragen, "welke van de tot nog toe gangbare leeringen afwijken, lang- niet allei instemming gevonden. Naar veler meening is hier onnoodig veel onrust gewekt.

Er is trouwens ter verdediging van dit besluit gesproken en geschreven van een ziekteproces, dat nauw verband houdt met den geest van verwarring, van aUes te willen afbreken wat door het voorgeslacht isi opgebouwd, van een disputabel stellen van de peloofswaarheden, die de Christelijke kerk aller eeuwen heeft beleden, van een toestand onzei kerken, ernstiger dan in de dagen van Assen.

Maar wanneer dan de ondeiwerpen worden genoemd, is er toch wel plaats voor eenige verwondering. Laat ik een enkel voorbeeld noemen. Ontkend zou wolden de onsterfelijkheid der ziel.

Maar dit is toch geen teeken van oorspronkelijkheidsziekte, of van afbraak van wat de vaderen hebben opgebouwd of van een afwijken van gangbare leeringen, want dit is reeds door Dt Kuyper aan zijn leerhngen gedoceerd.

Laat ik udt de dictaten dogmatiek een enkele aanhahng doen.

Deel II locus de homin© bladzijde 122: Wij moeten hierbij wel het verschil maken tusschen sterven en vernietigd worden. Dat de ziel onsterfelijk is, is volgens Gods Woord niet waa, -

Sterven is in de H. S. altijd: het los maken van een band, waardoor twee dingen vereenigd worden. Het hchaam sterft als de Ijand tusschen zael en lichaam weg gaat.

De ziel sterft, als de band tusschen God en de ziel weg' gaat. D'aarom is in de hel iemand eeuwig dood (natuurlijk niet vernietigd). Daarom heeft ieder kind van God een levende ziel, die gestorven is geweest.

Deel m locus de peocato, bladzijde 117: Bestasin en leven verschillen dus.

Tegenover bestaan staat: vernietigd worden; tegenover leven staat: sterven.

Sterven is dus ontbonden worden, niet vernietigd worden.

Bladzijde 119: leven is werken naar Gods ordinantie.

Dood is werken tegen Gods ordinantie in.

Zuiver genomen zijn leven en dood werkingen, maar is leven het werken naar Gods wil of heilig, dood daarentegen het werken tegen Gods wil of zonde....

Naar het gemeene spraakgebruik echter, ook in de Schrift, wordt „leven" gezegd voor alle werking ook al is het voorwerp dood

Maar absoluut gesproken moet men zeggen, dat alles wat heilig is, leeft; wat oniheilig is, dood is; beide werken, maJar de een in een plus, do ander in een nieuwe reeks.

Zoo moet men b. v. v o 1 g e n s h e t absoluut begrip zeggen, dat in de hel allee dood is; volgens het spraakgebruik dat de rampzaligen leven in de plaats der verdoemenis, omdat zij daar nog werken en handelen.

Maar genoeg.

Voor zoo ver ik weet, hebben tot nu toe deze gedachten niemand verontrust en wanneer men ze ook tegenwoordig in sommige gesöhriften tegen komt, zal in elk geval wel niemand, die Kuyper kent, er door in de war worden gebracht.

Gezien dan ook de ernstige klachten, die werden geuit, mOet men wel broeders bedoelen, die het „voortbestaan" der ziel loochenen. Maar wie kunnen dat zijn? Zonder nader bewijs is het wel heel moeiUik om dat te gelooven. Merkwaardig is ook, dat er in onze kerkelijke pers nooit ieta van werd göhoord, terwijl toch volgens deze waarschuwing onze kerken er door in beroering weiden gebracht.

Voorloopig zal dit besluit wel een raadsel blijven en zullen we geduldig de acta moeten afwachten, die naar we hopen, meer liciht geven.

Want dat de synode zonder eenige nadere aanwijzing op zulk een zware beschuldiging zou in gaan en zulk een gewichtige opdracht geven, wil er bij mij nog niet in.

Wij vreezen, dat de Acta, waarop Ds Siertsema wadht, hem wel geenerlei „meer lioht" geven zuUen. De Acta mogen natuurlijk alleen verhalen, wat er ter Synode werkelijk gebeurd is. En zoover ik weet, kunnen daarom de Acta niets wezenlijks toevoegen aan wat ons allen reeds bekend is met betrekking tot de verscheidenheid van „opvattingen".

