GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Respect voor meerdere vergaderingen. (II.) (Slot.)

Ons voorgaande artikel wees er op, dat de „meerdere vergadering" nimmer als „deus ex machina" fvmgeeren mag, ook niet voor onze verbeelding. Toetsing van haar besluiten is plicht, en ook een in de vrije samen-leving van het kerkverband vooraf bedongen recht.

Vandaar dan ook, dat in den laatsten tijd onder ons tegen elke valsche vereering van synodale vergaderingen in zekeren zin een waarschuwingssein in werking is gesteld, met name in de periodieke vraag om een andere werkwijze onzer synodes. Persoonlijk geloof ik, dat voor een dergelijk verlangen alleszins reden is. Maar ik vrees, dat er meer te veranderen is dan over het algemeen toegegeven wordt, en in discussie wordt gebracht. Want, zonder ook maar iets af te willen dingen op den grooten ernst, waarmee in de commissies der synode gewerkt wordt, in vergaderingen, die meei-malen uiterst afmattend zijn, vragen we ons toch af of niet bij de bestaande regeling zeer veel aan de beslissing der volle synode wordt overgelaten, dat toch feitelijk in haar plenaire zitting op het bepaalde moment, waarin het tot stemming komt, nog niet afgehandeld heeft kunnen worden.

Verschillende oorzaken kunnen hier optreden. Een tuchtkwestie, van de zijde van bezwaarden vooi^ gelegd aan de synode, komt b.v. in de vergadering eener commissie der synode. Deze coromissie doet haar best, studeert ijverig, verdient allen lof, en komt tenslotte tot de vaststelling van een rapport, dat in volle vergadering wordt voorgelezen. Daar beginnen o.i. vaak de moeilijkheden. Stel, men heeft bezwaren tegen de conclusies van het rapport, of men heeft aangaande de zaak-in-geding de beschikking over enkele, maar niet over alle gegevens, of, stel, er is een tegenrapport van een minderheid, hoe zal men dan stemmen? De stukken kwamen in de commissie lang niet allen leden onder de oogen, en in de synode is het percentage van wie ze konden inzien (van bestudeeren is heelemaal geen sprake, als men tot 's avonds laat met allerlei werk bezet is) nóg veel kleiner. Toch moet gestemd worden; in elke stem ligt evenwel een flinke dosis „vertrouwen" uitgesproken. Maar het eigen oordeel staat dan op veel lager percentage. Dat ligt 'niet aan de personen, doch aan het systeem.

Of — om een ander voorbeeld te kiezen — stel, een hoogleeraar moet benoemd worden, en er is over de vraag van de wenschelijkheid van een bepaald persoon verschil van meening. Hoeveel onder hen, die moeten stemmen, kunnen zelfstandig over het pro en contra oordeelen. Ze móeten varen op het kompas van anderen; tenzij ze den moed hebben, zich tot 'n keuze incompetent te verklaren. En bij het varen op eens anders kompas legt uitteraard menige factor gewicht in de schaal, die met het onderwerp in " kwestie niets heeft uit te staan. Het zwaartepunt wordt zoo weer feitelijk verplaatst naar de kleinere colleges, die in een dergelijke aangelegenheid van prae-advies hebben te dienen. In zulke colleges evenwel kan één stem meer of minder de weegschaal laten doorslaan. Komen er langs dezen weg in een synodale vergadering onrijpe beslissingen, dan ligt dit weer niet aan de personen, doch aan het systeem.

De voorbeelden zijn losweg gegrepen, maar ze zijn, voor wie hun symptomatisch karakter erkent, voldoende om te bewijzen, dat bij de bestaande werkwijze onzer synodes respect voor den goeden wil der personen nog volstrekt niet insluit respect voor het gevolgde werksysteem. Critiek op dit systeem — en ze is vrij algemeen, al concludeeren niet allen gelijkelijk — stelt de critiek op bepaalde besluiten als waarschijnlijk vóórop.

