PERSSCHOUW
Brunner te Princeton.
Uit den jongsten Amerikaanschen Brief, dien Prof. Dr C. van Til in ons blad plaatste, weten onze lezers, dat er protest gerezen is tegen het optreden van Brunner als hoogleeraar te Princeton. Eveneons zijn ze bekend met het feit, dat Dr Mackay, de president van Princeton, Brunner verdedigd heeft, en dat hij daartoe een redeneering gebruikte, die Prof. Van Til een staaltje van Amerikaansche wonderen noemde. Ook Ds J. Bruinooge heeft in „De (Am.) Wachter" zich met het geval bezig gehouden. Onder meer schrijft hij:
Dr Mackay eindigt met de verklaring: „Ik heb genoeg gezegd. Spoedig krijgen de Presbyterianen de gelegenheid Dr Brunner zelve te hooren, hun eigen oordeel over zijn opvattingen te vormen, en hem persoonlijk al de vragen te stellen, die ze op het hart hebben".
Het komt ons voor, dat Dr Mackay zich wel wat al te gemakkelijk van de zaak tracht af te maken. Ongetwijfeld hebben mannen als Bamhouse en anderen het volste recht vragen te stellen in zulk een belangrijke aangelegenheid voor heel de kerk en voor de school waar de meeste leeraars voor hun kerk gekweekt worden. Er is niet alleen twijfel bij deze mannen in betrekking de „zuiverheid" van Dr Brunner. Vele Gereformeerden in Nederland hebben openlijk verklaard, dat Barth en Brunner met hunne volgelingen niet tot de volgelingen van Calvijn kunnen gerekend worden. Dat hun opvatting van Openbaring en Schrift een andere is dan bij de Gereformeerden wordt gevonden en dat met het aanvaarden van het standpunt, dat deze mannen innemen, veel wordt prijs gegeven, wat met veel moeite en inspanning door de voorgeslachten is tot stand gebracht.
Indien dit oordeel juist is, en we twijfelen daaraan niet, dan is het te verklaren, dat sommigen over het standpunt dat thans te Princeton wordt ingenomen zeer bezwaard zijn en meenen, dat het oude fundament hoe langs hoe meer wordt ondermijnd.
Jammer! Wat kon een school als Princeton Seminary in deze verwarde tijden een invloed ten goede oefenen. Wat kon het een bolwerk zijn voor de Gereformeerde levens- en wereldbeschouwing! We zullen verder afwachten, wat de Algemeene Synode van de Presbyterian Church, die in het laatste gedeelte van deze maand vergadert, zal doen.
Het verheugt ons, dat ook dit blad de ongereformeerdheid van Brunners theologie ronduit erkent.
Het doel der catechisatie.
Ds I. van Dellen schrijft in „De (Am.) Wachter" iets over een voorgenomen herziening van het Kort Begrip. O.m. merkt hij op:
Boven alle andere zaken staat naar mijn bescheiden meening het ontwerp-herziening van het „Kort Begrip". Dat raakt het boekske dat sinds eeuwen gebruikt is als handleiding voor het catechetisch onderwijs. Er hangt veel af van een goed leerboek. En het is zeker waar, dat er aan ons tegenwoordig Compendium een en ander ontbreekt, en dat het niet meer up-to-date is. Ook is het niet gewenscht, dat we een eindeloos aantal vraagboekjes krijgen, zoodat in de catechisatie tenslotte ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is. 't Is te hopen, dat we tot eenstemmigheid komen in zake het herziene Compendium.
Gelukkig, dat er van dit ontwerp blijkbaar studie Wordt gemaakt, en dat er critiek op wordt geoefend, 't Is wel hier nota van te nemen.
Mij trof, dat de Commissie terstond zonder meer begint met Lesson'1. Gaarne had ik gezien, dat men ook den titel van het boekske had gegeven met als onderschrift het doel: „Voor degenen die zich tot des Heeren heilig avondmaal wenschen te begeven". Dat is schoon. Daarmee wordt de catechisatie terstond in haar karakter bepaald, 't Is niet een klas waar men kleine theologische studenten kweekt, of waar men de jongelui als halve heidenen behandelt. Heel het ondervrijs moet worden beheerscht door het groote doel — zich begeven tot het heilig avondmaal des Heeren.