Nieuwe psalmberijming.

Ds D. Sikkel schrijft in „Amst. Kb.":

Op mijn tafel ligt een eenvoudig boekje.

Pretentieloos in zijn verschijning.

Het is een nieuwe uitgave van de psalmen voor kerkelijk gebruik.

Als ondertitel heeft het; de psalmen van Israël op de oorspronkelijke melodieën uit de zestiende eeuw', opnieuw naar het Hebreeuwsch bewerkt en voorzien van aanteekeningen.

De naam van den auteur staat niet vermeld. Maar het wordt uitgegeven door de administratie: Geestelijke liedeien uit den schat van de Kerk der eeuwen. En daardoo'* weet ieder Christen in Nederland, dat we hier te doen hebben met het werk van Ds H. Hasper, te Den Haag.

Dit werk is superieur.

En ik acht de verschijning van deze uitgave zóó buitengewoon belangrijk, dat ik deze niet maar met een enkel woord onder „boekaankondiging" wil bespreken.

Hierop moet de volle aandacht gevestigd ook van alle Gereformeerden.

Want hier wordt een moedige poging gedaan om het fictief bezit van de honderd vijftig psalmen voor kerkelijk gebruik te maken tot effectief bezit.

En daarom moeten vooral de Gereformeerde kerken zich over deze uitgave buitengewoon verblijden. Omdat het haar ernst is met haar beweren, dat zij de psalmen als kerkelijke liederen boven alle andere, overigens ook gewaardeerde, kerkliederen stellen.

Want deze uitgave is maar niet een poging, maar is een geslaagde poging.

Men begrijpt wel, dat achter deze uitgave ontzaggelijk veel arbeid ligt. Om deze uitgave te kunnen bezorgen was noodig grondige kennis van het Hebreeuwsch, groote exegetische bekwaamheid, breede historie-kennis en —' dichterlijk talent.

Ik noem deze uitgave liever een verdichting (in den meest gunstigen zin), dan een berijming.

Natuurlijk volgt hieruit, dat ik mij niet als een bevoegd beoordeelaar beschouw.

Maar d i t kan ik wel beoordeelen, dat deze uitgave der psalmen onvergelijkelijk veel beter is dan ds thans onder ons gebruikte.

Ik kan dit niet voor alle psalmen aantoonen. Maar uit een enkel voorbeeld mogö blijken, hoeveel beter in deze gedichten de gedachte van het Woord Gods tot uitdrukking komt, dan in de psalmen, zooals wij ze nu nog zingen.

Ik druk daartoe af eerst de tegenwoordige berijming vaa Ps 1: 3b en 4:

Geen zondaar zal 't gewis verderf ontkomen, Als in 't gericht door God wordt wraak genomen. Hij, die van deugd en godsvrucht is ontaard. Zal niet bestaan, daar 't vrome volk vergaart.

D'e Heer toch slaat der menschen wegen ga, En wendt alom het oog van Zijn gena Op zulken, die oprecht en rein van zeden. Met vasten gang het pad der deugd betreden; God kent 1 un weg, die eeuwig zal bestaan, Maar 't heilloos spoor des boozen zal vergaan.

In plaats van deze onzingbare (en dan ook nooit gezongen) onschriftuurlijke woorden, geeft ons nu deze uitgave den volgenden praöhtpsalm:

De mensch, wiens hart de Bron des Levens zoekt, "Wordt door het heilig oordeel niet vervloekt; Gods toorn treft niet wie trouw Zijn "Woord bewaren; Hij brengt hen in bij Zijn getrouwe scharen; Hij kent hun weg; maar wie zijn God verlaat. Ervaart, dat eigen weg ten afgrond gaat.

Hier past slechts een dankbare waardeering voor voortreffelijk werk, waarin de zin der Schrift veel beter tot uiting komt, dan in wat wij nu officieel bezitten.

Nu weet ik wel, dat het in ons kerkelijk leven langzaam gaat.

Ik weet ook dat dit niet anders kan.

