GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Winst of verlies?

Gaan de gedachten bij de. ifirwisseling terug, dan komt de vraag op: winst of verlies?

Moeilijk zal het antwoord altijd blijven, maar onmogelijk niet.

Voor ons zelf zou ik geneigd zijn, te antwoorden: we gaan achteruit in de niet-openbare, maar vooruit in de openbare „diensten".

Wat het eerste punt betreft: we hebben, geloof ik, reden voor bezorgdheid in velerlei opzicht; ik denk hierbij niet alleen aan de Gereformeerde Kerken. De jacht en de verstrooiing van het moderne leven doet veel schade aan persoonlijk en huiselijk leven. Het getal dergenen, die niet eens opmei'ken, dat ze „het doopvont" op non-activiteit zetten, als ze de wieg ongebruikt laten, schijnt nog te groeien. De gewilligheid in het voldoen van de onbetaalde rekeningen der „wereld", de rekeningen, die Christus haar praesenteert voor kerk, school, zending, en zoo voort, maar die Hij onvoldaan van haar terugkrijgt, schijnt te lijden onder de begeerlijkheid der oogen, de grootschheid des levens. Een meer demo-cratische dan theocratische geest schijnt rond te waren, en den eerbied voor het ambt, en de hartelijkheid in het wegnemen der zorgen van wie het bedient, te doen tanen. Grootere stadskerken ondervinden de gevolgen van het tekort aan predikanten, en dat in den tijd van overvloed van werkkrachten; wij kregen de olie, maar waren vaak te lui, om de vaten en kruiken voor den dag te halen, die het kostelijk geschenk konden bergen. De Christelijke boekhandel verliest meer en meer zijn eigen type, èn klandisie; onder de Christelijke uitgeverijen zijn er, die Sanballat's bezwaarschriften tegen den „amechtigen" Nehemia liever drukken, dan diens geschriften zelf. De film houdt voor velen op een probleem te zijn; de politieke eenheid wordt gebroken, en wie ze verdedigen willen, zoeken dit pogen meermalen effectief te maken door in de breedte te verzamelen, meer dan in de diepte te helpen verstevigen. De ressentimenten van wie over en weer hun beginselstrijd hebben verwaarloosd, worden tot aanknoopingspunten voor een hernieuwd verkeer, en dit heet dan maar al te vaak Christelijk verkeer, en krijgt den naam van „gemeenschap der heiligen"; omdat „allo kai allo" (de onvereenigbaarheid van elkaar weersprekende beginselen) te weinig meer worden „onderscheiden", roepen „alios kai alios" (de vroeger door antithese gescheiden personen) elkaar schoone volzinnen toe over het elkaar de hand reiken over hun kerk (hof)-muren. Het lijden van Christenmenschen, speciaal dan dat lijden, dat ze met de niet-Christenen gemeen hebben (werkloosheid, tuberculose, een „niet-welgeschapen" kind) wordt tot zóó exclusieve zelfattentiestof, dat wie om Christus' wil lijdt, b.v. in kwaadaardigen laster, waarop geen verhaal in Christus' kerk zelfs overwogen

wordt, niet eens wordt opgemerkt in dit zijn Christelijk lijden. De souvereiniteit in eigen kring is leuze voor 'n speech, een beschouwing, een jubileum; maar overigens geldt voor meer dan één de kring der zinnelijke dingen voor souvereiner dan die der geestelijke; vandaar dat 't profeteeren slechts wordt toegelaten als 't decoratief kan werken. En ter plaatse, zelfs van de militia Christi wordt de wandtekst onopvallend, die daar zegt: mieux vaut 1' honneur que les honneurs.

En zoo zouden we nog heel lang kunnen verder gaan. We gelooven niet in ernstige tegenspraak, zoolang althans concrete aanduidingen wegblijven, of de geest daartoe niet van den Geest zich vermaand voelt; ènders vreezen we wèl verzet van den ouden mensch. En dat is dan wel het ergste bij dit alles.