Het is goed, nog eens te herinneren aan het doel der catechisatie.
Waar zijn de mislukte huwelijken?
In „De Getuige", orgaan van de Ned. Vereeniging voor Middernachtzending, wordt een artikel geciteerd, dat opgenomen is in het orgaan van den Nieuwmalthusiaanschen bond. April 1938. Het is de volgende passus:
Natuurlijk heeft het werk van onze Bond, nu al gedurende bijna zestig jaren, z'n aandeel in het teruglopen van het geboortecijfer — wij erkennen dat graag en betreuren het, dat dat aandeel niet groter is — heel veel gevallen van abortus provocatus, van mislukte huwelijken, van leed door ongewenste geboorten zouden dan achterwege gebleven zijn.
De schrijver in „De Getuige" constateert:
Uit het geciteerde blijkt, dat de Bond, naar 't oordeel van den schrijver van het artikel, aandeel heeft in 't voorkomen van „mislukte huwelijken" en er een nauw verband bestaat tusschen het terugloopen van het geboortecijfer en de mislukte huwelijken. Volgens het door den schrijver geponeerde zou dus bij het terugloopen van het geboortecijfer ook het aantal mislukte huwelijken moeten terugloopen.
Is dit alles nu waar? zoo vraagt „De Getuige". Hij meent ontkennend te moeten antwoorden op deze vraag, en citeert daartoe een artikel van een ambtenaar van den burgerlijken stand te Amsterdam, Oct. 1936. Deze had gehandeld over ingeschreven echtscheidingen. Van deze echtscheidingen geeft hij het volgende overzicht:
208 Echtparen hadden geen kinderen; 141 één kind. Bijna zeventig pCt. had dus geen of ten hoogste één kind; 125 hadden twee of meer kinderen; slechts 26, dus vijf pCt., vier of meer.
Terecht vraagt nu „De Getuige":
Hieruit blijkt dus zonneklaar, dat de „mislukte huwelijken" vooral voorkwamen bij echtparen, die geen of één kind hadden. Bijna zeventig pCt. van de mislukkelingen vindt men in de gezinnen, w^r misschien met opzet het kind een plaats werd ontzegd of voor meer dan één geen plaats was. Wijzen deze sprekende cijfers niet in andere richting dan 'torgaan van den N.M. Bond wil doen gelooven?
Staat deze Bond niet mede schuldig aan het „droef" record?
Independentisme?
Ds Rietberg schrijft in „De Wachter" in betrekking tot de kwestie-Drachten:
Het blijkt wel, dat er over deze kwestie heel wat misverstand is.
En ook over het debat, dat naar aanleiding van deze kwestie ontstond.
Het misverstand over de kwestie zelf is dit: sommigen denken, dat het gaat over de vraag of een classis wel het recht heeft kerkeraadsleden te schorsen en hierin een besluit te nemen. Doch zóó staat het niet. In dit opzicht is er geen verschil van meening. Het betreft deze vraag: mag een classis zulk een besluit uitvoeren en daarbij den kerkeraad ter plaatse voorbijgaan, dus doen alsof er geen kerkeraad is.
Dit laatste wordt door meer dan één in strijd met ons gereformeerd kerkrecht geacht. En het zal moeten bewezen worden of onze kerkorde dit inderdaad wel toelaat.
Maar ook over het debat rondom deze kwestie bestaat misverstand. Wie het besluit van de classis Drachten en de uitvoering daarvan bestrijdt, krijgt te hooren, dat er bij hem independentisme is. De Independenten zeggen, dat een classis alleen recht van advies heeft en meer niet. Maar deze independentistische opvatting is onder ons in het Drachtendebat bij niemand openbaar geworden. Daarom is het beter, dat men zich van dergelijke kwalificaties onthoudt. Zoo iets dient alleen maar om het debat te vertroebelen en den indruk te vestigen, dat goedgereformeerd is wie de classis Drachten verdedigt.
Inconsequentie bij de antimiUtairisten.