Want —• óns systeem van werken is van de grootste beteekenis voor de beantwoording der vraag, of wij na volbrachten arbeid nu ook mogen gelooven, dat de belofte van de leiding des Geestes aan ons vervuld is. Over die leiding des Heiligen Geestes kan men soms vreemde beschouwingen het woord hooren nemen. Velen meenen, dat juist kerkelijke institutaire vergaderingen bizonder de belofte van den Heiligen Geest en van diens leiding hebben ontvangen. Speciaal kerkelijke, in onderscheiding dan van niet-kerkelijke bijeenkomsten, zouden in die bizondere gunst deelen. Vandaar, dat zij het geen oogenblik vreemd vinden, ^Is in een politieke, een sociale, een wetenschappelijke werkgemeenschap de meeningen botsen, en b 1 ij v e n botsen, maar in de kerk zoo iets verschrikkelijk achten. Want aan de kerk is toch de leiding des Heiligen Geestes toegezegd? En wat op een kerkelijke vergadering besloten is, dat moet dus verder zonder critiek aanvaard worden?

Soortgelijke redeneering evenwel komt mij vrij gevaarlijk voor.

Gevaarlijk, allereerst wegens het verkeerde kerkbegrip, dat er achter liggen moet. Zeker, aan Gods verbondsvolk zijn groote beloften gegeven; maar dat volk is breeder dan het kerkelijk instituut. Al kan ik niet met hen meegaan, die b.v. den christelijken staat ook tot de kerk rekenen, ik zou toch evenmin willen beweren, dat beloften, die Gods volk toekomen, speciaal het kerkelijk instituut regardeeren, met terzijde stelling, of zelfs maar achterop plaatsing van de nietkerkelijk-institutaire werkgemeenschappen in het koninkrijk der hemelen. Leiding des Geestes is over heel de linie aan al Gods volk beloofd; ook als zij, die in de kerk door het Woord en den Geest Gods als „menschen Gods" geboren zijn, nu verder uitgaan naar de politiek, het sociaal-economisch leven, de wetenschap, en wat dies meer zij. Al wat op dit gebied christelijk vergaderd wordt, staat onder de verbondsbeloften yan leiding des Geestes. Het canoniseeren, speciaal van kerkelij k-institutaire vergaderingen, ligt in de roomsche lijn.

En — zie daar de tweede reden waarom zulk redeneeren gevaarlijk is — aan Gods volk is de leiding des Heiligen Geestes, en de geloofszekerheid dienaangaande, niet toegezegd in een eenzijdig, doch in een tweezijdig verbond. Dat wil zeggen: de Heere heeft ons die belofte gegeven in onlosmakelijk verband met Zijn e i s c h. Wij kunnen de trouw verbreken, in de liefde verkouden, we kunnen in partijschap elkaar zonden verwijten, die we zelf doen of waaraan we in eigen allernaasten kring door ons stilzwijgen en toezien mede schuldig worden, wij kunnen te lui worden om naar argumenten te luisteren, of ze schikken en plooien al naar gelang we een bepaald doel bereiken willen. Zulke zonden zijn niet alleen mogelijk, ze zijn werkelijk. Ze hebben heele perioden van de kerkgeschiedenis verduisterd en vergiftigd. En in zulke perioden komt over de kerk het oordeel der verharding, der geestelijke verlating tot ongeestelijke „leiding" en tot valsche diplomatie, de nieuwtestamentische verbondswraak, die sommigen, merkwaardigerwijze, onder de onmogelijkheden rangschikken, maar die toch bestaat, tenzij men een verbondskring van uitverkorenen binnen de kerk zich denkt: het „kerkje in de kerk".