Maar de „openbare diensten" dan? O zeker, ook te dien opzichte bood het voorbijgegane jaar veelszins stol tot klacht. Klacht over zoo menig alleen-maar-decoratief werken van het Christelijk vermaan, gansch regulair geworden. Klacht over achteruitgaand kerkbezoek; over f laddergeesten; over groote kerken, die, ook waar het wel ter dege mogelijk was geweest, niets deden aan uitbreiding van het aantal der predikantsplaatsen; over een geest van partijdigheid, die goedpraat wat de vrienden misdeden, en doodzwijgt wat, zelfs al is het bloot afwerend bedoeld, daartegen aangevoerd werd of moest worden; over menschen, die de zwaarste beschuldigingen inbrengen tegen wie niet instemt met hun valsche ireniek; over schrijvers, die altijd maar weer te laat komen in het hanteeren van het Goliaths-wapen van de klacht over hetzelve; zooveel te laat, als zij den tijd voor het tegenhouden van de eerste onbesuisdheid of oneerlijkheid hunner eigen kringgenooten hebben verzuimd, bewust of onbewust. Klacht over halfheid, die zich tot systeem maakt, wijl systematisch werken den leider kenmerkt; zoo wordt de technicus en de strateeg model voor den quasi-profeet, die zich een modehlad heeft aangeschaft voor de kennis van generaalsuniformen, en die zijn formeele ethiek maar heeft op te slaan om zich van de materiëele af te maken in tijden, waarin de dwazen kastanjes uit het vuur halen, ook voor hun gemoedsrust, — na dezen. En dan zijn er ook nog altijd broeders, die in Bethel wonen. Haalt onverhoopt iemand 't in zijn hoofd, te donderen ter plaatse van den kalverdienst, waar zij heel knus gewoond hebben, met o zooveel profetische advlezen, behalve dan net precies tegen den man, die aan de touwtjes trekt, of kan gaan trekken, en waagt die rustverstoorder het dan, niet alleen den Jerobeam dier woonplaats, doch ook de broeders-van-de-rust-techuiek (al is 't maar door een symbolisch gebaar, 1 Koningen 13), in gebreke te stellen, ze gaan hem zeker achterna, en zijn zegen gaan ze dan verderven; sprak tot hen de Heere niet, in de ure der onderbreking van hun overigens permanent-stillen tijd, dat het zóó streng niet hoefde, en dat-*.: j zijn symbolische gebaren best wat fatsoeneeron kon, door Bethel in een smoking te bezoeken, protestloos en berustend in hetgeen geworden was? Ik las onlangs van een broer van Sören Kierkegaard. Sören had ongeveer een eeuw geleden met bisschop Martensen hevige polemieken; op 'toogenblik lééft daar een heele schare lieden van. Maar broer-lief hield een rede, in het openbaar. Een schrijver merkt van die rede op, dat broer-lief gelijkelijk, o zoo strikt gelijkelijk, zijn regen en zijn zonneschijn verdeelde tusschen Sören-broer en bisschop Martensen. Zoo zijn er nog wel régulateurs van hun regen en hun zonneschijn; als er twee kijven hebben zij al vast het voordeel van 't gebruik van 't dolzinnig spreekwoord, dat er dan ook twee schuld hebben. Dat helpt altijd — onder de levenden. Overigens zouden zij 't niet graag van eenen doode durven zeggen.

Maar — waartoe verder?

Het is juist op dit punt, dat ik vooruitgang zie in onze openbare diensten. „Broer-lief" loopt in het oog; en het getal dergenen, die onder de leiders zijn model redevoering tot conscientiekreet hebben uitgeroepen, slinkt. Dienovereenkomstig groeit het aantal dergenen, die hun schouders ophalen, als sympathiebetuigers met de Oxford-conferenties in of buiten jeugdconferenties zóó maar verklaren, dat Sören alsmede Martensen al dat gepolemiseer slechts doen „om 't eigen ik". Het getal groeit dergenen, die tusschen de projectielijn van calvinisten en de dieptelijn van 't calvinisme te onderscheiden weten, en die de kerk van Christus niet tracteeren op exegetische knoeierijen met het „vrede op aarde", naar de wijze van de anti-militairisten, hetzij dan „in het wereldlijke", hetzij dan in het kerkelijke. Zij hebben begrepen, dat de laatste psalmist van het Oude Verbond, Simeon, met zijn: „val en opstanding veler in I s r a ë 1", en met zijn „een zwaard door uw ziel", de exegese heeft gegeven van den vóórlaatsten psalm, kort vóór den zijnen door engelen gezongen: vrede op aarde.

Hier zie ik den grooten vooruitgang van 1937.

De pai'tijdigheid is er nog, maar ze durfde gaandeweg minder bravourstukjes aan. Het verdachtmaken is er nog, maar het heeft in December minder kansen onder ons dan in Januari. Het voor-den-dag-halen van het vredes-symbool, niet dadelijk, als de eigen vriend of beschermeling een oorlog opent, maar dan pas, als het verloop niet is gelijk men verwachtte, wordt zeldzamer, en ontloopt de critische aandacht al minder. Het zwijgen over „de rust der kerken", als deze verstoord wordt door A, en het pas er over spreken, als men zou moeten kiezen tusschen A en den aangevallen B, het maakt al minder indruk.

