GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vóór en tegen geheime synodes. (III.)

Het deTjat over de wensohelijkheid, al of niet, van synodale vergaderingen in het geheim, waarvan we het verloop wilden weergeven (zooveel dat toegestaan is), is met de geciteerde stukken niet geëindigd. Het komt pas aan den gang. In „d'Éoho des Vallées" van 21 Januari 1938 schrijft dhr E. Göldi een ingezonden stuk, waaruit we het volgende citeeren:

Hoewel ik nooit de zittingen der Synode heb bijlgewoond, heb ik met veel belangstelling de artikelen gelezen, die in het nummer van de „Echo" van 17 December j.l. over dit onderwerp zijn verschenen en ik ben het eens met de conclusies.

Naar mijn meening zouden de zittingen slechts publiek moeten zijn (uitzonderlijke gevallen niet meegerekend) voor wat het informatorische deel betreft, d.w.z. de lezing van het jaarverslag, van de agenda en aan 't slot van de vergadering om mededeeling te doen van de voornaamste beslissingen, die genomen zijto. En ik geloof, dat allen, wien hun kerk, haar waardigheid en haar decorum ter harte gaan, er eveneens door bevredigd zouden worden. Men zou op deze wijze vermijden, dat vinnige discussies en meeningsbotsingen, die ook wel bij het nastreven van een heilig doel voorkomen kunnen, en welker ware beteekenis helaas ontgaat aan de eenvoudige belangstellenden, zouden worden uitgelegd als symptomen van die oneenigheid, die men met zooveel gretigheid aan het protestantisme verwijt.

Misschien zou men teneinde de gemeenteleden toch te laten meeleven in de belangen van hun kerk en van haar bestuur, van te voren de agenda van de Synode kunnen publiceeren, in de gemeentevergaderingen de punten van algemeen belang er uit kunnen bespreken, en zoo ten gerieve van de afgevaardigden de meeningen en wenschen van een gewoon gemeentelid, die soms toch van groot belang zijm, kunnen inzamelen. Het ligt geenszins in mijn bedoeling ter wille van het bovenstaande van de belangrijke ruimte van uw kolommen misbruik te maken. Het is my voldoende u mijn persoonlijke meening te hebben gegeven.

Hoogachtend,

E. Göldi.

395 Maar nu komt er ineens een ander geluid. M. Eric R o '11 i e r krijgt in hetzelfde nummer het woord voor een andere „stem uit onze kerken". Deze inzender stelt enkele uitspraken der Heilige Schrift op den voorgrond:

.... noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde. (I Petrus V : 3.)

.... maar indien iemand lijdt als een Christen, die schame zich niet, maar verheerlijke God in dezen deele. (I Petrus IV : 16.)

.... Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u. (I Gorinthe XI: 19.) En daarna komt hij terug op wat in „d'Écho" van 17 Deo. geschreven (en door ons in vertaling hier weergegeven) was:

, dat de „openbare vergaderingen der Synode steeds beperkter in aantal worden." Met dezen zin geeft een in de „Echo" van 17 December j.l. verschenen artikel het hoofddoel aan, dat de voorstanders van de Synode met gesloten deuren zich voorstellen.

Dat bewijst nogmaals hoe noodzakelijk het was, dat de ware strekking van wat reeds in een synodale zitting „zonder publiek" was gezegd, alsnog in het openibaar werd bevestigd door een 'getuige', zonder wien de lezer van de „Echo" onder den al te gemoédelijken en niet erg duidelijken indruk van een voorafgegane perspublicatie zouden zijn gebleven.

Laten we er de „Echo" voor danken, dat ze haar rubriek „ingezonden" heeft opengesteld voor de be^ studeering van deze belangrijke kwestie, die heelemaal niet „misplaatst" is en die alle leden der kerk moeten kennen, omdat het gaat over hun uitsluiting uit de Synode.

