GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een Oudste der Doopers.

I.

B. Stroman: Obbe Philipsz, Oudste der Doopers. — Rozenheek en Venemans Uitgeversbedrijf N.V., Hilversum, 1935.

Wij zijn. terecht gewoon een sdherp onderecheid Ie maken tusschen de Doopsgezinden en de Wederdoopers.

Tot de Doopsgezinden behoorden de „slachtschaepkens Christi", de weerlooisheid predikende geloovlgen, die in de jaren van de opkomst der Hervorming bij honderden in groote eenvoudigheid hun geloof met den dood heb'ben bezegeld.

De W'ederdoopers waren de volgelingen van Jan van Leiden, 'die in Munster het Nieuwe Jeruzalem slichtte om na een kort bewind van wellust en bloedstorling te gronde te gaan.

Toch loopt men gevaar zoo het Munstersch avontuur te zeer te zien als een afzonderlijk gebeuren en daardoor de beteekenis der Wederdooperij te onderschatten. Ook in ons land is onder het gewone volk de aanhang der gezanten van het nieuwe godsrijk groot geweest. Dweepziek levend bij de visioenen en openbaringen van hun profeet voorspelden zij de komst van het nieuwe rijk, waarin gerechtigheid zou heerschea, en vonden gretig gehoor bij vele eeinvoudigen, die de Ro'Omsche kerk den rug hadden toegekeerd en ook in sociaal opzicht alles te verwachten en dikwijls weinig te verliezen hadden.

Het is reeds in 1522 in Zwitserland begonnen, waar Zwingli heftig de dwaalgeesten bestreden en ten slotte verdreven heeft. In Straatsburg ko'Udigde daarna Melchior Hoffmann het jaar 1533 aan, als de tijd van het wereldgericht.

Toen deze profeet gevangen genomen was, namen de Haarlemsche bakker Jan MatÜiijsz, en de Leidsche kleermaker Jan Beukelsz de leiding over. Niet in Straatsburg, maar in Munster zou het Koninkrijk zijn begin vinden. Als mannen van de daad, die •voor niets terugdeinsden en niemand ontzagen, wisten zij in 1534 de bisschopsstad in handen te krijgen, en terwijl in de weldra belegerde stad Jan van Leiden als koning van het Nieuwe Sion door opzweepende voorspellingen en Wilde terreur zijn gezag handlaaafde, wekten

Zie vervolg op blz. 238.

in deze landen zijn apostelen op tot bijstand, verschillende groepen togen, te water of te land, op weg naar het Nieuwe Sion. De meesten werden onderweg door de gewapende macht der Overheid opgevangen, maar ondanks de terechtstelling der leiders bleef in hen die teniggestuurd werden naar hun woonplaats de geloofsijver vlammen. In verschillende plaatsen kwam het lot oproer. Het bekendst is de poging van Mei 1535 om Amsterdam in handen te krijgen. Eén nacht was daar het Stadhuis in de macht der Wederdoopers. Alleen de vreemde, toevallige omstandigheid dat het klokketouw onvindbaar was, belette hen de gewapende volgelingen buiten de poort te waarschuwen. Waardoor de Overheid den volgenden dag den toestand weer meester werd.

Dan valt in hetzelfde jaar Mimster in handen van den bisschop. Wel houden nog een tijdlang in deze landen de Zwaardgeesten het ideaal voor oogen, maar ook deze beweging loopt door het harde, stelselmatige verzet der Overheid ten slotte dood'.

Het is de groote verdienste van Menno Simons geweest, dat hij van toen af zijn volgelingen scherp van de iWederdoopers heeft afgescheiden, te scherper, omdat de Roomsche overheid de Doopsgezinden met de Wederdoopers bleef vereenzelvigen en hen daardoor als een sooiaal gevaar bleef beschouwen.

Vóór den val van Munster echter vinden wij dooreengemengd de fanatieke dwepers, die als kinderen Gods de aarde, die des Heeren was, voor zich opeischten, en de lijdzame geloovigen, die de overtuiging toegedaan waren, dat het Koninkrijk geduldig moest worden verbeid tot Gods üjd. Doordat ook deze laatslen de innerlijke, rechtslreeksche voorlichting door den Geest meestal eenzijdig beleden, konden ook zij gemakkelijk bekoord worden door de valsche voorspiegelingen, die geestdriftig, met oordeelsdreiging tegen alle twijfelaars, werden gepropageerd.

