GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Want groot is ’s Heeren heerlijkheid”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Want groot is ’s Heeren heerlijkheid”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Kerstmis."

Kerstfeest spreekt van de armoede van den mensch zonder Christus. En bij het licht van het Woord zien wij de armoede van Hem, die rijk was, maar om onzentwil arm is willen worden, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden.

Van die armoede spreekt de kribbe; dat is bekend. Maar zullen wij ons ook van dien prijsgegeven rijkdom op ons Kerstfeest eenig denkbeeld kunnen vormen? Dat zou toch wel van groot gewicht zijn, want dan kan ons oog zich ook vei*lustigen in den rijkdom, dien het Kerstkind ons bereiden wil. Van dien rijkdom spreken ons de velden van Efratha. Want daar is de heerlijkheid des Heeren, die herders omstraalt. (Lucas 2:9.) Het is daar een profetie van wat eens wezen zal. Want hoe kort straalt daar 's Heeren heerlijkheid. En hoe verlangt de Kerk Gods naar een blijvende, een wonende heerlijkheid des Heeren. Zij is ons toegezegd in Openb. 21:3. „De tabernakel Gods is bij de menschen; en Hij zal bij hen w on en".

Nu zullen onze oogen gesloten blijven voor den rijkdom van Christus, wanneer wij deze heerlijkheid niet willen zien bij geopende schriften. Laat ons het kort zeggen: hier in Efratha's velden is de zichtbare manifestatie van 's HEEREN tegenwoordigheid, gelijk in de dagen van ouds; als in de woestijnen in de wolkkolom; als in Tabernakel (Ex. 40) en in Tempel (1 Kon. 8) in het binnenst heiligdom. Hier ziet ge plotseling — en dat is de bijzondere kerstrijkdom! — de Schechina, gelijk de Joden zeiden.

Zie dan allereerst den r ij k d o m van deze heerlijkheid.

Wat mocht het Israël van den ouden dag verstaan onder de heerlijkheid des Heeren? De buitenzijde van Zijn heiligheid. Zoo is de heiligheid de binnenkant van Zijn heerlijkheid. In Zijn heiligheid is de Heere onderscheiden van wereld en van mensch. Ver verheven boven het schepsel; en dus voorwerp van aller eerbied en ontzag; en van der menschen aanbidding. Maar vooral is de Heere in Zijn heiligheid ver verheven boven al 't zondige, zieke, verdorvene en slechte. In zijn haten van de zonde is de Heere voorwerp van angst en schrik.

Gelijk nu de heiligheid Gods datgene is, wat Hem in Zijn innerlijk Wezen onderscheidt van alle schepsel, zoo is Zijn heerlijkheid datgene, wat Hem in Zijn openbaring naar buiten van alle schepselen onderscheidt. Want die openbaring naar builen predikt overal op de gansche aarde, dat God de Heere oneindig boven alle schepsel verheven is en blijft. Want Hij alleen is het, Die onderhoudt en schept. Want Hij overwint al wat tegen Zijn wezen indruischl en Hij maakt alles dienstbaar aan de openbaring van Zijn Wezen. Zoo woonde dus de heerlijkheid des Heeren onder Zijn volk. En deze zichtbare manifestatie van Zijn goddelijke tegenwoordigheid bleef voor alle eeuwen verbonden aan de Wolk! Dat was nu ook de heerlijkheid, die Jezus had eer Hij in de wereld kwam. En deze heerlijkheid, die Hij bij den Vader had eer de wereld was, heeft Hij verlaten en is arm geworden. Waarom? Hij wilde deze heerlijkheid verwerven in den weg van lijden en sterv; en voor ons! Door lijden tot heerlijkheid, om deze heerlijkheid door den Heiligen Geest aan Zijn Kerk te geven.

Naar deze heerlijkheid nu ging ook de hoop en verwachting der Messiaansche gemeente van alle tijden uit.