Hierover moet bet oog gaan van mannen van dege wetenschap, en van hen, die dichterlijk begaafd zijn.

Maar nu deze uitgave er is, zou bet onverantwoordelijk zijn indien onze Gereformeerde Kerken de zaak van de verdichting der psalmen niet aanstonds aan de orde stelden.

Pil als die aan de orde komt, dan zal deze schitterende uitgave niet slechts aanleiding maar ook voorwerp van bestudeering moeten zijn.

En ik twijfel er niet a^n, of veel van wat ons hierin geboden wordt, zal ook door ons met groote dankbaarheid worden aanvaard.

Nu heeft deze uitgave ook muzikale beteekenis. Aangezien ik in dit opzicht volstrekt incompetent ben, vroeg ik onzen kerkorganist, den heer H. J. Smit, zijn oordeel in dezen te willen geven.

Dte heer Smit was zoo vriendelijk aan dit verzoek te voldoen, waarvoor ik hem hartelijk dank.

Nieuwe psalmberijiuiiig en muziek.

In „Amst. Kb." schrijft de heer H. J. Smit:

Psalmen zingen in de oude kerktoonaarden, en op het oorspronkelijk rhythme: Zie hier twee problemen die al lang om oplossing vragen. En waar al heel wat over te doen is geweest. Van de hand van Dr J. C. de Moor is in 1923 reeds een bruikbaar psalmboek versohenen, waarin hij het oude rhythme in eere herstelde, en enkele onmogelijkheden bruikbaar oploste. Toch is uit de practijk genoegzaam bewezen dat niet aJle psalmen in onze tegenwoordige berijming op het oude rhythme te zingen zijn.

Ook de oorspronkelijke melodieën consequent te handhaven zonder bier en daar een toevallige verhoo- 'ging te gebruiken bleek niet mogelijk.

"Wil men dus het oorspronkelijke rhythme en de oorspronkelijke melodieën onvervalscht handhaven, dan is er maar één mogelijkheid. Een nieuwe berijming, die met een en ander rekening houdt.

Dit biedt de auteur van dezen nieuwen psalmbundel ons 'hier. En daarover zal elk die zich voor onze psalmen interesseert, zich van harte verheugen.

Over de vraag, of men hier thans volkomen in geslaagd is, zou een reeks artikelen te schrijven zijn; en daar is een Kerkbode niet in de eerste plaats geschikt voor. Laat ik slechts enkele opmerkingen maken.

"Wat het rhythme betreft waren het voornamelijk de syncopen die heel wat moeilijkheden opleverden. Hei woord-accent was vaak in stiijd met het maat-accent.

Deze moeilijkheden lost dit boekje op, door op de syncope één woord of lettergreep te doen zingen, zooalsi wij reeds kennen uit Psalm 6, bij het woordje „weldadig", 't Zal evenwel uit de practijk moeten blij'ken of deze methode voor volkszang geschikt is.

Ik zal een voorbeeld noemen. Psalm 16 3de regel luidt in de nieuwe berijming:

„"Weet dat miji buiten U niets geviel."

Hier valt de syncope op „IJ" en wordt op dit woord ook opgelost. "We zingen dus een korte en een lange noot op IJ. D!r de Moor beeft in dezen Psalm 16 de syncope eenvoudig weggelaten, wel niet zoo oorspronkelijk, maar beter geschikt voor volkszang. En zoo zijn er meer voorbeelden te noemen. Bij Psalm. 30 of 139 zijn de syncopen bepaald hinderlijk.

Een goede oplossing vinden we hierin; (zooals bij Psalm 24, eerste en vierde regel, ) door een heele en 'halve noot samen te voegen tot een triool. Hierdoor krijgt de lettergreep die op de langeie noot gezongen wordt, 2 derden van de waarde van één tel. Dit geeft een eigenaardige stuwing aan de melodie.

Maar voor massa-zang geschikt? Vergelijkt ge echter het onmogelijke rhythme uit Di- de Moor's boekje van dezen zelfden psahn 24 met deze, dan is toch de nieuwe oplossing in elk geval beter geschikt.

Als maatstaf voor woorden, melodie en rhythme meenen wij toch te moeten aanleggen, dat alles zoo natuurlijk mogelijk loopt. Ook de melodie.