En dat is goed.

DAt is althans een winst, die bij het einde van een bewogen jaar het hart met dank vervult.

Want als in de leidende kringen de lucht niet wordt gezuiverd, dè.n komt de zaak nooit goed, tenzij God — voor de noodzaak er van beware Hij ons genadig — het ambt der geloovigen weer in opstand zou doen komen tegen wie het met de leiding en den voor-gang heeft belast.

In ernst geloof ik, dat, dank zij zeer velen, die gesproken hebben, de rust der kerken is gediend. Het had anders gekund, en ook gemoeten. Het had niet mogen gebeuren, dat heel een schare van geleerden en van moderatoren-van-professie kalmweg toeliet, dat een lid van een commissie-van-onderzoek zich daarin liet benoemen, en meteen de leiding trachtte te nemen door brochures van bekende qualiteiten. Die zelfde moderatoren zouden anderen zoo iets zeker hebben kwalijk genomen. Maar nü het eenmaal zoo geloopen is, en velen zien gebeuren, wat aanschouwers-vannabij reeds in September 1936 hebben zien aankomen, nü is het goed, dat de rust der kerken gediend werd door wie spraken. De pers, tot in Indië en Amerika toe, leerde weer voorzichtigheid, en zal daarin nog wel toenemen.

Moge van de saneering der verhoudingen, gelijk ze aanvankelijk te zien kwam, verdere baat gebeden en gehoopt worden. Als de vloek der partijdigheid (der partijdigheid niet het minst der „irenischen") zal zijn gebroken, en de vreesachtigen weer zullen durven, dan kan een betere tijd geboren worden, die den Christelijken dienst over heel de linie van de kwade gevolgen der bedreven zonden tracht te ontdoen.

God zij ons genadig, en verlosse ons meer en meer van de kerk-politiek, die vandaag tegen niet-gangbare (? ) meeningen waarschuwt, en gister zelf een welgevallen er aan nam, of morgen haar voordragers promoveert

tot doctor of misschien nog wel tot iets anders.

K. S.

Wetenschappelijk verantwoord?

Dat de Promotor van den Schrijver der dissertatie Voetius over het gezag der Synoden het zou opnemen voor dit proefschrift tegen de critici er van, was te verwachten. Hij en zijne beschouwingen zijn er toch te zeer bij betrokken.

Maar dat hij het ten minste zou doen op wetenschappelijk te verantwoorden wijze, had men ook mogen verwachten.

En dat te meer, nu hij aan het adres van bedoelde critici schrijft: „Met groote woorden als hiërarchie enz. Dr Bouwman's dissertatie te willen afmaken, getuigde niet van wetenschappelijken zin", De Heraut van 26 Dec. j.l.

Dit schrijft hij, ofschoon in De Reformatie van 16 Juli j.l. en in D e Bazuin van 5 Nov. j.l., met de stukken is aangetoond, dat de Schrijver dier dissertatie zich op cardinale punten in zijne voorstelling van Voetius' leer vergist heeft. Hij laat deze aanwijzing en weerlegging stil liggen, zeker wel om hetgeen hij als onderstelling van Prof. Volbeda ten aanzien van de critici der bedoelde dissertatie overneemt, n.l. dat hij anders „voor een uiterst moeilijke taak staan" zou.

Wat doet hij in plaats daarvan?

Hij neemt in eigene bewerking eene bespreking dezer dissertatie door Prof. Volbeda in The Calvin ^or u m voor een groot deel over, met invoeging van Seitenhiebe, zooals boven er reeds ééne werd medegedeeld.

En hoe is dat artikel van Prof. Volbeda?

Geeft dat eene bespreking en weerlegging van de door critici ingebrachte bezwaren?

In het geheel niet.

Het mag zelfs gevraagd worden, of Prof. Volbeda wel ééne letter der discussie in De Reformatie van 16 Juli j.l., en in D e Bazuin van 15 Oct.—5 Nov. j.l., gelezen had, toen hij zijn artikel opstelde. Want hij schrijft: „It is reported that the first gun of the battle that may develop into a protracted struggle, was fired at the academic trial of the aspirant to doctoral honors", d.i.: er wordt bericht, dat het eerste schot (eigenlijk: geweer) van den strijd, die zich tot eene langdurige worsteling kan ontwikkelen, afgeschoten werd bij het academisch onderzoek van den aspirant naar den doctorsgraad.