Yan de stemming en denkbeelden, die in de iaren 1534—'36 onder de Nederlandsche Doopsgezinden hebben ^eheerschtj krijgen we een duidelijk beeld door een ^eschriftje, dat de schuldbeüjdenis bevat van een man die de gebeurtenissen dezer jaren van zeer nabij heeft doorleefd. Het Is de „Bekentenisse van Obbe PMlipsz, waermede hij verclaert sijn Predickampt sonder wettelicke beroepinge gebruyckt te hebben."

De schrijver van deze Bekentenis, zoon van een priester en zelf barbier-heelmeester te Leeuwariden, is n.l. door twee gezanten uit Munster in 1533 door handoplegging tot voorganger of Oudste aangesteld. Later verzette hij zich fel tegen de revalutionnaire elementen, vooral tegen de Zwaardgeesten, en trok zich in 1540 teleurgesteld uit de Broederschap terug, omdat hij twijfelde aan de wettigheid van zijn roeping.

Dit laatste is niet zoo'n ongewoon verschijnsel geweest bij hen, die grootendeels of uitsluitend leefden bij het innerlijke liclit dat zij van den Geest meenden te ontvangen. Bij Obbe Philipsz leidde het echter tot een schriftelijke belijdenis van schuld. Open en trouwhartig belijdt hij zichzelf en anderen te hebben misleid'. Maar tevens doet hij een ongekimsteld verhaal van veel wat hij als Oudste heeft doorleefd. ZoO' geeft hij ongezocht een uitvoerig verslag van de gebeurtenisisen dier jaren, waardoor wij een kijk krijgen op wat verstand en hai-t den velen waarvan liij leider was, heeft bewogen, op zijn en hun innerlijke moeilijkheden en strijd. Zijn geschrift stelt ons in staat iets te doorleven van den geestelijken achtergrond dezer fel bewogen dagen, waarin waarheid en leugen zoo' vlak naast elkaar lagen.

Obbe PMlipsz is na zijn uittreden door Menno Simons gebannen, dien hij zelf door handoplegging als Oudste had bevestigd. Hij heeft waarschijnlijk verder eenzaam geleefd bij eigen subjectieve ervaring in de overtuiging dat alle kerkformaüe of zelfs broederschapsvorming hier pp aarde onmogelijk was. Hij heeft de uiterste consequentie getrokken van de miskenning der Kerk als instituut.

Het is deze Bekentenis van Obbe Philipsz, die B. Stroman geleid heeft tot het schrijven van zijn laatste boek: het is blijkbaar zijn hoofdbron geweest. Stroman geeft geen verantwoording van zijn stof, maar zijn boek zelf toont dit duidelijk. Het is n.l. geen historisclie roman met Obbe Philipsz als hoofdpersoon. De schrijver heeft den tekst der bekentenis gevolgd en zich meestal nauwkeurig gehouden aan de gegevens van het oorspronkelijke. Daarnaast heeft hij blijkbaar andere bronnen van de geschiedenis der Doopsgezinden uit denzelfden tijd gebruikt, o.a. om de gebeurtenissen in Mimster uitvoeriger te kunnen uitbeelden dan uit zijn hoofdbron mogelijk geweest zou zijn. Zoo is een betrekkelijk kleine levensen lijdbeschrijving ontstaan, die zeer dicht blijft bij de historische feiten. Van karakter- en milieuteekening, zooals wij die in een historischen roman verwachten en verlangen, is dus in dit boek geen sprake. W. A. P. Smit heeft het in een bespreking in „De Werkplaats" een chronique romancée genoemd, omdat hij het te kroniekmatig vond om het onder de levensbeschrijvingen te rangscliikken. Het is een bruikbare benaming, al kan zij aanleiding geven lot misverstand'. Het boek blijft strakker bij de overgeleverde feiten dan de vies romancées het doen, maar de uitbeelding van het uiterlijk gebeuren en de teekening van de algemeene sfeer, die in den nieuwen vorm bereikt wordt, maakt den afstand tot de kroniek toch wel zeer groot.

Door de stilistische qualiteiten is een voornaam werkje ontstaan, dat in de xiitgave van de uitge^ verij Rozenbeek en Venemans, mede door de houtsneden van Cantré, een er bij passenden typogratischen vorm heeft gevonden.

