GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een tragedie van het Calvinisme?

De Grauwe Vogels, door Arthur van Schendel. — Uitgave van J. M. Meulenhoff, Amsterdam.

Men kan er zich over ver'wonderen dat een auteur zóó kort na elkaar een aantal romans kan schrijven, zonder dat er in zijn werk een teruggang waarneembaar is. Arthur van Schendel heeft dit gedaan. In gestage regelmaat volgen zijn boeken elkaar op, en elk werk schijnt weer opnieuw den naam te wettigen dien velen Irem geven willen, dien van „den grootste der levende Nederlandsche pr o zaschrij vers, "

Men heeft in dit boek „De Grauwe Vogels" een voltooiing willen zien van een trilogie. Het eerste deel zou dan „Een HoUandsch drama" zijn geweest, het tweede „De rijke man". Het is mogelijk dat de schrijver dit zoo bedoeld heeft. Verwantschap tusschen deze laatste drie boeken is er zéker. Het is dezelfde stof die dezen schrijver blijft bezighouden. Drie keer dringt hij, steeds vanaf een ander uitgangspunt, naar het groote thema van zijn werk, de noodlotsgedachte. Maar het zijn toch niet alleen deze laatste drie boeken, waarin we dit thema beluisteren. Waarom kan dan niet evengoed „De Waterman" erbij gerekend worden, of „Het fregatschip Johanna Maria"? "Van Schendel blijft zichzelf gelijk. Moge dan in zijn eerste werken de stof wat romantischer georiënteerd zijn, de stijl wat minder strak, achter al zijn personen speuren we dezelfde ideeën.

En het is deze gedachtengang van Van Schendel, die zijn boeken zoo uitermate belangrijk maakt. Niet het minst voor óns. Calvinisten. Men zal zich herinneren dat, vooral na de verschijning van „Een HoUandsch drama", in recensies veel geschreven is over de vraag of de schrijver hier nu zou meenen de Calvinistische levensopvatting weer te geven. In onze pers is de schrijver hierover o.a. fel aangevallen door Johanna Breevoort. We gelooven niet dat dit Van Schendels bedoeling is.

Maar te verwonderen is het niet dat velen, voor wie het woord Calvinisme het inbegrip is van sombere gelatenheid en fatalisme, de personen van Van Schendel aanzien voor dragers van die tragische levensovertuiging. En een feit is het, dat Van Schendel in 'tldezen van zijn stof steeds blijft cirkelen boven de tragedies, die een gevolg zijn van het caricaturaal toespitsen van wat sommigen voor Calvinistische levenswaarden aanzien. We kunnen het daarom dan ook verstaan dat iemand als Menno ter Braak „Het HoUandsch drama" betitelt als de tragedie van het Protestantisme.

De grauwe vogels in dezen roman zijn Kasper Valk en zijn broer Thomas. Al direct bij den eersten regel van dit boek proeven we Van Schendel, in stijl en gedachte. „Toen hij (Kasper) nog klein was, alleen in den tuin of langs de wegen, had hij gevoeld dat er met hem gedaan werd wat hij niet wilde."

In zijn gaaf, gedragen proza, dat de dialoog ontberen kan, teekent de schrijver ons den levensgang van den Utrechtschen tuinder Kasper Valk. Vroeg verliest Kasper zijn ouders. De twee oude juffrouwen die hem opvoeden verzuimen nooit hem het afschrikwekkende voorbeeld voor te houden van zijn vader, die een goddeloos mensch geweest was. De straf, die voor elk kwaad gereed lag, was hem niet ontgaan. Een vloek had gerust op al het werk van zijn handen, als een straf van den hemel.

Als Kasper opgroeit gelooft hij deze dingen niet. Hij gelooft dat het toeval alles beschikt. Den één treft het, den ander niet. En steeds sterker wordt deze gedachte in hem. Slag op slag blijft hem treffen, bij al wat hij doet. Zwoegend poogt hij zijn brood te verdienen, maar het lijkt wel of de aarde voor hem geen vrucht wil voortbrengen. En als het in den turn al eens een tijdje goed gaat, vallen de slagen bij hem in huis.

Zie, waaraan heeft hij dat nu te 'danken? Hij is niet als zijn vader. Kasper is een braaf mensch. Hij werkt dag en nacht. Hij geeft van zijn eigen schamele bezit zooveel weg, dat zijn vrienden hem gedurig waarschuwen moeten om aan zichzelf en zijn gezin te denken. Hij is voor het ongeluk geboren, dat is de eenige reden.