Zeker, het was al veel, dat de heerlijkheid des Heeren bij lijden en gelegenheden zichtbaar was bij de aanspraakplaats van Gods heiligheid; te zien was op heilig tempeldomein. Maar die heerlijkheid moet overal, in het gansche land zich openbaren. De gansche aarde moet vol worden van Zijn heerlijkheid. Dat kan dan eerst, wanneer Gods heerlijkheid alzoo bevrijd wordt van Israels heiligdom.

Want naar de juiste opmerking van Calvijn ligt er in de prediking van Gods heerlijkheid, die de gansche aarde vervult, een stilzwijgende tegenstelling tegen de dwaze zelfverheffing der Joden, die meenden dat de heerlijkheid Gods nergens elders bestaan kan dan bij hen, en Hem in Zijn tempel wilden opsluiten, 't Is de ambtelijke taak van den geboren Heiland om dien tempel open te breken en de heerlijkheid Gods te laten uitstroomen over de velden Jacobs en over alle landen tot aan het uiterste der aarde. Het is deze messiaansche hoop, die den dichter zeggen deed: „Zekerlijk, Zijn heil is nabij degenen, die Hem vreezen, opdat in ons land eer wone". Ps. 85:10. En wanneer ge, -dan dezen psalm leest in de heilige taal der openbaring, dan ziet ge hoe hier sprake is van het wonen van de heerlijkheid in het land; ja! van het wonen, een woord dat ge terugvindt in de Schechina der Joden. De heerlijkheid moet resideeren in het land.

Wanneer ge deze dingen overweegt, dan ziet ge den raessiaanschen rijkdom van de velden van Efratha. Want daar wai-en herders in het veld. En zie, de heerlijkheid des HEEREN omschijnt hen en zij vreezen met groote vreeze. Maar is hier dan niet de vervulling van dien schoonen Psalm 85? Waar verschijnt de heerlijkheid des Heeren? Niet in Jeruzalems tempel! maar in het land Israels! Niet bij de Parizeen en Israels hoogwaardigheidsbekleeders; maar bij de herders, het volk des lauds, bij de am ha-arets, die volgens Israels theologendom vervloekt was. Maar de Heere woont bij h è n ! Werkelijk, Zijn heil is bij degenen, die Hem vreezen! Hier is Zijn heil, in Efratha's velden; dan moeten deze herders ook diegenen zijn, die Hem, naar luid van den psalm, vreezen!

Dat hebben nu deze herders te danken aan Hem, Die in de kribbe ligt en van Wien engelen spreken en zingen. Maar deze rijkdom van 's Heeren heerlijkheid is helaas! nog niet wonende in het land! De heerlijkheid des Heeren trekt zich terug in 's hemels zalen. Zij moet verworven worden door dat Kind der armoede! Dat is dan ook de armoede van deze Kerslheerlijkheid. Het is maar een intermezzo-heerlijkheid. Het was maar voor een tijd. Maar het profeteerde toch van een verrukkelijke toekomst. Want voor één enkel uur woonde de heerlijkheid des Heeren in ons land.

Laat ons moed vatten. Eenmaal kan deze heerlijkheid Gods nooit meer van onze landen wijken.

Maar dat kan dan eerst, wanneer de arme Heiland onvervreemdbaar recht op dezen rijkdom heeft verkregen door Zijn dood en opstanding. Ach! toen Ilij op den berg was, was daar die lichtende wolk. (Matth. 17.) De heerlijkheid des Heeren omscheen Hèm toen! Hoe was de Koning gansch verheerlijkt. Maar 'twas slechts geleende heerlijkheid! Hij begeerde haar zeer: maar wilde haar alleen ontvangen in den van den Vader verordineerden weg. Deze heerlijkheid kan nóg niet blijven wonen in deze landen. Hij moet haar doortocht banen in den weg van ondergang. Want Hij vergeet het nooit, dat deze heerlijkheid nooit los te maken is van 's Vaders heiligheid. Want Hij is de Heilige, die alles overwinnen moet wat tegen 's Vaders heiligheid indruischt. En dat doet Hij dan ook. Om daarna alles op aarde dienstbaar te maken aan de openbaring van het heilig Wezen Gods.