Dhr T. van Popta citeert in „IJmuider Kerkbode" een artikel uit het orgaan „De Christen-Democraat", geschreven door B. Mulder. Het artikel van dhr Mulder handelt over burgeroorlog, en de schrijver merkt dienaangaande op:
Wij, Christen-antimilitairisten, die oorlog en burgeroorlog verwerpen, wensen een sterke politie, goed bewapend, onder krachtig democratisch gezag, met vaste hand weerstaand alle revolutionnair gedoe, ongeacht de kleur rood of zwart. Want wij handhaven Rom. 12. En handhaven dat voor 100 pet.
Van bewapeningsstandpunt bezien inconsekwent? Wij zijn nog nimmer voorstanders van consekwonties, die „Zum Teufel führen". Want het zo nodig met het zwaard uiteendrijven van een opstandige groep is ten slotte waarachtige rechtshandhaving en ordebescherming, heel het volk ten goede komend en waarbij alleen degenen, die schuldig „willen" zijn, worden getroffen.
In reactie daarop zegt nu dhr Van Popta:
, Heeft de Spaanse regering overeenkomstig deze uitspraak gehandeld, ja of neen? Mij dunkt van ja.
Als de heren Mulder of v. Bruggen Spaans onderdaan geweest waren en ze hadden aldus hun beginsel 347 in praktijk gebracht, dan waren ze ook in den burgeroorlog betrokken geworden.
Maar de inconsekwentie bij de Christen-anti-militairisten is nog erger. De ene keer verklaren ze tegenstanders van geweld te zijn en de andere keer maken ze verschil tussen geoorloofd en ongeoorloofd geweld. Het meest radicaal vindt men deze inconsekwentie bij Ds Buskes. In zijn boek: „Het Evangelie in de wereld van heden" schrijft Ds B. op blz. 272: „De zonde zelf behoort tot het wezen van den staat: de dwang, de macht, het geweld". Ds Buskes zegt hier duidelijk: dwang is zonde, macht is zonde, geweld is zonde.
Maar redeneert Ds Buskes nu ook zoals de heer van Bruggen wil, dat Jhr de Geer zal redeneren? Zegt Ds B. nu ook: omdat dwang, macht, geweld zonde is, nu acht ik ook alle dwang, alle gebruikmaking van macht of geweld ongeoorloofd, „al zou het nog zoveel kosten"? Gebruik maken van een misdadig middel is verloochening van Jezus Christus? Geen sprake van.
Ds Buskes aanvaardt de staat als noodzakelijk, aanvaardt dus de zonde als noodzakelijk. „Zonder de staat wordt het leven een chaos", schrijft Ds Buskes.
Ds Buskes kan nog verder gaan. Wie alle dwang als zondig verwerpt, die moet niet alleen de staat verwerpen, die kan geen opvoeder, geen predikant of onderwijzer, zelfs geen vader van kinderen zijn.
Volgens Ds B. bestaat er noodzakelijke zonde, bijgevolg geoorloofde zonde. Dit is wel een allerdroevigste paradox.
Dossiers.
Het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur" citeert een artikel uit „The British Weekly", waarin gehandeld wordt over de toestanden in Duitschland en dus ook over het aldaar bestaande analogon van de Gepeoe. Onder meer trof ons deze passage:
Maar het is de geheime politie, die voortdurend een sfeer van angst en onrust schept. Want haar activiteit wordt ingegeven door de politiek-religieuze theorieën van den Staat. „Ik dank God dat ik zestig ben", zei een hardwerkend predikant zachtjes tegen me. „Ik zou hier niet graag een jonge dominé zijn". „Stil toch", zei zijn vrouw zenuwachtig, „het is niet veilig om dergelijke dingen te zeggen". „De geestelijkheid is zonder twijfel de meest vervolgde stand in Duitschland", zei een ander; „niet alleen de extremisten van de Belijdeniskerk, maar ook de gematigden leven in een voortdurende onzekerheid".
, Ik durf mijn gemeenteleden niet te bezoeken" sprak een derde, „want ik vrees, dat men „zoekt" naar iets tegen me". Hij is allesbehalve een extremist en zijn zoon heeft een verantwoordelijke positie bij - de zeemacht. „Al mijn brieven worden gelezen", vertelde een vierde me, en dat schijnt vrijwel bij alle predikanten te gebeuren. „Hoewel ik nog niet in de gevangenis gezeten heb ben ik er zeker van, dat de geheime politie een heel dossier klaar heeft, wanneer de tijd komt". Onlangs werd een dominé door de politie ondervraagd over uitdrukkingen, die hij twee jaar geleden in een preek gebruikt had.