Waarom we dit opmerken? Niet, om toestanden der kerk, doch om houdingen van sommige kerkmenschen te laken. Niet om een of andere 'meerdere vergadering, doch om een valsch „respect" voor zulke vergadering af te keuren. Hebben wij bezwaar tegen konkrete beslissingen van een bepaalde meerdere vergadering, dan zullen wij dat ook wel konkreet, met bepaalde aanwijzing van de quaestieuze punten, moeten zeggen. Maar dan mogen anderen niet de aandacht van dat konkrete punt afleiden door gegeneraliseet over „kerkelijke vergaderingen", die toch respect verdienen? Dat laatste weten we ook wel; en juist omdat dat zoo is, moet in het belang der komende vergaderingen gewaakt worden tegen verkeerde tendenzen oi effecten der voorafgegane. Natuurlijk onder erkenning, dat God de geschiedenis leidt, en dat ieder daarmee te rekenen heeft, als hij staat voor „gedane zaken". Maar dan tevens onder gelijktijdige erkenning, dat wij allen elk oogenblik gebonden zijn, niet aan „den verborgen , doch aan „den geopenbaarden wil" des Heeren. Met

wat wij daaruit weten, hebben wij op de geschiedenis ieder oogenblik in te werken.

Respect voor kerkelijke vergaderingen tenslotte, dat is vanzelf al een onding, wanneer men de vergadering neemt in tegenstelling met wat voorts in de kerk te doen is. Christus heeft aan de apostelen beloofd, dat de Geest hen in alle waarheid leiden zou, en Hij heeft aan de zeven en aan de zeventig raaal zeven gemeenten heerlijke beloften gegeven. Maar heeft Hij ooit gezegd, dat hij die zegeningen reserveert voor de kerk-in-vergadering, of voor de apostelen-inconvent? Neen. Natuurlijk niet. Want volgens het schriftuurlijke kerkrecht komt de vergadering op uit het ambt aller geloovigen, en mag zij dus nooit in contra-positie komen te staan tegenover het volle leven der kerken zelf.

Respect voor de „meerdere" vergaderingen komt derhalve te laat, als niet de „mindere" „respect" hebben voor de wet des Heeren. En respect voor de kerkelijke vergaderingen (zoowel „meerdere" als „mindere") komt te laat, als niet de geloovigen samen beven voor Zijn Woord, om alles daarnaar in te richten. Als in de mindei-e partijdigheid heerscht (hoe wordt den éénen keer de verkiezing van een „secundus" bij 't heengaan van een „primus" noodig geacht, maar den volgenden keer soms opzettelijk verhinderd? ), of eerzucht, of een tendenz om in te gaan tegen de gedachte van de formulieren ter bevestiging van ambtsdragers, de gedachte n.l., dat de regeering niet bij één alleen, en ook niet bij zeer weinigen behoort te zijn (hoe wordt op dat punt niet onder ons vergeten, wat de formulieren „der vaderen" zeggen, en hoe onbekookt is soms niet de uitval tegen wie op dit euvel wijst? ), kortom, als het in de mindere vergaderingen niet pluis is, dan kunnen de meerdere niet zegenend werken, zonder blok aan 't been. Respect voor de meerdere vergaderingen mag niet de aandacht afleiden van de zwakheden of zonden der mindere; deze alle komen immers in de meerdere terug?

En zoo is het ook wat de verhouding tusschen een kerkelijke vergadering en het overige leven der kerk betreft. Er zijn neigingen om een vergadering te stellen in contra-positie tegenover het volle leven der kerk. 't Is gebeurd, dat in de pers druk en heilzaam, wijl opklarend „gepraat" werd over de aanhangige kwesties (de polemiek der professoren Kuyper en Hepp), zóó „gepj-aat", dat de rust, ^die verstoord was, wederkeerde, terwijl tegelijkertijd iemand, die in de pers aan dat herstel der rust door nuchtere argumentatie in de pers niet had meegedaan (wat voor zijn vrije verkiezing bleef), ineens het volk verraste met de mededeeling, ja, er moest wel een geheime synode zijn, want we moesten eens praten. Wie had dat praten op 't agendum gezet? Geen enkele mindere vergadering. En als men dan tegelijkertijd constateeren kan, hoe opzettelijk in sommige persorganen het ééne punt, waarover wèl te „praten" viel (brief Prof. Greijdanus inzake commissievan-acht) doodgezwegen wordt, en de vrede der kerk meer gesuggereerd, dan gemaakt wordt, dan komt de vraag boven, of niet een vergadering hier wordt geplaatst los naast het eigenlijke leven der kerk, en of niet onbedoeld haar het recht toegekend wordt, dat ze toch nimmer heeft, het recht n.l., om mechanisch een vaatje synthetische olie uit te gieten op de woelige golven der kerk? Maar olie op de golven gieten, dat moet eerst in den vrijen omgang der kerkleden zelf gebeuren, en daarna pas kan 't gebeuren in de v e r- gaderingen der kerk. Niet doordat ze 't leven der kerk pi'obeeren te opprimeeren, maar doordat ze liaar agendum goed en gehoorzaam afwerken, en vooral niet zich inlaten met dingen, die geen agendapunten voor haar mogen zijn.

