GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Spijsoffer en drankoffer is van het huis des HEEREN afgesneden; de Priesters, des HEE- REN dienaars treuren. Joel 1: 9. En nu dan, Heere, zie op hun dreigingen, en geef Uw dienstloiechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken. Hand. 4: 29.

üw Koninkrijk kome.

„Is het om niet, dat Job God vreest? ... Maar toch, strek nu Uw hand uit en tast aan alles, wat hij heeft; zoo hij U piet in Uw aangezicht zal zegenen!" (Job 1:9, 11) aldus heeft eens de Satan, staande voor den HEERE, geïnsinueerd: Gij, o God, wordt aUeen gediend om het voordeel! Gij zijt niet zoo groot en heerlijk, dat de mensch U zou liefhebben om Uws Zelfs wil!

In Job is toen de , strijd tusschen God en Satan gestreden, in Job heeft God overwonnen en is Zijn heerlijkheid openbaar geworden.

Zoo is het niet slechts , met den enkeling Job — dan zou de duivel nog door kunnen gaan met lasteren — zoo is het met de gemeente Gods, van den ouden en van den nieuwen dag. Van den ouden dag.

De HEERE bracht in Joëls dagen ©en zwaar oordeel over 't land en over de stad. Sprinkhanen teisterden, in opeenvolgende zwermen, het land, alles verslindend. Dat beteekende natuurlijk bittere ellende, bange hongersnood. En waarover is er dan droefheid, waarover treuren dan de Priesters? Niet allereerst over den dreigenden honger, doch hierover, dat de eeredienst nu niet nauwkeurig naar den eisch van Gods wet kan worden volbracht, dat er geen spijs- en drankoffers den HEERE kunnen worden getracht, dat de dienst der verzoening wordt onderlaten, dat de HEERE niet ontvangt, waarop Hij recht heeft. Zoo staat Gods zaak in 't centrum, ook als Hij 'tnoodige doet ontberen, zelfs in dagen van benauwdheid. En dat is zoo bij de enkelingen, de Priesters, maar ook bij het geheele volk. Als in hoofdstuk 2 aan het volk 't gebed der verootmoediging op de lippen wordt gelegd, en de hoop, dat de HEERE 't oordeel zal afwenden, wordt uitgesproken, dan is het eerste, waarnaar het volk met blijde verwachting zicla uitstrekt, dat de offers weer kunnen worden gebracht. Zeker, men hoopt ook weer te eten te hebben, maar ook dat wordt gezien in het licht van Gods zaak: o HEERE, geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid! (Joel 2:17).

Niet anders is het bij de gemeente van den nieuwen dag, de gemeente van Jezus Christus. 't Sanhedrin begint de prediking van het Evangelie belemmeringen in den weg te leggen: de apostelen worden gevangen gezet, hun wordt aangezegd, „dat ze ganschelijk niet zouden spreken noch leeren in den Naam van Jezus" en met dreigementen poogt men deze waarschuwing kracht bij te zetten. En hoe reageert de jonge Kerk? Laat ze zich intimideer en? Tracht ze voor alles zichzelf veilig te stellen?

Zij bidt tot God: Zie op hun dreigingen. Ze vraagt niet eens: laten hun dreigingen verijdeld mogen worden; niet anders dan: let er toch op, o God. Houdt Gij toch de teugels in handen, ook van de vervolging. Dan is 't goed.

En dan verder: Geef Uw dienstknechten met allo vrijmoedigheid Uw Woord te spreken. Deze giedachte benauwt de gemeente, dat door de vervolgingen de prediking van het Evangelie, de komst van Gods Koninkrijk geschaad zou kunnen worden, -en niet het eigen, pei'soonlijke leed, maar de gevreesde schade voor Gods zaak drijft d'e gemeente tot het gebed.

Zoo staat Gods zaak, hoe moeilijk de omstandighicden ook zijn, bij Gods volk in 't centrum. En daarin is de volkomen nederlaag voor Satan, daarin komt Gods heerlijkheid uit!

Dat vraagt, dat men zijn leven verliezen zal. Maar wie zijn leven verhezen zal, die zal het behouden. De gemeente, die zóó bidt, weet zich ook ten nauwste aan Jezus Christus verbonden; Gods zaak is haar zaak, en haar zaak is Gods zaak. jEn dat is haar vreugde!

De gemeente, die zóó bidt , — Hij moet wassen, ik minder worden — is ook zeker van de verhooring van haar gebed. Ze haalde Psalm^ 2 aan? Dan leefde ook voor haar geloovigc aandacht het achtste vers: „Eisch van Mij, , en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting'. De zege van haar Koning is zeker. En dat is tegelijk haar kroon!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's