GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eugenetiek.

I.

Definitie.

genetiek is de wetenschap, die zich bezigt met de studie van de verschillende factoren, te wording van den mensch beheerschen en > ractische maatregelen tracht aan te wijzen lit proces in goede, , althans gewenschte banen iiden. Hoewel deze omschrijving voldoende geeft wat onder eugenetiek moet worden ver- I, kan het toch zijn nut hebben enkele defis over dit onderwerp afzonderlijk te noemen, alleen om het standpunt van verscliillende jvers over dit onderwerp recht te laten weder- 1, maar ook om daardoor een duidelijk overte verkrijgen van het terrein, waarop de letiek zich beweegt.-

Eugenetiek, ook wel genoemd' eugeniek, eugenese of eugenetica, is afgeleid van Griek'scbe woorden, welke goed en geboren worden beteekanen. Letterlijk wil eugenetiek dus zeggen: goede wording. In den zin, zooals dit voor het eerst door den beroemden Engelschen anthropoloog Francis Galton (in 1883) genoemd wordt, beteekent het: de studie van de oorzaken, welke de eigenschappen der toekomstige geslachten verbeteren of doen achteruitgaan — zoowel op lichamelijk als op geestelijk gebied, i) Deze bepaling is zeer ruim, omdat tot de genoemde factoren niet aUeen de erfelijkheidsfactoren gerekend kunnen worden, maar ook factoren betreffende het milieu, m.a.w. allerlei hygiënische en sociale omstandigheden. Vandaar dat Van Herwerden ^) op den anthropologischen cursus in 1924 te Amsterdam gehouden de eu_genetiek aldus omschreef: eugenetica beoogt de studie van de erfelijke eigenschappen van den mensch en de wisselwerking tusschen den genotypischen aanleg en de levensomstandigheden in den ruimsten zin.

Om reden men de goede wording van den mensch op twee manieren kan bevorideren, n.l. eenerzijds door verbetering van de erfelijkheidsmassa en anderzijds door verbetering der levensvoiorwaarden heeft Waardüiibürg 3) voorgesteld' in do eugcncso een theoretisch onderscheid Ie maken tusschenj eerstgenoemde maatregelen, welke hij' betitelt met den naam van euidiogenese en de anidere groep van maatregelen, welke hij samenvat onder den naam van euphaenogenese. Hoewel deze beide termen inderdaad tot begripisverheiderüngi dienen, hebben deze namen in de hteratuur geen ingang gevonden.

Oorspronkelijk had de eugenetiek zioOiWel betrekking op den mensch als op planten en dieren. In den loop van de verdere ontwikkeling vani deze wetenschap heeft ze zich evenwel beperkt tot den mensch en is ze vooral een practische, een toegepaste wetenschap geworden, te weten toepassing, of juister gezegd onderzoek van de mogelijkheid van toepassing, der resultaten) van de wetenschap der erfelijkheid. Zooals bekend heet de aligemeene erfelijkheidsleer genetiek.

Terecht noemde Hurst*) eugenetiek dan ook eenvoudig toegepaste genetiek.

De eugenetische wetenschap, zooals die zich in de laatste jaren heeft ontwikkeld, bepaalt zich, geUjk gezegd', hoofdzakelijk tot de erfelijke factoren, die de hoedanigheid van het nageslacht bepalen en heeft in de eerste plaats, tot doel de rasverbetering van den mensch te dienen. In het bijzonder onderzoekt de moderne eugenetiek de mogeüjkheid' het aantal menschelijke individuen van goeden aanleg in verhouding tot het geheel© aantal te vergi-ooten. Veredeling van de soort mensch is haar doelwit, aldus Van Logjiem^) in zijn Algemeene gezondheidsleer. Evenzoo- omschrijft Waterink"') de eugenetiek als de wetenschap van de menschelijke rasverbetering.

Hieruit volgt, dat bij de eugenetiek de erfelijke aanleg in het centrum van de belangstelling , staat. Wel volgen de eugenetici met belangstelling het werk, dat door diegenen wordt verricht, welke zich meer rechtstreeks met omgevings- en opvoe- 'dingsin'vloeden bezighouden (sociologen, juristen, philantropen, opvoeders e.dl), maar hun daadwerkelijk streven is toch aUeen gericht op de kiemen en voortplantingsverhoudingen der menschen.