Respect voor meerdere vergaderingen? Maar dat is slechts mogelijk bij respect VAN meerdere vergaderingen. Laat deze respect hebben voor al wat goed en billijk is, voor wie waarheid spi-eken en daardoor — dat ze zelf niet weten hoe — wel vrede móeten maken, omdat dé belofte Gods dit resultaat bond aan dat werk. Laat de meerdere vergadering respect hebben voor Gods Geest, die begint bij het begin, en die dus niet begint bij HAAR! Hij begint in de geloovigen, die hun ambt hebben, in de kerkeraden, in de pers, in de gezinnen, in de gebedskamer, in de vrije oefening van de consciëntie van wie in Christus' vrijheid staat. En al v> 'at daar goed en waarachtig is, laat de meerdere vergadering dat respecteeren, en DAARAAN dienstbaar willen zijn, gerechtigheid werkende voor haar deel. Laat ze niet generaliseerend over „verhoudingen" praten, om aan de konkrete „feiten" geen aandacht te schenken of te helpen schenken. Laat ze niet argumenteerende critiek op bepaalde handelingen ook van haar zelf, afdoen door onbewezen hypotheses inzake „wantrouwen" bij de critici, hetgeen al weer beteekent: de feiten, en de concrete vraagpunten, laten loopen. Laat ze niet zelf „vertrouwen" eischen in kwesties, waarbij van een vertrouwenssfeer niets noodig is, doch nuchtere argumentatie gevraagd wordt — door den Geest, die de kerk leiden wil, doch nooit mechanisch, wijl alleen, in volle inwerkingstelling van haar eigen vermogens. En als het met het respect van de kerkelijke vergaderingen in orde is, dan zal het met het respect voor kerkelijke vergaderingen ook in orde komen. Er liggen namelijk groote en duurzame beloften Gods: Hij zal Zijn werk, dat Hij begonnen heeft (buiten de meerdere vergaderingen dus) ook voleinden (am. in de meerdere vergaderingen). Maar men moet Hem dan ook laten werken in Zijn eigen orde. Elke meerdere vergadering, die aan kwade gevolgen doktert, doch de oorzaak der kwaal niet ziet, noch uit helpt rukken (helpen, zoover het haar taak mocht zijn), ondermijnt het respect voor het begin van de wegen des Geestes, laat Hem bij het begin alleen werken, zoo ze Hem al niet wederstaat en doet verkeerd, als zij voor zich het respect vraagt, dat zij zelf voor Gods werk en voor de orde daarvan, heeft noch opwekt.

// Het vrije ambt der geloovigen is het begin, ^ de vergadering is maar vervolg. Zóó is Gods orde. Een meerdere vergadering, die DEZE ZIJNE ORDE niet respecteert, verdient geen respect, doch moet om 's Heeren wil in het aangezicht (der kerk) weerstaan worden, opdat de kerk des Heeren haar vrijheid moge genieten, die ze in Christus Jezus heeft.

K. S.

Drachten.

Voor „Persschouw" bestemde ik verleden week een stukje, waarin o.m. naar Ds Veldkamp verwezen wordt. Men gelieve dus te bedenken, dat het nu geplaatste voor het vorig nummer bestemd was, doch toen wegens plaatsgebrek bleef liggen.

Intusschen is Ds Veldkamp uitgesproken. Volgende week hoop ik daarom mijn slotopmei'king te geven.

De zelfstandigheid der plaatselijke kerk (V.)