Het dramatische is, dat deze menschen in geen enkel opzicht politieke tegenstanders van Hitler zijn; integendeel.
Werken uit een verbroken werkverbond.
In „De Geref. Kerk" (Herv. weekblad) wordt nog eens gehandeld over „de beruchte leer" van de veronderstelde wedergeboorte. Daarin wordt een Remonstrantsche achtergrond ontdekt. We gaan er thans niet op in, maar wijzen op volgende conclusie van Dr P. J. Kromsigt:
Daarom kunnen de „Gereformeerde Kerken" juist op dit punt nooit tot rust komen. En daarom zeide men in mijn eerste gemeente Scherpenisse tot mij: „die kerken uit kerk B, dominé, werken uit een verbroken werkverbond".
Weerleggen doen we ook dit niet. Alleen moet het ons van het hart, dat het ons spijt, dat in een ander verband (de kwestie der algemeene genade) door één van onze eigen voorlichters argumenten te berde gebracht zijn tegen de meening van ondergeteekende, die ik voor wat de wetenschappelijke waarde betreft, niet hooger vermag aan te slaan dan deze.
Ds Lingbeek over een komma.
„De Waarheids vriend" bevat het volgende artikel:
Wij geven nog eens het woord aan Ds Lingbeek, opdat we weten met welke bezwaren hij komt inzake het Reorganisatie-Ontwerp, dat nu in het middelpunt van aller belangstelling staat.
Ds L. zegt: die straks de belijdenis onzer Kerk zullen hebben te hervormen en te handhaven, zullen dan alléén aan dit Artikel 8 zijn gebonden. Dit geeft ons reden, om vooral in dit Art. 8 „een zeer ondubbelzinnige uitspraak te verlangen omtrent de gebondenheid aan Gods Woord. En die vinden we hier niet!"
Ds L. gaat dan Art. 8 nog eens woord voor woord na. Er staat b.v. „opdat de openbaring van God, Vader, Zoon en Heiligen Geest naar de Heilige Schrift, als regel van geloof en leven worde geëerbiedigd".
Let op de komma! Geef acht waar die komma staat! Want nu behooren die woorden „naar de Heilige Schrift" bij „de openbaring van God Drieëenig" — en die openbaring van God Drieëenig moet dan geacht worden „regel van geloof en leven" te zijn.
Verplaatst men de komma en zet men die achter den Heiligen Geest — aldus Ds L. — dan wordt de Heilige Schrift geëerbiedigd als regel van geloot en leven; maar nu niet. Nu komt „de openbaring van den Drieëenigen God" terecht in de Kerkorde — en moet dan als regel genomen worden voor het kerkelijk leven!
Dat is al te wonderlijk. Want als in een Kerkorde over de belijdenis gesproken wordt, moet het
zóó geschieden, dat het verband tusschen Kerk (kerkelijk leven) en de b e 1 ij d e n i s, in 't licht wordt gesteld; maar nu wordt een bepaald stuk en speciaal onderdeel van de belijdenis genomen, n.l. de leer van den Drieëenigen God, en dat stuk. van de belijdenis is dan 'teen en het al, voor het kerkelijk leven.
Als de Heilige Schrift de regel voor het geloof en leven is, waartoe moet dan nog eens apart de belijdenis van den Drieëenigen Naam worden genoemd?
„Wij hebben dit ernstig bezwaar, dat juist door die aparte noeming van het ééne stuk der Drieëenheid, de verklaring, dat de Heilige Schrift de regel des geloofs is, wordt krachteloos gemaakt. Als er in het artikel stond, dat al wat God in de Heilige Schrift ter zaligheid heeft geopenbaard moest worden geëerbiedigd, dan wisten we precies waar wij aan toe waren. Maar nu, apart en alléén, het stuk der Drieëenheid genoemd wordt, en niet b.v. het stuk der voorzienigheid, der uitverkiezing, der rechtvaardiging uit het geloof — nu is het alsof hier de belijdenisschriften wel worden genoemd, en de Heilige Schrift ook wel wordt genoemd, maar alsof 't in dit artikel toch eigenlijk meer te doen was om... een minimum der belijdenis, n.l. de belijdenis van den Drieëenigen Naam. In welk minimurn (het zij terloops gezegd), hoe kostelijk het zijn moge, niets speciaal Gereformeerds ligt."