Het gaat er dus om, vast te stellen of het, teneinde onze kerk naar haar waren geest in het leven te houden (en niet maar de kerkelijke organisatie die dezen naam draagt) beter is, de geloovigen aangaande de problemen hunner kerk in onwetendheid te houden, een onwetendheid, die dan van boven af met zorg door een officieel communiqué af en toe in haar grootte of mindere grootte wordt bepaald, dan wel of men hem- open en rond de waarheid moet laten zien, en dit door hun het recht te blijven toekennen op de zittingen van de Synode zich op de hoogte te stellen.

Alle vragen, die op de Synode worden besproken — en dikwijls zelfs die, welke er niet worden besproken — gaan de leden der kerk aan zonder onderscheid, zelfs zonder het onderscheid van er al of niet financieel toe te hebben bijgedragen, omdat de titel geloovige niet voor geld veAregen kan worden.

Het is weliswaar noodig geweest uitzonderingen te maken op den regel van vrije toelating tot de Synode voor de niet afgevaardigde leden. Dat is droevig en alleen toelaatbaar op voorwaarde dat de onderwerpen die van de openbare bespreking worden uitgesloten, slechts bepaalde niet strikt religieuse betrekkingen tusschen de kerk en de buitenwereld betreffen, en dat daarentegen al wat haar inwendig© leiding en haar geestelijke belangen betreft, steeds een aangelegenheid blijve, by welker bespreking alle leden vrijen toegang' hebben, aangezien zij allen in dezelfde mate er belang bij hebben trouw te blijven aan de Reformatorische beginselen.

Nadrukkelijk wij'st men ons, ons een verwijt makende van onze onnoozelheid, op de gevaren die onze Kerk van buiten bedreigen, en men doet een beroep op methodes, die haar van binnen uit zouden omverwerpen, door haar den geest van 't evangelie te ontnemen, die men dringend noodzakelijk moet behouden. Zulk een ondergang zou vollediger en jammerlijker zijn dan onverschillig welke druk of beperking van buiten, waartegen trouwens wetten bestaan, die ten doel hebben ons te beschermen.

Tegenstanders te hebben op godsdienstig terrein is normaal'voor een kerk die leeft naast andere kerken, die eveneens openlijik verkondigen, wat ziji voor „de eenige waarheid" houden. De getrouwheid en de kracht van ons getuigenis is onze beste verdediging: laten wij vóór en boven alles er aan denken die te behouden.

Een kerk, die rijk is aan geestelijk leven, en die verantwoordelijke en bewuste geloovigen tot haar leden telt, kan elke schok van buiten doorstaan, terwijl zij vast en zeker ten gronde gaat, wanneer haar leden vervreemd zijba van haar leven, onverschillig zijn geworden jegens haar leiding en afstand gedaan hebben van hun persoonlijke en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, door geen kennis te nemen van de vraagstukken die haar inwendig beroeren, van de moeilijkheden, die ziji moet overwinnen en de gebreken, die haar ondergraven., , ,

Moeilijk is het te zien waar de Christelijke geest van een gemeenschap zou zijn, die zich vóór alles moeite zou geven, haar organisatie in te richten ten faveure van persoonlijke eerzucht of van gevoeligheden van leden, die „te hoog staan om hun toevlucht te nemen tot de justitie" tegen de onnauwkeurige verklaringen en de praatjes van hun medebroeders. De gaafheid van geweten bij die leden en de zielegrootheid, die hun taaik vereischt, zouden alleen reeds hen moeten ontslaan van inmenging der justitie, en hen vrijwaren voor het gevoel van spijit, daarvan af te moeten zien. Dat schijnt te duidelijker, omdat het geheels Evangelie ons spreekt van de minachting, de beleedigingen en de vervolgingen waaraan de Christen noodzakelijkerwijs is blootgesteld.

In heel het streven om te komen tot een dergelijk stelsel ligt een poging tot overheersohing van de geloovigen, die men behoorde te vervangen door de nederige begeerte hen te dienen.

De prediking is een middel om de gewetens te trekken, maar niet met het doel. ze onder een juk te brengen. De souvereiniteit van het individueele geweten wordt zoo duidelijk geproclameerd in het Evangelie dat een kerk van slavenzielen geen kerk zou zijn. Pas op godsdienstig gebied de dwang op het geweten toe, en ge zult de vat er op verliezen.