Op de vraag: mag de meerdere vergadering eigenmachtig ingrijpen in de plaatselijke kerk, was het. antwoord: Neen !

Die macht bezit de meerdere vergadering rechtens niet.

Want de macht moet zich toch gronden in een recht. En dat recht moet dan gevonden kunnen worden.

Voor deze hoogere macht nu is geen rechtsgrond aanwezig. Dit wordt zeer eenvoudig uitgewezen door de verhouding, waarin plaatselijke kerk en meerdere vergadering tegenover elkaar staan.

De plaatselijke kerken zijn geen onderdeelen van een' grooter geheel. Ze zijn óók niet door een hoogere vergadering, die eerst was, gecreëerd. Maar omgekeerd hebben de synoden haar bestaan te danken aan dQ plaatselijke kerken. Ze bestaan krachtens usantie als instelling, als samenkomst van afgevaardigden voor een bepaald momentelijk doel, maar niet als college, zooals de kerkeraad.

Hoe zouden deze vergaderingen ooit tot hoogere machten boven het ambt en boven de plaatselijke kerken worden! Laat ons in 't oog vatten het ontstaan vem meerdere vergaderingen in den allereenvoudigsten vorm. De meerdere vergadering is ontstaan uit de behoefte, die de plaatselijke kerken aan elkaar hadden. Stellen we ons het kerkverband een oogenblik voor als het verband van drie kerken, die slechts elkaar hebben in een uitgestrekte omgeving. Deze drie plaatselijke kerken zoeken elkaar, en spreken af, dat ze elkander zullen steunen met raad en daad. Om dit contact te oefenen komen ze op bepaalde tijden samen. Om het maar weer eenvoudig te nemen: ze komen samen in de drie predikanten als afgevaardigden. Dat is dan dus een synode van drie man. Deze drie broeders zijn samen, niet om zich in hun ambt voor de andere kerken te laten gelden, maar elk vertegenwoordigende eigen kerk. Elk met eigen ambt in eigen kerk, maar niet met ambtsmacht tegenover elkaar.

Doordat deze drie nu bij elkaar zijn, ontstaat daar in die drie toch geen hoogere macht, die komt te staan boven de k e r k e r a d e n van de gemeenten. B. krijgt daardoor niet te zeggen in de kerk van A. en C. en A. niet in de kerk van B. en C. Al evenmin, mutatis mutandis, als, wanneer winkeliers confereeren, de een daardoor gezag krijgt in den winkel van den ander.

Doordat en terwijl ze bij elkaar zijn, ontstaat daar dus geen hoogere macht. En zooals dit voor drie geldt, geldt dit ook voor vier en voor honderd. De vergadering kan zelfs wel zeer indrukwekkend worden, maar de hoogere macht komt nergens vandaan, heeft geen schijn van rechtsgrond en is dus ook nergens te vinden.

Deze eenvoudige voorstelling dient niet, om het gezag der synoden te verkleinen. Integendeel, wij behoorcn er naar te staan, dat de meerdere vergaderingen zich met macht kunnen laten gelden tegen alle independentistische willekeur van de plaatselijke kerken en behooren het te waardeeren, dat ze zich daartegen met het gezag van Gods Woord gestreng laten gelden.

't Is er alléén maar om te doen dit ééne punt af te snijden, dat de meerdere vergadering een hoogere macht is, die zich in de plaatselijke kerk boven het ambt en in plaats van het ambt mag stellen, bijvoorbeeld door eigenmachtig ambtsdragers te ontzetten uit het ambt.

Daartoe ontbreekt aan de meerdere vergadering het recht. En dit is wel zóó sterk, dat de plaatselijke kerken te samen of afzonderlijk aan de synodes dit recht zelfs niet mogen overdragen, omdat dit zou zijn een afschuiven van de eigen verantwoordelijkheid en de erkenning van een macht boven de kerk, die niet bestaat.