De vrouw, Heiltje, wordt als een Christin geteekend. Zij vindt haar steun in het gebed en blijft gelooven aan een Voorzienigheid, die alles bestuurt. En toch gaat er van haar geloof geen kracht uit. De man blijft de sterkere in overtuiging. En hij is het ook, die tot het bittere einde toe zijn gedachte vasthoudt, als Heiltje wankelt.

In het begin van hun huwelijk zegt hij het tegen Heiltje, als ze bij de broeibakken staan, en hij jonge plantjes verpoot: „Twee gelijke zaadjes, het één groeit op met ongeluk, en het ander heeft de kracht om gewoon te groeien. Voorzienigheid noem je het, maar voor mij is dat een raadsel".

Hij ziet het slechts als zijn taak om te werken, en zooveel hij kan den ongelukkige bij te staan, die het immers niet helpen kan dat hij door het ongeluk werd getroffen. Consequent is Kasper dan ook in zijn voortdurend offer voor den halfbroer Thomas.

Thomas, de andere grauwe vogel, is een figuur van zwarte somberheid. Zijn carrière als officier mishikt, omdat hij een ooggebrek krijgt. Kasper voelt zich hier verantwoordelijk voor, omdat Thomas' oog gekwetst werd door een schot uit z ij n geweer, al was het dan ook buiten zijn schuld.

Heel hun leven zuchten man en vrouw, zucht vooral Heiltje, onder den druk van Thomas' aanwezigheid.

De duistere figuur van Thomas is zóó meesterlijk geteekend, dat de dwang-ideeën van dezen psychopaath aan het einde adembeklemmend worden. Alles in hem dringt, evenals alles in dit heele boek, naar een onafwendbaar einde. Want dit is de Consequentie van Van Schendels gedachten.

Heiltje en Kasper buigen gewillig onder het zware juk dat de verzorging van Thomas hen oplegt. Maar het is alsof de gestalte van Thomas de belichaming wordt van alle ongeluk.

De onheilen nemen steeds dreigender vorm aan. In een tijd dat er even verademing is en ze allen in eendracht met elkaar leven, ook Thomas, verdrinkt het jongetje Gerritje. De blinde oom was met de kinderen gaan varen op de plassen. Heeft Thomas het kind in het water geduwd? In zijn duistere droomen meent hij het. Het maakt hem nog vreemder. De kinderen zijn zwak. Heiltje heeft, van de zorg om haar kinderen, al witte haren als zij nog een jonge vrouw is. En monotoon worden Thomas' steeds weerkeerende raadgevingen aan zijn broer, om toch anderen grond .te gaan bebouwen. „Die grond van jou zit de duivel in, het zal je rouwen dat je mijn raad niet wou volgen en geen beteren hebt gekocht. Vandaag de honger, morgen de rheumatiek, en dat zal nog het minste zijn, wacht maar. Het is vervloekte grond, dat kan jij niet zien omdat jij met andere oogen kijkt, nog blinder dan de mijne."

Kasper laat zijn broer praten. Hij ziet de magerheid van zijn grond als gevolg van een natuurlijke reden, en blijft doorgaan met zijn werk. Maar in Thomas groeit steeds sterker de idéé dat alles nutteloos is. Het werk van zijn broer, zijn eigen leeg bestaan. — De menschen tasten als blinden in deze wereld rond. —

De voorspoed houdt nu enkele jaren aan. Maar dan komt er een nieuwe reeks onheilen, beginnend met de verwoesting van Kaspers kassen, door den storm.

Het zwakke kind Leentje sterft. En onder al deze slagen gaat Heiltje's geloof wankelen. „Waar is mijn sterkte gebleven? " klaagt ze. „De waarheid is dat ik het vertrouwen niet meer heb, en als God het mij niet teruggeeft, wat moet ik dan verwachten? " En het antwoord van Kasper is; „Denk je dat er veel verschil is tusscheij, het vertrouwen dat jij hebt en dat ik heb? Jij stelt heit op God, ik op iets dat ik op een andere manier God zou kunnen noemen, het is allebei hetzelfde, het besef van onze kleinheid. Waar ik aan geloof is iets dat niet wreekt en niet straft, dat blind en

doof is, den mensch niet hoort en niet telt". De oudste jongen. Toon, gaat als soldaat naar de Oost. Hij keert niet weer. Bij een ongeluk met een granaat verliest hij beide handen, en op den terugweg naar huis springt hij overboord. Nu rest hen alleen nog de zwakke dochter Sofie.