„It is reported", d.i. het wordt gerapporteerd, bericht, gemeld. Maar Dr J. van Lonkhuyzen heeft reeds in D e Reformatie van 16 Juli j.l. zijne oppositie bij de promotie vrij uitvoerig medegedeeld. Die was daar dus te lezen. Het schijnt daarom, dat Prof. Volbeda bij het schrijven van zijn artikel nog maar door de korte berichten in Amerikaansche bladen van deze oppositie vernomen, doch de eigen stukken der critiek niet onder de oogen gehad had. En dan desniettemin die critiek veroordeelen!

Maar hoe dit zij, Prof. Volbeda geeft in zijn artikel slechts zijne beschouwing over den gang der historie, die tot deze dissertatie zou geleid hebben, zijne opvatting van een en ander.

Doch geenerlei argumenten, allerminst tegen de critici.

Niets dan bloote mededeeling zijner visie, zijner meening.

En met zulk een artikel meent nu deze gewezen Promotor als Heraut schrijver bedoelde dissertatie te kunnen verdedigen tegen de er op uitgebrachte critiek, en veroorlooft hij zich de critici als ontbloot van wetenschappelijken zin voor te stellen!

Hij eindigt zijn artikel in De Heraut met deze woorden: „Het zal voor Dr BouvsTnan... aangenaam wezen, dat ditmaal een deskundige, een hoogleeraar in het kerkrecht, hem een zoo loffelijk getuigenis voor zijn arbeid brengen kwam, als slechts zelden aan een dissertatie ten deel valt".

Ach ja.

Wanneer althans deze professoren zich nooit vergisten.

Maar dan ware deze Promovendus ook wel door zijnen Promotor behoed voor het maken van door de critiek aangewezen en bewezen kapitale fouten.

En deze Professor-recensent laat niet eens blijken, dat hij wel door eigene lezing kennis genomen had van de op deze dissertatie uitgebrachte critiek.

Heeft dan dergelijke lofspraak zoo hooge waarde?

En getuigt het overnemen en op deze wijze gebruiken van dit besprekingsartikel door den Herautschrijver „van wetenschappelijken zin"?

Schijnt het niet, dat hij het zwakke en ter zake van bedoelde critiek niets-zeggende van Prof. Volbeda'a artikel niet eens heelt opgemerkt? Of wel?

Maar desniettegenstaande?

In De Heraut van 19 Dec. j.l. wordt één der punten van de critiek op bedoelde dissertatie betwist. Het geldt de quaestie van het ambtshalve zitting hebben van leden ter Classicale vergadering. Allerlei omstandigheden en vroegere gevallen worden genoemd, toen sommige gemeenten alleen maar een predikant hadden, en nog geen ouderlingen en diakenen, en deze predikant dan zonder credentiebrief ter Classisvergadering verscheen. Eindelijk luidt het dan: „Waar geen kerkeraad is kan natuurlijk van delegatie geen sprake zijn... De predikanten kwamen op de Classis dus zonder delegatie of credentiebrief mee te brengen, alleen omdat ze predikanten waren en als zoodanig hun kerken vertegenwoordigden".

Nu werd reeds in De Bazuin van 5 Nov. j.l. aangetoond, hoe foutief de voorstelling is, dat Voetius leeren zou, dat de leden eener Classisvergadering in bepaalde gevallen ambtshalve leden dier vergadering zouden zijn; en in De Reformatie van 16 Juli j.l., dat dit ambtshalve ook niet opgaan zou, wanneer gemeenten buiten den predikant geen ambtsdragers hadden.

De onjuistheid der conclusie: „dus... alleen omdat ze predikanten waren", blijkt ook terstond, wanneer we ons een geval concreet voorstellen.

Stellen we, dat de Classis Zutphen vergadert. En dat daar kwam de predikant van Zonnemaire in Zeeland, of die van Thesinge in Groningen, en dat de gemeenten aldaar geen ouderlingen en diakenen hadden, zouden dan deze predikanten als stemhebbende leden ter vergadering der Classis Zutphen worden toegelaten? hun canonisch equilibrium gestoord, ze hadden toch te gezond verstand om geheel Independent te worden." Natuurlijk beteekent dit te dezer zake op zichzelf niets. Want als de beschuldiger van Independentisme zelf hiërarchisch is? De hiërarch zal den zuiver Gereformeerde van Independentisme beschuldigen. Het is dus

bij zulk een onbewezen uitspraak de beschuldiger zelf is. '

bij zulk een onbewezen uitspraak de beschuldiger zelf is. '

Ja, doch dat zou niet voldoende zijn.

k maar de vraag, wat S. G.