Prof. Rutgers (het juk der tweede Hiërarchie 1887) verklaarde:

„Ook in vroeger tijd hadden de dassen en synoden wel gecommitteerden en deputaten, maar nooit werd geduld, dat zij ook maar eenigszins als bestuursleden optraden. Zij hadden eenvoudig uit te voeren, wat hun door de kerken was opgedragen, zonder eenige algemeene of bijzondere bestuursmacht. Deze bleef in den vollen zin bij de kerken zelve. Daarom juist was er

(Zie vervolg op blz. 400.)

400 óók geen rangorde in de verhouding tusschen kerkeraad, classe en synode. De groote vergadering had wel een zekere zeggenschap over de kleine, maar het bedoelde gezag was in genen deele onbeperkt en volstrekt, maar wel uitdrukkelijk aan Gods Woord gebonden. En het had ook voorts zijn grond niet in meerdere hoogheid, maar alleen in meerdere t a 1 r ij k h e i d. Wat de hoogheid betreft werd uitdrukkelijk uitgesproken, dat juist de kerkeraad boven de classis stond en de classe weer boven de synode."

Het gezag van de meerdere vergaderingen zou onder ons nooit een punt van geschil geworden zijn, wanneer we bij onze beschouwing van het kerkelijk leven steeds mochten uitgaan van de liefde van Christus en geen zondige menschelijke factoren lieten gelden.

Uit den regel: „Eén is uw Meester, n.l. Christus en gij zijt allen broeders" (Matth. 23^), terwijl de Meester zelf „onder de Zijnen is als één die dient" (Luc. 22^'') volgt het goddel ij k gebod tot kerkverband, evenals dat tot éénheid met allen, die van één belijdenis zijn, en tot wegruiming van alle hinderpalen.

De apostelen des Heeren redeneeren, zooals vanzelf spreekt, in denzelfden geest. „God is geen God van verwarring, maar van vrede, zooals in alle kerken (exxh^alaig) der heiligen" (1 Cor. 14^^)'-). „Het opzicht over de kudde van den Oversten Herder mag niet dwingend zijn, noch als heerschappij voerende" (1 Petr.

Waar hier in heel de Heilige Schrift niets tegenover staat, is door haar de vraag, wie de meeste is, en dus alle „hoogere" macht van Dr M. Bouwman a fortiori veroordeeld, evenals de door hem geponeerde „ondergeschiktheid".

Niettemin ligt er wel een klimax in 't gezag der meerdere vergaderingen. Immers naarmate de vergaderingen méér kerken vertegenwoordigen, neemt haar verantwoordelijkheid toe, en daarmee, wanneer ze haar roeping blijken te verstaan, ook het zedelijk overwicht.

Dit maakt echter niet grooter en hooger, maar kleiner en afhankelijker.

Wanneer de liefde heerscht in de vergaderingen der kerken, dan is er vanzelf ook de onderwerping. De liefde overwint altijd en vanzelf on Gods Woord is overtuigend.

Wat de macht betreft, men kan ook betoogen, zooals Dr A. Kuyper wel gedaan heeft, dat de meerdere vergadering feitelijk een lagere macht is, omdat de kerkeraad altijd de lastgever blijft van de classis, en deze weer van de synode. Onze conclusie mag zijn: grootere verantwoordelijkheid maakt het gezag meer dienend, maar verhoogt het tevens.

Keeren wij nu weer terug tot de vraag, die hier in 't geding is, of de meerdere vergaderingen als „hoogere vergaderingen" eigenmachtig in de zaken van de plaatselijke kerk mogen ingrijpen, dan moet deze met alle beslistheid, ik zou haast zeggen „felheid", ontkennend worden beantwoord. We merken dan „de klauw van het beest".

Dit raakt het leven van de plaatselijke kerk, en dus van de kerk hier op aarde.

Immers, wanneer de synodes op dit punt van zichzelf bevoegdheid hebben, dan hebben ze 't o o k in andere zaken.

Dan is in principe de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk prijs gegeven en zijn de meerdere vergaderingen als hoogere besturen erkend.

Dit neemt de vrijheid der kerken weg en ontslaat het ambt van de verantwoordelijkheid, wat vloekt met den eed der bevestiging, waarmee ieder ombtsdrager rechtstreeks voor God staat.