Waarom zouden de onwetenheid en de onbevoegdheid der geloovigen, meer dan in het verleden, reden

zijn voor zittingen met gesloten, deuren? Trou-wens, 'dat dient slechts om het vraagstuk tot zijn fundamenteel dilemma terug te brengen: één van tweeën: steeds voortgaande scholing en mondigheid voor een steeds grooter wordend aantal geloovigen, óf voortdurende onwetendheid en onmondigheid, zoo mogelijk, voor allen.

Deze keus heeft men te doen, maar het Evangelie laat ons daartoe geen vrijheid, het legt ons immers den plicht op de waarheid openlijk te verkondigen, te onderrichten en te leeren.

Wat in een besloten synode gezegd wordt, ontsnapt aan het rechtstreeks getuigenis der geloovigen. Evenals de justitie het publiek toelaat in de rechtzalen, even noodzakelijk is het ook dat kerkleden in onze vergaderingen de werkzaamheid vaststellen die haar leden daar ontplooien. Want door een handige voorbereiding van de keuze der afgevaardigden, door een bij de tactiek passende groepeering van de predikanten volgens hun ligging en volgens de methoden die zrij aanwenden bijl de leiding van hun kudden, is het maar al te gemakkelij'k de stem der gemeenten „mak" te maken, zoozeer dat men iedere kerk beeft doen ontaarden voordat de leden zich er rekenschap van hebben kunnen geven.

Een klein artikeltje, dat ongemerkt in een reglement insluipt, een discussie waaraan men een eind maakt, voordat men de zaak doorgepraat heeft, en alles duikt weer onder in de duisternis, waar over het wel en wee van de geheele kerk wordt beslist.

In een aanvangsperiode zouden de enkele zittingen, die bestemd zijn om publiek te Wijven, maar dan ontledigd van hun wezenlijken inhoud, aan de goede Waldenzen wel een stichtelijk schouwspel verschaffen, naar het heet.

Maar is dat het Christendom, dat naar het wezen der dingen zijn blik richt, dat alle jzoetelijk farizeïsme striemt, en dat zonder aarzelen ieder compromis van twijfelachtig karakter ontsluiert?

Van de voor do geloovigen gesloten synode zal men vervolgens gemakkelijk komen tot een tweejaarlijksche, daarna tot een vijfjaarliiksche en vandaar zal men slechts één stap hebben te doen om te komen tot de totale opheffing der vergadering: het is zoo eenvoudig _ en daarbij, is het geriefelijker en minder duur.

Niets is gemakkelijkGr aan te toonen, dan de overbodigheid van een instituut, waarvan men onvolledig en onzuiver gebruik maakt.

Wat beteekent nu voor de Waldenzisohe Kerk de afschaffing of de verdergaande verzwakking in vorm of in werkzaamheid van haar synodale bestuursinrichting? Hier is bet antwoord: dat beteekent alleen maar het overwicht of de overheersching van eenige eigenzinnige en meer aandurvende personen, die de Kerk veel grootere gevaren kunnen doen loopen dan die, waaraan zij zich blootstelt door een voor haar leden toegankelijke synode, afgedacht nu van de zeldzame uitzonderingen, waarover wij' reeds spraken. De bewegingsvrijheid waarvan de bestuurderen dan zouden ikunnen genieten, zou hun den zin voor iedere beperking doen verliezen, zou hun de bestaande bepalingen doen negeeren en zou over de kerk een ramp brengen, die zij! zich zelf niet zouden realiseeren, en die zij zouden betreuren, wanneer het te laat zou zijn. Hoe is dat in overeenstemming te brengen met den grondslag van onze Kerk, die in Jezus Christus haar eenig hoofd erkent en aan Zijin onderdanen één en dezelfde waardigheid geeft, ondanks het verschil in ambten? Men zegt, dat de goede harmonie niet verstoord moet worden. Maar bestaande oneenigheden te verbergen voor de oogen der goede kerkleden, opdat de kerkelijke organisatie den schijn der onfeilbaarheid en der eendracht behoude, dat is geen harmonie scheppen.