Zij zouden predikant moeten zijn van ééne der kerken van de Classis Zutphen.

Ds Hagen over den Heer Janse.

Ds T. H. Hagen schrijft in „Delftsche Kerkbode" over twee boeken van den Heer Janse. Het eene is een herdruk van diens: „De mensch als levende ziel". Ds Hagen „had wel gewild, dat hij (J.) geen 2e druk daarvan had uitgegeven, en gewacht op de uitspraak van de benoemde Synodale Commissie". Ik vraag me af, waarom juist Ds Hagen dat gewild had. Heeft hij dat ook gewild ten aanzien van de brochures van Prof. Dr V. Hepp? Zoolang men Prof. Hepp aanmoedigt om over kwesties die (nog wel op zijn eigen aandrang) aan een commissie overgegeven zijn, als lid dier commissie een reeks brochures te schrijven, waarin ook over andere leden dier commissie op zoo karikaturiseerende manier wordt geschreven, moet Ds Hagen den Heer Janse, die niet eens lid dier commissie is, niet verzoeken na te laten, wat in Prof. Hepp geprezen wordt.

Ds T. H. Hagen schrijft in „Delftsche Kerkbode" over twee boeken van den Heer Janse. Het eene is een herdruk van diens: „De mensch als levende ziel". Ds Hagen „had wel gewild, dat hij (J.) geen 2e druk daarvan had uitgegeven, en gewacht op de uitspraak van de benoemde Synodale Commissie". Ik vraag me af, waarom juist Ds Hagen dat gewild had. Heeft hij dat ook gewild ten aanzien van de brochures van Prof. Dr V. Hepp? Zoolang men Prof. Hepp aanmoedigt om over kwesties die (nog wel op zijn eigen aandrang) aan een commissie overgegeven zijn, als lid dier commissie een reeks brochures te schrijven, waarin ook over andere leden dier commissie op zoo karikaturiseerende manier wordt geschreven, moet Ds Hagen den Heer Janse, die niet eens lid dier commissie is, niet verzoeken na te laten, wat in Prof. Hepp geprezen wordt.

Het andere boek van den Heer Janse is diens „Leven in het Verbond". Daarvan zegt de recensent:

Het andere boek van den Heer Janse is diens „Leven in het Verbond". Daarvan zegt de recensent:

„Leven in het Verbond" is een ander soort werk, waartegen ook wel bedenkingen ingebracht kunnen en zullen worden, met name ten opzichte van het zelfonderzoek, maar dat als geheel de zuivere Schriftuurlijke lijnen trekt. Vooral ten opzichte van onze jeugdverenigingen. Een kostelijk boek, waardoor we weer een frisse kijk krijgen op het Verbond des Heeren. Voor velen in de kerk wel nodig. Daardoor wordt het geestelijk leven gebaat.

„Leven in het Verbond" is een ander soort werk, waartegen ook wel bedenkingen ingebracht kunnen en zullen worden, met name ten opzichte van het zelfonderzoek, maar dat als geheel de zuivere Schriftuurlijke lijnen trekt. Vooral ten opzichte van onze jeugdverenigingen. Een kostelijk boek, waardoor we weer een frisse kijk krijgen op het Verbond des Heeren. Voor velen in de kerk wel nodig. Daardoor wordt het geestelijk leven gebaat.

Hier ligt een heel stuk rechtvaardiging in, en een afwijzing van hier en daar op instigatie van Prof. Hepp opkomend verzet tegen wat de Heer Janse schrijft over

Hier ligt een heel stuk rechtvaardiging in, en een afwijzing van hier en daar op instigatie van Prof. Hepp opkomend verzet tegen wat de Heer Janse schrijft over

het verbond.

het verbond.

Van „niet getuigen van wetenschappelijken zin" gesproken!

K. S.

We behoeven ons ook maar te herinneren de foutieve redeneeringen en historie-misteekeningen, waarop ik wees in mijn artikel: „Dr H. H. Kuypers jongste aanval op de Theologische School", in De Reformatie

van 12 Maart 1937.

S. GREIJDANUS.

P.S. Overigens wordt in dit stuk van Prof. Volbeda ook beweerd en door De Heraut overgenomen, dat de leiders der doleantie in hunne kerkrechtelijke beschouwingen fout gingen. „Vooral de leiders der Doleantie... waren tegelijk niet genoeg op hun hoede voor het gevaar, dat nu dreigde van het Independentisme en verloren wel eens uit het oog, dat de Scylla van het Independentisme een niet minder groot gevaar is dan de Charybdis van de hiërarchie. Al was echter maar de vraag, wat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's