De kerken worden daardoor opgesmolten in een valsche eenheid, niet gegrond in de belijdenis, maar van bovenaf door hoogere macht saamgehouden, zooals de hervormde gemeenten, terwijl de besturen steeds meer" neiging vertoonen om zich te consolideeren tot permanente colleges.

De geschiedenis heeft geleerd, dat één stap op dezen weg onherstelbaar is en noodwendig tot verdere stappen voert, dat het noodlottig is niet alleen voor het innerlijke leven der plaatselijke gemeenten, maar ook voor het kerkverband. Wij mogen daarom mannen als Prof. Greijdanus en Dr van Lonkhuizen dankbaar zijn, dat dit „kerkrecht" ook nu weer bij hen scherpe bestrijding heeft gevonden.

Ik meen te mogen vaststellen, dat de besluiten van de meerdere vergaderingen beslissend zijn en dat de kerken gebonden zijn deze op te volgen, terwijl nochtans de synodes geen hoogere bevelende machten zijn.

Het gezag van de meerdere vergaderingen is niet dat van een heerscher over onderdanen, die onderwerping vordert, desnoods met politie; maar 'tis gezag van de gezamenlijke eenheid tegenover de afzonderlijke zelfstandige eenheden, die zich bij afspraak of accoord verbonden hebben. Daarin ligt de plicht tot onderwerping aan de besluiten. Het is dus terdege een potestas decisive, een beslissende macht. Maar dit sluit toch niet in, dat nu de meerdere vergadering zelf eigenmachtig in een weigerachtige kerk Ingrijpt, en gaat optreden, om haar eigen besluiten uitgevoerd te krijgen. Dit zou misbruik zijn van macht, want het recht daartoe ontbreekt haar.

Wij kunnen ons drie gevallen voorstellen van conflict. lo. ongehoorzaamheid van de plaatselijke kerk. 2o. wanbestuur in de plaatselijke kerk; 3o. afvsdjking van de belijdenis door de plaatselijke kerk. Geval I: Ongehoorzaamheid. Het sterkste voorbeeld nemen we: een kerk weigert te voldoen aan alle financiëele verplichtingen. De classis of synode staat dan zeer sterk, want deze kerk maakt zich schuldig aan ontrouw, zelfs aan woordbreuk. Het gezag is dan bevelend: Gij moet dat doen. De straf ligt daar onmiddellijk achter: anders kunt gij geen lid van het kerkverband blijven en wordt gij uitgescheiden. Dan gaat de meerdere vergadering niet over tot eigenmachtig ingrijpen in de zaken van zulk een kerk, tot ontzetting van den kerkeraad of tot opheffing van de gemeente. Neen, zij werkt op de consciëntiën, en wanneer het niet baat, dan laat zij het tenslotte voor de verantwoordelijkheid van zulke ambtsdragers en van zulke geloovigen. De gemeente alleen kan ontzetten uit het ambt. Desgevraagd met hulp van de classis of synode.

II. Wanbestuur. Dit is geen zaak tegenover de meerdere vergadering, maar een interne aangelegenheid van een plaatselijke kerk, waarbij de meerdere vergadering te hulp geroepen wordt. Het betreft dan zonde van het ambt tegen de eigen gemeente. Wordt de classis er in betrokken, dan blijft het altijd een medisch geval. Het geeft geen directe aanleiding tot de bedreiging met uitscheiding uit het kerkverband, en de besluiten van de meerdere vergadering dragen een ander karakter, dan die in het eerstgenoemde geval van weigerachtigheid. Waar het de interne zaken van de kerk zelf betreft is er in elk geval nog minder aanleiding voor de meerdere vergadering om eigenmachtig in te grijpen en ambtsdragers af te zetten. Wel kan zij recht hebben dit sterk aan te dringen, en dit zelfs als voorwaarde te stellen voor het verdere kerkverband.

Dat zich hier zeer groote moeilijkheden kunnen voordoen, kan gereedelijk worden toegegeven.

Denken we ze ons maar zoo sterk mogelijk.