Onder dat alles is er bij Thomas de steeds groeiende degeneratie. Hij raakt aan den drank, de manier waarop hij zijn schoonzuster kwelt met de gruwelverhalen over Atjeh toont dat hij steeds abnormaler wordt.

Tenslotte komen deze vier menschen weer terug op den ouden geboortegrond, den grond, die voor den vader der beide broers al vervloekt was. En daar breekt Thomas' krankzinnigheid uit in de laatste daad: hij doodt de vrouw van zijn broer met bijlslagen.

In een zwarten nacht eindigt dit alles. Met i ijzeren- hand wordt de consequentie voltrokken

aan Van Schendels figuren. De consequentie, die is: ondergang.

Kasper is alleen met zijn zieke dochter. En als een resumé van alle gedachten die er in dit werk liggen is de verantwoording, die Kasper op de laatste bladzijden van het boek geeft aan zijn drie vrienden.

Het optreden van die di-ie vrienden, telkens weer, herinnert ons zóó sterk aan het boek Job, dat hun plaats in de compositie alle toevalligheid uitsluit. Zij zijn het die Kasper vermanen, telkens weer. We vragen ons af: is het de bedoeling van den schrijver om in deze menschen, die evenals Heiltje „kerksche" menschen zijn. Christenen te teekenen? Zoo ja, dan moeten we hier eveneens signaleeren de carricaturale uitwas. Want een (lezer vrienden, die overigens een sympathieke figuur is, zegt wanneer hij Kasper wil bewegen om Thomas uit zijn huis te verwijderen: „Je denkt in je hoovaardigheid dat je redden kan wat door den Heer zelf wordt verstooten. Die broer wordt verteerd van de zondigheid".

Aan het einde, als Kasper beroofd van alles achterblijft, is het weer de eene \Tiend die zegt: „Wij zullen niet veel spreken over je droevig lot. Alleen de vraag of het geen tijd is je tot God te keeren".

En dan spreekt Kasper uit de belijdenis van zijn ongeloof. Hij doet dat in een taal, zóó gedragen en groot van stijl, dat het ons onweerstaanbaar doet denken aan Jobs redevoeringen.

„Maar denk niet dat ik geen macht heb gezien, die niet redeloos kan zijn, want er is orde, blind ook niet, want er is een doel. Met mij is het gevolg geweest mij zoo klein en hulpeloos te maken als op den dag toen ik geboren werd, mij te leeren niet op mijzelf te vertrouwen. Waarop moet ik dan wel vertrouwen? Hetzij lot, hetzij bestuur, het ligt eender verborgen voor mijn kennis. Als het God is, ik heb hem niet gekend, dat is waar, ik heb niet geweten wie hij is en van zijn recht of van zijn onrecht kan ik niet spreken, want ik ben klein in mijn onwetendheid. Mij blijft het verborgen waarom bij mij in huis altijd de slagen vielen. Daar zal ik ook niet naar vragen, het is toch niets anders dan tasten langs wanden zonder deur of venster" —

In Kasper spreekt hier het agnosticisme, dat uitloopt in volkomen negatie. Zwarte nacht, dat is het einde van dit prachtig geschreven boek.

„De grauwe vogels" is een boek dat ons niet loslaat. Het doet ons grijpen naar de Schrift, het dringt ons tot het hooren van de woorden van dien beroofden mensch uit het Oude Testament, die na aUe klachten zijn stem ophief om uit te roepen:

— Want ik weet, mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijne huid dit doorknaagd zullen hebben zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen! —

Dat dit laatste bock van Van Schendel, dat toch onlosmakelijk verbonden is in zijn wezenlijke gedachte aan „Een Hollandsch drama", eveneens , door sommigen onderkend zal worden als een tragedie van het Protestantisme, van het Calvinisme, is te verstaan. Is het niet zelfs de groote G. K. Chesterton geweest, die blijk gaf er geen spoor van vermoeden van te hebben wat het Cal- \'inisme beleekent, toen hij de uitspraak deed: „Voor een Calvinist is alles eeuwig bepaald, en hij kan alleen maar z'n tijd probeeren vol te maken".

Maar wanneer wij dit boek met het oordeel des onderscheids lezen zal het, hoewel het een werk is van grauwe triestigheid en groot pessimisme, voor ons zijn waarde hebben. Dan blijven we niet stil staan bij het verhaal, dat bij Van Schendel slechts dient als vormgeving voor zijn ideeën. Achter zijn figuren speuren we den zoeker, die rusteloos zwerft in 't grijpen naar een oplossing, die verzoenen zal al het tegenstrijdige, dat het menschenleven verteert. Een verzoening, die Van Schendel buiten Christus niet vinden zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's