't Is toe te juichen, dat er nu eens een serieuze poging is aangewend onze voorzeker zeer schoone psalmmelodieën weer van hun onzuiverheden te bevrijden, maar ik zou zeggen „"Weest niet al te consequent".

De auteur van dezen bundel heeft moeite met de dorische sext. En zeer terecht laat hij ons psalm 130 7de regel aldus zingen: f. f. g. a. bes. g. f, en niet f. f. g. a. b. g. f. Maar waarom moeten we nu psalm 116, die zoo jonisch in onze ooren klinkt, tot eiken prijs mixolydisch zingen? En waarom niet wat toegegeven met den mixolydiscben leidtoon? (Zie psalm 139 laatste legel). Onze „vergroote- en verkleinetertste ooren" kunnen heusch het schoone waardeeren van de stoere oude kerktoonaarden, maar onnatuur dient geweerd.

Overigens valt bier alles te waardeeren, en aan te bevelen. Organisten, koopt dit boekje!

Allen, die belang stellen in hun eigen schoenen kerkzang: koopt dit boekje!

Zingt de psalmen zóó eens in TJw familiekring, en ge zult verrast staan over zooveel schoons, dat onze psalmmelodieën hebben, ontdaan van alle dufheden, die verkeerdfii gemakzucht er over gebracht heeft.

Voorwaar, een stap in de goede richting!

Examen.

Prof. Dr G. V. d. Leeuw schrijft in bet „Alg. Weekbl. V. Ohristendom en Cultuur" over de bede: „Leid ons niet in verzoeking". Over dit laatste woord o. m. dit:

Het gTieksche woord voor „verzoeking'' is p e i - r a s m o s en beteebent beproeving, alles waardoor de mensch op de proef wordt gesteld. Dat sluit dus twee dingen in, die wij zorgvuldig plegen te scheiden, maar die de Bijbel met zijn sterker realiteitsgevoel even zorgvuldig bijeen houdt: leed en zonde. Zoowel in de rampen, die ons overkomien als in de zedelijke verleiding, die ons belaagt, ligt de beproeving van onze standvastigheid, ons geduld, ons Godsvertrouwen. Het Latijn heeft een nog mooier woord: examen. "Wij' worden ons heele leven geëxamineerd, tot het laatste toe, mortis in examine, in de beproeving des doods.

„Dr Kuiper".

Prof. Obbink in het , Algem©en "Weekblad":

Ih Kmper in de karikatuur; 100 uitgezochte caricaturen, met een brief van dr Kuiper. Nieuwe herziene uitgave, ie—5e duizend, Bosch & Keuning, Baarn.

De ontvangst die de libel „Golijn in de caricatuur" ten deel viel, wekte tot deze hernieuwde uitgave der Kuipersche caricaturen op, die stellig in breeden kring belangstelling zal vinden. D'e meeste teekeningen zijn van Joh. Braakensiek en Albert Habn en overtreffen in geestig'heid doorgaans die uit den bundel Golijn. Dat kan hieraan liggen dat Kuiper zioh beter dan Golijn leent tot caricatuur, maar stellig fiebben onze hedendaagsche caricatuur-teekenaars ook van de algemeene malaise te lijiden. De fut is er een beetje uit. Dit „Kuiper-prentenboek" is niet maar een reproductie van dat van 1909. Hier zijn ook teekeningen opgenomen van na 1909 en ook enkele uit Kuipers allereersten tijd. Ze beslaan dus een veel grooter tijdvak

dan de Ie druk.

0.

Ik weet nu wat een „oordeel der liefde" is. Het is dit, dat Prof. Obbink deize recensie zal gedicteerd hebbun.

De Silo.