De meerdere vergadering kan getart worden door ambtsdragers, die zich het ambt onwaardig gemaakt hebben en schuld moeten belijden.

Dan is er aanleiding om het tuchtmiddel toe te passen, dezulken uit te sluiten van het deelnemen aan de vergaderingen van classe en synodes. Waarom wordt deze voor de hand liggende phase in de behandeling nooit toegepast? Ieder zal het prijzen, wanneer de meerdere vergadering zich op grond van de Schrift, in aansluiting bij het goede deel van de gemeente, met groot gezag en waardigheid weet te laten gelden.

Maar nooit kan dit tengevolge hebben, dat het karakter van classe en synode zelf van meerdere vergadering verandert in dat van hoogere vergadering, die, los van de gemeente, van bovenaf, eigenmachtig, heerschend, gebiedend en afzettend, als een hoogere macht over de kerk, optreedt.

III. Het geval van afwijking in de leer. Hier heeft de meerdere vergadering wel rechtstreeks mee te maken. Want het is verlating van den gemeenschappelijken grondslag, de belijdenis, die accoord van gemeenschap is. Dit kan alleen den predikant betreffen. Wordt de afwijking in dit geval op grond van Gods Woord bewezen, dan spreekt de meerdere vergadering uit, dat, zoo iemand geen predikant mag zijn in de Gereformeerde Kerken. Volhardt hij in zijn dwaling, dan behoort de meerdere vergadering hem vervallen te verklaren van de bediening van het ambt in de Gereformeerde Kerken. Ipso facto heeft de betrokkene, waar hij in tegenspraak gekomen is met het onderteekeningsformulier dit .zelf verklaard. Maar dit vervallen verklaren van de bediening van het ambt in de Gereformeerde Kerken is niet hetzelfde als zoo iemand uit het ambt ontzetten in de plaatselijke kerk, waaraan hij verbonden is. Wanneer hij echter door de. meerdere vergadering vervallen verklaard is van de bediening van het ambt in de Gereformeerde Kerken, dan ligt daarin een moreel vonnis en dan geldt dit volgens de synode óók voor de kerk, die hij dient. Wil deze dus in 't kerkverband blijven, dan moet zij den predikant ontzetten uit zijn ambt. Wanneer zij dit niet doet, en den predikant volgt in zijn afwijking van den gezamenlijken grondslag, dan maakt zij zich ipso facto los van het kerkverband.

Maar ook in dit geval heeft de meerdere vergadering niet het recht om eigenmachtig in de zaken van de plaatselijke kerk in te grijpen en den predikant, of den kerkeraad, te ontzetten uit hun ambten. Dit moet de kerkeraad doen, of wanneer het den kerkeraad b e- treft, dan moet de gemeente dit doen, die ook tot het ambt geroepen heeft. De kerkeraad heeft de verantwoordelijkheid voor zulk een gemeente. De synode niet. Deze kan als uiterste maatregel, wanneer de kerkeraad meegaat op het afwijkende spoor, alle gemeenteleden voor hun verantwoorde- I ij k h e i d plaatsen, met het gezag van de Heilige Schrift, zoodat ieder persoonlijk de keuze moet doen. 't Spreekt vanzelf, dat hierbij verondersteld wordt, dat alles geschiedt in den geest der liefde, die er is dooi den Geest van Christus, die het karakter van de kerkelijke vergaderingen adelt. Wanneer dan allen het gezag van de kerkelijke vergadering versmaden en daarin Gods Woord verwerpen, bewijst zulk een kerk er niet meer bij te hooren. Maar zeer waarschijnlijk zal het dan wel blijken, dat er een groot deel is, dat de goede zijde kiest. En misschien zal in dezen rechten weg minstens zooveel bereikt worden, als wanneer de synode z e 1 f als hoogere macht optreedt en de ambtsdragers afzet.

In elk geval heeft de meerdere vergadering niet het recht om dit laatste eigenmachtig te doen.

(Slot vol^t.)

J. S. POST.


1) Oók wanneer dit laatste gevoegd wordt bij het volgende vers, zooals Prof. Grosheide voorstelt, gaat dit door._

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's