„Als de toekomstige hervormers der belijdenis alleen aan den Drieëenigen Naam gebonden zijn, dan staat het hun vrij om van onze Kerk een Doopsgezinde, Luthersche, zelfs een Roomsche Kerk te maken."
Ds L. merkt hierbij verder op: „Dr Hoedemaker heeft indertijd meer dan eens zijn vi'ees uitgesproken, dat, als het op een handhaven van de leer zal aankomen, zonder dat daarbij voor de noodige waarborgen zal zijn gezorgd, die handhaving hierop neer zou komen, dat men de uitersten ter linkerzijde en de uitersten ter rechterzijde, met andere woorden: de Modernen en de Gereformeerden, zou buitensluiten". „Dat gevaar dreigt bij een zich terugtrekken op het minimum, van de belijdenis van God, Vader, Zoon en Heiligen Geest. Voor de Modernen zal dit bed te lang, voor den Gereformeerde te kort blijken te zijn." „Wij moeten het geheele Woord Gods hebben en niet den Drieëenigen Naam alleen." (bladz. 11).
Voor dezen keer zijn wij het met Ds Lingbeek eens, althans wat betreft die attentie voor een komma. Het komt er tegenwoordig ook in de kerk op aan, scherp toe te zien op de formules, waarmee men het leven der kerk in bepaalde richting sturen wil. Er is een tijd geweest, waarin de klaarheid een sieraad was van de kerkelijke taal. Die tijd is, althans in bepaalde kerkelijke kringen, helaas voorbij.
Rederijkerij inzake de iilm.
„Opbouw" schrijft over een film, die Napoleon wil voorstellen. Greta Garibo blijikt er in op te treden. Onder meer treft ons volgende uitlating :
Het is niet G-arbo die deze teer overiieersc'ht, voor •het eerst heeft zij' haar plaats gevonden. Deze rol moet bevrijdend voor haar zijn geweest. Voor het eerst is zij, niet zichzelf, maar de vrouw die Napoleon liefheeft. Daardoor is zij meer van vleesdh en bloed, levensechter en pretentieloozer dan anders. Het is misschien geen glansrol voor haar, maar het is iets beters. Ooik zij capituleert voor de macht der geschiedenis, zooals wij oapituleeren. Zij vergeet haar etiket „Garbo". Wij' vergeten hoe we over Napoleon flaöhten. We kunnen geen „meening" hebben over een menscb die tegenover ons staat. Van vleescb en bloed —• en tegelijk met de toovermacht van de legende. De kleine Bonaparte — en tegelijk „l'Empereur"! We denken niet langer: „onmensch", „held" 'of , , duiver', we voelen slechts kracht. Kracht, kracht, 'deze onuitputtelijke energie van een geniaJlen Meester D'roomer. W© worden opgenomien in een stroom van leven, 'die „goed of kwaad" bijna van ondergeschikt belang maakt. De terugtocht uit Rusland — afgrijselijk, toöh grootscb, toch dichter bij de bronnen dan onze parlementaire debatten. ValsChe romantiek ? Mogelijk.
Maar we blijven staan tegenover menschen, geschiedenis, bestemming. Garbo zegt tegen Napoleon: Ik kan je niet bij je naam noemen, het zou zijn of i'k de Historie aansprak. '
We begrijpen dit, tegenover dezen mensoh. De Historie spreekt men niet aan met een naam, die beleeft men.
De filmoritiet komt in bet stadium van d© rederijlkerij. Was daarmee die oritiek in haar geheel getypeerd, dan zou men de film een sneiUen dood kunnen vooBsipeUen. Helaas is het zoo niet; natuurlijik ziet dit „'helaas" niet op de „Film", idoch op de film.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1938
De Reformatie | 8 Pagina's