Het karakter van het boek brengt echter ©en belangrijk bezwaar mee. De tijd en de gebeiu-tenissen die hier beschreven worden, kunnen niet gerekend worden tot de stof die men bij den gemiddelden lezer bekend mag veronderstellen. Zelfs de hoofdpersoon zal aan de meesten volkomen onbekend zijn, zooals het begrip Wederdooperij voor velen niet méér oproept dan een herinnering aan revolutionnair godsdienstig fanatisme, het Munstersch avontuur en den mislukten aanslag op Amsterdam. Doordat nu de schrijver zich zoo angstvallig dicht houdt bij de stof van zijn'bronnen, stuit de lezer op te veel namen, die onvoldoende uit het werk zelf relief krijgen. Ook allerlei termen die aan de ideeënwereld der Wederdoopers zijn ontleend, worden dikwijls zonder meer ingelascht.

Zelfs voor iemand met meer historiekennis die zich niet toevallig met deze materie heeft bezig gehouden, blijft 'dit bezwaar 'Bestaan. Dit wekt een groeiend gevoel van onwil dat vermoeiend de bekoring remt die van taal en plastische uitbeelding uilgaan.

Dit zou ten deele ondervangen zijn, als aan het boek een korte historische toelichting en een verantwoording der stofverwerking vooraf was gegaan. Bij een werk als dit zou dit zeker op zijn plaats zijn geweest. Een ongemotiveerde angst voor de inleiding heeft den auteur er toe gebracht den lezer te onthouden waarop hij recht had.

En zoo zidlen velen bevangen blijven in de zeer gemengde gewaarwording van heen te moeten glijden over gedeeltelijk onbegrepen dingen en todi tevens te genieten van de schoone verbeelding die het boek desondanks telkens weer oproept. Volledig zou echter dit bezwaar door een inleiding niet te ondervangen geweest zijn; daarvoor is het te zeer een gevolg van een tekort in de stofverwerking.

Tegenover deze bezwaren staat dat de taal van Stroman soms zeer sterk uitbeeldt. Dit blijkt het duidelijkst door een fragment uit de Bekentenisse te vergelijken met zijn weergave.

Als Obbe Philipsz met een mede-oudste na zijn eersten prediktocht naar Leeuwarden terugkeert, verhaalt de Bekentenis:

„Middelertljdt ben iok met Soberder mijn medebroeder wederom nae Lewerden getoogen op eenen Sondach, ende als wij voor die stadtspoorten quamen, omtrent den Middaoh, so stondt die doerwachter ende woude die Poorte sluyten, ende als hij ons saoh aencomen spraak hij, wilden wij in so mosten wij haes^ tioh toetreeden. Doen wij dat hoorden verschrickten wij seeren ende vraechden watter te doen was. Hij sprack, daer zijn Wederdoopers in die Stadt die salmen alle vangen. Doen verschrickten wij noch veel meer, ende dochten op die Prophetiën: Niettemin, wij en hadden daerop niet gebouwet, ende greepen daermede eenen moet ende gingen in die Stadt op den rechten middagh".

Door Stroman wordt dit zoo geteekend:

„Nu gaat in hun spreken de klank van hun stappen teloor. Zij gaan, en als zij voor de stadspoorten komen, zweriken traag de deuren dicht.... De deurwachter heeft hen bemerkt, hij maant: „Maak haast als je nog binnen wilt zijn!'' „Waarom gaan de poorten toe? ", is hun vraag binnen de muren der stad.

Juist sluiten 'de deuren het viije land af, als het verbijsterende antwoord den deurwachter argeloos ontvalt: „Wederdoopers in de stad. De poorten dicht en dan zal er wel geen ontkomen". Uit hun ontzetting winnen ztj moed. Zij gaan zonder schroom door de straten, waarin de zon een blij spel van jonge onbezorgdheid heeft op gevels en in ruiten. Onder de bur-

gers siddert een verraderlijk wantrouwen. En toch voelen Obbe en Hans dit als hun redding, zoolang de overheid afwacht. Men durft elkaar immers niet meer te herkennen nu de poorten de stad tot een val hebben gemaakt.

Bij hun gang over pleinen en door straten en stegen brandt de tartende zon een beklemmende onrust in •hun harten. Zij beseffen nog niet, dat zij werden ingesloten, toen de poort achter ben gegrendeld werd, ze kennen nog slechts de verholen bedreiging van een pliohtgetrouwen deurwachter.

Ongedeerd bereiken zij Obbe's huis, waar hun komst een verstommende schrik onder de huisgenooten slaat.

Obbe's huisvrouw vindt de eerste woorden: een klagend waarom''.

Een prachtig staal van sobere beschrijvingskunst is ook het verhaal dat een ontvluchte Dooper in den kring der broeders doet over het oproer te Amsterdam.

te Amsterdam. Dergelijke fragmenten rechtvaardigen de vraag, hoe het toch komt dat het boek als geheel toch niet als een totaliteit wordt ervaren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's