GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is en hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel." Jacobus 1:26.

IJdele Godsdienst.

Dit woord is scherp, vlijmscherp. Het besluit in zich een „kenmerk"-prediking, die naar ik vrees niet bijster past bij wat sommigen daarvan zich voorstellen en verwachten. Misschien noemen ze dit kenmerk wel heel „oppervlakkig Zij hebben veel „zwaardere", die geestelijke esa, minator en.

Zwaardere? Ach, arme! D i t is zwaar.

Omdat het zoo door en door nuchter is. zakelijk. Zoo concreet. Zoo zintuigelijk-waarneeiji baar. En ook, omdat het iedereen raakt.

Het raakt ons allen. Want, wie is er ondtt ons, die niet denkt, dat hij godsdienstig is? ||i &

„Best", zegt Jacobus. „Best. Laten we eens zret' Wie zegt, dat hij het is, en houdt zijn ton| niet in toom, diens godsdienst is ijdel." |

't Is duidelijk, dat Jacobus op dezelfde lijn ooi wel andere kenmerken had kunnen noemen. Onge. twijfeld koos hij dit in verband met toestand^ onder zijn eerste lezers. In hoofdstuk drie blijti tenminste wel heel duidelijk, dat de „twaalf slam men in de verstrooiing" (1:1) nog al moeite had den met het negende gebod. De zonden der lonj waren op hun akker een hardnekkig, kwaadaardij onkruid.

Daarom kunnen wij dit kenmerk completeerei met tal van andere, aan elk der andere geboden van 'sHéeren wet ontleend; . • - ' Intusschen is dit — helaas! — niet nóódig. Di kenmerk, door Jacobus pastoraal-tactisch als voor beeld gekozen heeft zijn snede stellig ook voor ons niet verloren, zoO' waarlijk ook nu het niet in tooij houden der tong onder Christenmenschen veel tt dikwijls voorkomt en veel te weinig als zóndf wordt beleden en besti-eden.

Ach, men meent dan godsdienstig te zijn. Men houdt zichzelf voor een dader des Woords Dat Woord heeft ook \yel hun oor. Ze luistepei ernaai". Ze loopen het soms na daar, waar hi naar hun smaak het beste wordt gebracht. Ooi gaan ze het Woord niet haastig voorbij. Ze nemet het mee. Ze spreken erover. Maar juist daardoor struikelen ze jammerlijk. Heel dikwijls behooreii zij immers tot hen, die gaarne „meester, rabbi leeraar" willen zijn. (3:1). Ze weten het veel beter dan anderen; ze zijn wel snel om te hooren, maai niet traag om te spreken. Ze hebben dadtelijk hm oordeel klaar en hel brandt op hun tong en dea houden ze niet in toom.

Ze oefenen veel critiek op anderen. Maai- ze vergelen de critiek op de hoogste, meest geesle ' lijke actie van hun mènsch-zijn, hun spreken. Daarin laten ze zich maar gaan. Daar „doen" ze maar mee en daarin komt dan wel openbaar, méér daii ze zelf bevroeden, dat daar van binnen niet allt vuilheid en overvloed van boosheid werd' afgelegd

Dies blijkt hun godsdienst ijdel, ii: Want ach, die lippen! • p? f'? '? 'ï? - Ach, die fel-gesproken, die bitter-geschreven woorden.

Ze verraden wat in den mensch is. Ach, „die ijdele lippen, die maar toe pralen. Die b e d r i e g e 1 ij k e lippen, die den broeder IJ zijn gezicht prijzen, maar achter den rag afmaken. Die vleiende lippen, die kunnen spi* ken met zulke lieve, zoele, vrome, gezalfde woorden en toch druipen van venijn. Die onbedachtzame lippen zonder wacht, die babbelend ralelen als de klepper van den vogelverschrikker bij ell zuchtje van den wind. Die lasterende lippen, die gretig het kwaad gerucht doiorgeven aan wie het maar hooren wil".

Z© maken den godsdienst ijdel, leeg, voos. Wie geen geheiligde zelfkeur oefent over zijn woorden, zijn tong niet in toom houdt, zijn gees! in het spreken niet breidelt door de kracht de Heiligen Geestes — wie niet te zwijgen weet, en geen ernst maakt met zijn woorden — wie nie! geestelijk zichzelf keurt in zijn praten en spreken en schrijven over anderen en met anderen, zells over God en over was Godes is, en dan toch meeal godsdienstig te zijn, die verleidt zijn harl Hij bedriegt zichzelf.

Hij geeft zich prooi aan 't jammerlijkste zeilbedrag. Zijn godsdienst is ijdel. ê En zijn verwachting, leugen! ^ f . .,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's