Antipathieën, die in de duisternis woekeren, zijn veel noodlottiger dan het open verzet, dat den haat wegvaagt door openhartige verklaringen, die recht op den man afgaan.

Gezegd wordt, dat er menscheh zijn, die geen achting meer voor een predikant hébben, omdat hij denkbeelden heeft, die tegengesteld zijn aan die van den dominee naar hun hart. Het is gewenscht, dat zulke personen dikwijls synodes bezoeken, waar flink op de zaken ingegaan wordt, om zich er van te overtuigen, dat de waarheid ontspruit, waar de meeningen botsen. Als deze opvatting storend werkt op sommige vormen van begijntjesachtige menschaanbidding, heeft zij althans deze verdienste, dat zij ons afhelpt van neiging tot flauwzoete handkus-begroetingen, door ons te gewennen aan de scherpe waarheden van het Evangelie.

De tijden zijln altijd moeilijk voor de kerk, die Christelijk wil blijven, zijl is nooit „op de hoogte van den tijd".

Laten wij ons er dus voor hoeden ons te „plooien naar de wereld", en laten wijl de gesloten zittingen verwerpen, om niet den eersten stap te zetten op den weg, die voert naar onze eigen vernietiging.

Eric Rollier.

Het artikel van Rollier bevat veel goeds, dat onze hartelijke instemming heeft. Ook bij' ons wordt de neiging sterker om in comité te vergaderen; en tegelijkertijd worden moeilijkheden, die publiek moeten afgehandeld worden, onafgedaan gelaten. Aan de vrije bespreking van 'beginselvragen worden moeilijkheden inden weg gelegd; en de gedachte aan b e s t u u r s-instanties leeft bij sommigen reeds zóó sterk, dat zij, zij het niet in 'de pers, doch in besloten kring, een synode vergelijken met een bestuur, en critiek op haar 'besluiten (althans wanneer ze van bepaalden kant komt) durven bestempelen met „verscheuren van het lichaam van Christus" en ingaan tegen de „iaachten", die Christus in de kerk gesteld heeft. Als wij niet oppassen raken ook wij al verder van huis. En daarom is het persdebat bij de Waldenzen leerzaam; we komen er nog op terug.

Het jongste geluid van „Kerk en Vrede".

Namens de afd. Amsterdam van „Kerk en Vrede" is door de h.h. Eedde iSdhnrer en J. J. Wentink een missive gericht tot predikanten en kerkeraadsleden van Amsterdam. De aanhef is als volgt:

Wanneer wij ons veroorlooven ons met een kort woord tot u te richten, dan vindt dat zijn directe aanleiding in de hier dezer dagen te houden legerdagen. Deze toch zijn een symptoom van de toenemende vermilitairiseering van ons volk en een smartelijk bewijs dat ons vredelievend Christelijk Nederland geen ander antwoord heeft op den militairistischen waanzin van de omringende volken dan zich daarmee gelijk te schakelen en daardoor mee te bouwen aan het groote „lijkenhuis" dat in de wereld wordt opgetrokken.

Ongetwijfeld zal in de naaste toekomst de oorlogsgeest in heftigheid toenemen en een „umwertung" van waardeoordeelen zal er het onvermijdelijk gevolg van zijn, een vterbijsterend zich conformeeren aan de wetten en de gebruiken van afgod Mars.

Die „vermilitairiseering" is natuurlijk fictief, en het protest daarom misplaatst.

Het debat tusschen de professoren Greijdanus en Euyper.

Van Hervormde zijde, met name in „De Waarheidsvriend", wordt over 'de kerkrechtelijke kwestie van den laatsten tijd naar aanleiding ivan Dr Bouwman's dissertatie en van „Drachten", ook een en ander geschreven. Daarbij treft het, dat uit „De Heraut" citaten worden gegeven tegen Prof. 'Greijdanus, terwijl wat dC'ze daartegen opgemerkt had wordt genegeerd. Al keuren wij het niet goed, wij begrijpen het volkomen; want inderdaad is 'het kerkrecht der Doleantie in geding.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's