Was dan in den Kerstnacht Christus van deze heerlijkheid des Heeren beroofd, om haar te verdienen voor Zijn volk, op den Paaschmorgen is Hij bekleed met deze heerlijkheid. Want Paulus leert ons (Rom. 6:4), dat Christus opgewekt is tot (vanwege) de heerlijkheid des Vaders!

Maar dat heeft geen mensch gezien. Evenwel, de Kerk heeft het aanschouwd, toen op Hemelvaartsdag de Heer der heerlijkheid ten hemel voer en residentie vestigen ging in de troonzaal van den Vader. Want — de WOLK nam Hem mee!! (Hand. l:9.^

Zoo is nu de Heiland Heere der heerlijkheid (der Schechina) (1 Cor. 2:8). En in Hem woont nu de volheid der godheid lichamelijk. (Col. 2:9), Van deze speciale heerlijkheid nu is het Nieuwe Testament vol. Wij willen daar later nog van spreken. En zeer zeker, nu doet de Heiland ons reeds deelen in Zijn heerlijkheid. Door Zijn Geest heiligt Hij ons van dag tot dag. Maar daarmee is nog geen einde gekomen aan de gaven tot der menschen troost. Geen sprake van. Want het begin van de vervulling van 's Heeren beloften maakt ons begeerig om de uiteindelijke vervulling te aanschouwen!

Kerstmis was nog maar een voorproef. Maar ach! het was slechts zoo kort van duur!

Laat ons moed grijpen. Want deze Jezus zal alzóó wederkomen, gelijk gij Hem hebt zien henenvaren. Hij heeft het ons Zelf voorzegd toen Hij als de verheerlijkte Heiland aan Johannes op Patmos liet schrijven aan Zijn Kerk van alle eeuwen: „En ik zag, en ziet, een witte wolk, en op de wolk was Eén gezeten, des Menschen Zoon gelijk, hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon en in Zijn hand een scherpe sikkel". (Openb. 14:14). Hij komt om door de heiligheid des Vaders de zondaars weg te branden van de aarde.

Want deze landen moeten heilig zijn voor 's Heeren heerlijkheid. En dan? Wel dan gaat in vervulling wat de herders hebben gezien en waarvan de dichter ons gezongen heeft. Immers, de tabernakel Gods is bij de menschen, en Hij zal bij hen WONEN, en zij zullen Zijn volk zijn en God Zelf zal bij hen en hun God zijn". (Op. 27:4). Dan moge Zijn gena ons met haar troost verrijken, en laat de Heer Zijn werk aan Zijne knechten blijken. En kan Zijn heerlijkheid niet meer van ons en onze kind'ren wijken.

Wanneer de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gekomen zullen zijn, is de belofte vervuld:

„Zekerlijk, Zijn heil is nabij degenen, die Hem vreezen; opdat in ons land eer, dat is de heerlij k h e i d, wone".

Die weelde dankt, ge dan a^n den Heere der heerlijkheid. Dankt ge aan Hem, die arm is geworden, opdat gij rijk zoudt worden!

Nu kan mijn hart den jubel op Kerstfeest anno Domini, het jaar van mijn Heere 19S7, aanheffen:

Dan zingt mijn hart, in God verblijd, Aan Hem gewijd. Van 's Heeren wegen; Want gróót is 's Heeren heerlijkheid, Zijn Majesteit Ten top gerezen.

En dat kan alleen daarom, omdat ik behoor tot hen, die onderworpen en dienstbaar zijn aan de openbaring van Zijn heiligen Naam.

Hij staal toch, schoon oneindig hoog, Op ons het oog. Die need'ris knielen.

D. K. WIELENGA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

„Want groot is ’s Heeren heerlijkheid”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's