'Was, en is trouwens nog, de grondslag .van de eugenetische wetenschap het verlangen de goed'e geboorten te bevorderen, het uitgangspunt der moderne eugenetiek is meer de wenschelijkheid paal en perk te stellen aan de gevolgen van een kunstmatige selectie in verkeerde richting onder invloed' der cultuur. Of met andere woorden geizegd, de eugenetica richt zich niet alleen op middelen, welke de goede geboorten kunnen bevorderen, maar eveneens op die middelen, welke .de procreatie van z.g.n. minderwaardigen beperken of verhinderen. Om deze redenen definieerde Waardenburg') de eugenetica als de leer, die zich bezighoudt met het wel en wee van , het nageslacht, die dit laatste zooveel mogelijk met behulp van moreel aangewezen of toelaatbare middelen tracht te beperken en die in het bijzonder de vermenigvuldiging vun gunstige erffactoren beoogt.

De eugenetiek heeft derhalve tweeërlei doel: positief het bevorderen der voortplanting, van personen, die uit eugenetisch oogpunt daarvoor in aanmerking komen en negatief het tegengaan van de voortplanting van personen, van wie verwaclit wordt, dat zij langs erfelijken weg op hun nageslacht ongewenscht geachte lichamelijke of geestelijke eigenschappen doen overgaan.

Op dit laatste doelde Honing s), toen hij de eugenetiek aldus omschreef: „In het kort kan „men zeggen, dat de eugenetica beoogt de soha; - „duwzijde van de humaner rechtspleging en de „hooge vlucht der medische wetenschapi, die ook „de zwakkelingen in het leven houdt, de natuur- „lijke selectie tegengaat, te compenseeren op de „meest mogelijk humane wijze: geen directe se- „lectie ten koste van de minderwaardigen zielf, „zooals vroeger, doch selectie, die slechts ten na, - „deele komt van een niet-geboren nageslacht."

Positieve en negatieve eugenetiek zijn echter niet scherp te scheiden. Vraagstukken als geboorteregeling en geneeskundig onderzoek vóór het huwee lijk b.v. raken beide terreinen. Niettemin is 't van belang deze onderscheiding goed in het oog .te houden.

Samenvattend' kan men de hoofdgedachten der eugenetiek als volgt omschrijven^):

1. Geestelijke en lichamelijke afstamming (desr een den tie),

2. Erfelijkheid (her edit ei t),

3. Aanpassing aan omstandigheden (adaptati e),

4. Voortplantingslieuze (selectie), tezamen in één woord: phylogenie, d.i. wording van den stam of het geslacht.

De eugenetiek leert derhalve:

lo'. De geslachten der menschen stammen in geestelijk en lichamelijk opzicht van de voorgeslachten af; wat de toekomstige geslachten wezen zullen hangt af van het gehalte der huidige generatie.

2o'. De in individuen (en in groepen, van individuen, rassen, volken) aanwezige aanleg is en wordt voortgeplant door erfelijkheid van niet tijdens de persoonlijke ontwikkeling vörworven eigenschappen.

3o. Niet aUeen de rassen en volken zelf, , maaliook de binnen de bevolking ontstane groepen, klassen, standen, lagen, enz. berusten grootendeels op een aanpassing aan omstandigheden en geschiktheid voor werkzaamheden en een niet toetreden of verdwijnen van onaangepasten. Zij hebben zoodoende door een korter of langer durend, in de\zelfde richting werkend, proces een gemiddeld verschillende erfelijke samenstelling verkregen.

4». Een populatie zal in erfelijk gehalte aan zichzelf gelijk blijven, wanneer de haar samenstellende zooeven genoemde groepen zich in hetzelfde tempo, voortplanten. Haaï erfelijk gehalte zal selectief verschuiven, wanneea- dit niet het geval is en de eene groep zich relatief sberkep vermeel-dert dan de andere.


1) Dr M. A. van Herwerden: Erfelijkheid bij den mensch en Eugenetiek. Amsterdam, 1929, blz. 336.

2) Idem: Erfelijkheidsverschijnselen bij den mensch en Eugenetica. N. T. v. Gen., 1924, I, blz. 722.

3) Dr P. J. Waardenburg: De biologische achtergrond van aanleg, milieu en opvoeding. Groningen, 1927, Dl II, blz. 121.

4) Geciteerd naar Dr G. P. Frets: Erfelijkheid. Amsterdam, 1935, blz. 112.

5) Prof. Dr J. J. van Loghem: Algemeene Gezondheidsleer. Amsterdam, 1935, blz. 318.

6) Prof. Dr J. Waterink: Iets over de moderne eugenetische wetenschap in verband met onze antirevolutionaire beginselen. A. R. Staatkunde, 1931, blz. 469.

7) Dr P. J. Waardenburg: Christendom en Eugenetiek. Erfelijkheid bij de mens, 1936, blz. 4.

8) Prof. Dr J. A. Honing: Erfelijkheid en Samenleving. Wageningen, 1934, blz. 23.

9) Naar Dr P. J. Waardenburg: Oorsprong en doeleinden der eugenetiek. Afkomst en toekomst, 1937, blz. 6—7.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's