Over den tekst „totdat Silo komt" beeft oudergoteefcende nog nooit durven preeken, omdat hij. niet zeker was van de beteekenis van „Silo''. De pas verschenen Genesis-Kommentaar (slotstuk) van Prof. Dr G. Gh. Aalders (met „Koningen" van Prof. Dr G. v. Geldcren (vervolgstuk) een der rijkste aanwinsten uit de „Korte Verklaring" der firma Kok te Kampen, heeft ondergeteekende versterkt in de overtui^ng, dat zijn voorzichtigheid goede reden had. Ds J. D. Boerkoel schrijft er over in „"Watergraafsmeersobe Kerkbode":

Als een der eerste Messiaansebe voorzeggingen geldt terecht de zegen, dien vader Jacob op zijn sterfbed uitsprak over zijn vierden zoon Juda. "We kennen den tekst uit Genesis 49 : 8—12; vooral het begin: Juda, gij zijt het, u zidlen uw broeders loven; en vers 10: de scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussohen zijn voeten, totdat Silo komt.

"We hebben deze laatste woorden nooit anders dan zóó verstaan, dat de stam van Juda de 'koninklijke mac'ht zou bezitten tot tijd en wijle de MessiaS' zou verschijnen; dan zou de scepter van Juda weggenomen zijn en hij zou niet langer aan vijand en broeders de wet kunnen stellen. En, zoo voegen we er dan aan toe, 'hoe is deze profetie letterlijk vervuld! "Want toen de Zone Gods op aarde verscheen, was inderdaad het Davidische huis van zijn glorie vervallen; Israël was onderworpen aan een vreemde macht en had zijn zelfstandig volks'bestaan ingeboet.

Maar nu is onlangs in de Korte verklaring met nieuwe vertaling der Heilige Schrift, de bekende uitgave van den heer Kok, het derde deel verschenen van Genesis, waarin Prof. Aalders ons een boeiende, duidelijke en zeer verhelderende exegese biedt van hoofdstuk 31 tot het slot.

En daarin treffen we van den profetischen zegen, dien Jakob aan Juda schonk, een voor een deel andere vertaling en een geheel andere verklaring aan.

Meesiaansch blijft de tekst; maar er valt een totaal ander lioht op.

"Wat de vertaling aangaat, begint vs. 8 bier aldus: Juda, u zullen uw broeders prijzen. En in vs. 10 lezen we niet van den wetgever, maar van den 'h e e r - schersstaf, die van tusschen Juda's voeten niet zal wijken, totdat d e Silo komt.

Even verder:

Voor de verandering van bet woord „wetgever" in VS. 10 - verwijst Prof. Aalders naar Ps. 60 : 9. Daar lezen we: Efraim is de sterkte mijns boofds (d.i. mijn helm); Juda is mijn wetgever; Moab is mijn waschpot. Omdat hier telkens sprake is van een voorwerp (helm en waschpot), moet ook bij Juda aan een voorwerp worden gedacht; dus: Juda is mijn heersChersstaf.

Ons heeft natuurlijk reeds gefrappeerd, dat Prof. Aalders niet Van „Silo", als een eigennaam, maar van „de Silo" spreekt.

Over dien naam, zegt hij, bestaat verschil van beteekenis. Sommigen vertalen: van wien het is; de zin luidt dan: totdat bij komt, aan wien de scepter en de beersohersstaf rechtmatig toekomen.

De onder ons meest gangbare opvatting van het Woord is deze: rustaanbrenger. De naam wordt dan in verband gebracht met een werkwoord, dat „rustig, onbezorgd zijn" beduidt. Zoo heet één van de gebouwen van de inrichting voor vallend© ziekten in Haarlem: Silo.

"Weer anderen hebben den naam. afgeleid van een stam, die op heerschen wijst. In 'dit verband zou dit wel passen. Maar uitgemaakt is het niet; en Prof. Aalders kiest vuOr geen dier opv^attingen.

Het is in ieder geval een vreemd woord; en de hoogleeraar vermioedt, dat de Openbajring zich van zulk een vreemd woord als een eenigs'zins mysterieuze benaming bedient, om dalardoor de wonderbare persoonlijkheid van den Messias aan te duiden. Dit geschiedt meer; in Psahn 2 wordt inplaats van 't Hebreeuwsch bet Arameesch gebezigd in de uitdrukking: kust den Zoon.

Ten slotte:

Prof. Aalders meent, dat de naam later tot een eigennaam is geworden, zooals oo'k het woord Spruite, en het woord Koiheleth, voor Prediker.

Silo beeft burgerrecht verkregen. Maar wat deee naam precies inhoudt, blijft ons nog verborgen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's