GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Melchizedek, de Koning van Salem.

VIL

HOOFDSTUK V.

Hst ostreden van Mslchizedek.

§ 21. Het optreden van Melchizedek bestaat allereerst hierin, dat hij Abraham huldigt. Hij biedt brood en wijn aan. Hoewel deze huldebetooning, zooals straks blijken zal, vol genegenheid is door Melchizedeks eensgezindlieid met Abraham in godsdienstig opzicht, is dit optreden toch allereerst een daad van politieke strekking. Abraham is overwinnaar geworden van vijanden, die ook Melchizedek gaarne zag teruggeslagen. Wel hebben ze Salem met rust gelaten. Doch dit kwam niet voort uit een betere gezindheid jegens deze stad. Het zal eerder zijn verklaring vinden in het feit, dat de stad strategisch zoo gunstig gelegen was. Uit solidariteitsgevoel met de genabuurde volkeren heeft Melchizedek den bevrijder geëerd.

Is nu het aanbieden van brood en water hulpbeloon, in plaats van water wijn te brengen is hul de be toon. Menigmaal wordt van beide wel melding gemaakt, zoowel in de Heilige Schrift als in de profane oud-oostersche litteratuur. We hebben hier dan ook in het geheel niet te doen met een offer! (zie § 5).

§ 22. Dit optreden van Melchizedek is van hem als koning te verwachten. Daden van politieke strekking geschieden door koningen. Zijn verdere optreden geschiedt echter in andere kwaliteit. Daarom wordt in. Gen. 14 die andere kwaliteit eerst omschreven: Hij was een priester van God den Allerhoogste, (vs 18b.)

Dit is de eerste maal, dat we in de Schrift lezen van oen priester. In het boek Genesis wordt verder over geen andere priesters gesproken, dan de Egyptische. Vervolgens v/ordt dit ambt genoemd met betrekking tot Jethro, den priester in Midian. Ook had Israël zijn priesters voordat het speciale priesterschap van Aaron werd ingesteld dioor God Zelf (vergel. Ex. 19: 22, 24 met 28:1 en v.). En evenals Melchizedek koning en priester tegelijk was, achten ook, blijkens hun inscripties, de Babylonische koningen van de oudste tijden af, zich met priesterschap bekleed. Na de instelling van het Aaronielisch priesterschap, is er in de Schrift natuurlijk van de priesters dezer ordening menigmaal sprake. Ook vóórdien blijkt uit bovengenoemde gevallen het priesterschap een algemeen verschijnsel te zijn. Melchizedek, de koning van Sklem is, in de Heilige Schrift, daarvan de eerste getuige.

Is dit priesterschap veelszins verheidenscht, Melchizedek is priester van God, den Allerhoogste. Deze godsnaam is een combinatie van de meest algemeene aanduiding der Godheid met een bijzondere aanduiding. In de bijzondere aanduiding, die de auteur hier bezigt (Allerhoogste), zien we de bedoeling zulk een appositie aan den algemeenen naam: God, toe te voegen, dat duidelijk wordt, dat Melchizedek priester is van den eenigen waren God, Dien, gelijk de lezers van het boek Genesis weten. Abraham dient. Hiermede wordt Melchizedek ons voorgesteld niet als een heidensch priester, maar als dienaar van den waarachtigen God.

Deze waarachtige God is van de schepping af laan de menschen bekend geweest en heeft zich na den, val bij vernieuwing geopenbaard'. De eerste twaalf hoofdstukken van Genesis berichten ons hoe in een bepaalde linie van geslachten bij deze openbaring werd geleefd. We krijgen daarbij den indruk, dat deze aanvaarding der openbaring Gods bij een steeds kleiner wordende groep menschen gevonden werd; , tot ten slotte Abraham de e enige is. Hier blijkt ons echter plotseling, dat ook Melchizedek, over wiens afkomst niets wordt bericht, dien God kende en diende als priester. Dat is het unieke van zijn verschijning. Straks komt dat nog sterker uit in de belijdenis, die hij aflegt aangaande God den Schepper.

De vraag komt op hoe Melchizedek aan deze Go diskennis kwam.

Met de beantwoording van deze vraag hangt ook samen het reeds besproken oordeel, dat men heeft over zijn historiciteit. In de school van V/ellhausen werd geoordeeld dat dergelijke kennis eerst na eeuwenlange ontwikkeling mogelijk was. Daarmede wordt de historiciteit van Melchizedek ontkend. Dit is geen beantwoording der gestelde vraag, maar een wegnemen van de unieke verschijning van Melchizedek.

De verschillende meeningen, die in de Joodsche litteratuur over Melchizedek ten beste worden gegeven (§ 3), beantwoorden deze vraag, door hem in relatie t3 zetten met de bekende generatie der geloO'Vigen (Sem). Chronologisch kunnen echter Abraham en de zoon van Sem geen tijdgenooten zijn. Wel zou men dit kunnen meenen op grond van de in de geslachtsregisters. van Gen. 11 vermelde leeftijden. Wanneer men deze geslachtsregisters houdt voor onverkort, dan komt men tot de voorstelling, dat Sem Abraham heeft overleefd. Dat ze voor verkort gehouden moeten worden is reeds gebleken in § 16. i)

Hoewel het niet onmogelijk is, dat Melchizedek deze Godskennis verkregen heeft door zijn omgang met Abraham sedert diens verblijf in Palestina, ligt het meer voor de hand uit het feit, dat Melchizedek deze kennis h a d; de conclusie te treldien. dat de kennis van den waren God nog in wijderen kring verbreid was dan we ons dat plegen voor te stellen volgens den (trouwens subjectieven) indruk, dien we ons maken bij lezing der eerste twaalf hoofdstukken van het boek Genesis.

Het is in deze priesterlijke hoedanigheid, dai Melchizedek Abraham zegent. We gebruiken hier de uitdrukking, die de Statenvertaling ons aan de hand doet en ook de gewone vertaling is van het oorspronkelijke woord. Zegenen wil echter zeggen: iemand of iets doen welgedijen, iemands welzijn bevorderen. Nu blijkt uit de woorden die Melchizedek spreekt, dat van zijn zegening Abraham en God de objecten zijn. Maar dan kan zegenen hier niet beteekenen: doen welgedijen. Want Melchizedek kan wel Abrahams welstand^ niet Gods welstand bevorderen.

Zegenen is het uitspreken van goede woorden jegens iemand of iets. Met die zegening gaat gepaard de kracht, die dat goede woord in vervulling doet gaan. Alzoo zegent God. Maar ook de mensch. En niet alleen in het Oostersch bijgeloof. De heiden van het antieke Oosten hield' zijn goden voor de schenkers van alle zegeningen. Maar ook de mensch kon iets goeds ten aanzien van zijn medemensch zeggen. De aanroeping der goden gaf dan aan zijn zeggen magische kracht, waardoor dat zeggen werd geacht in daden over te gaan. Eveneens kon hij het kwade van iemand zeggen, onder aanroeping van de goden. Zoo ontstonden de in het Oosten zoo menigvuldig voorkomende zegenen vloekformules. Ook bij de geloovigen in dien üjd is dit zeggen van goede of booze woorden jegens iemand meer dan enkel een gebruik van woorden. Bij hen ontleent dit zeggen dan zijn meerdere kracht aan hun geloofsgemeenschap mei God. Wanneer geloovigen zoo in gemeenschap met God een medemensch goed of kwaad toewenschen, spreken zij Gods gedachten over iemand uit. Ze zijn dan in hun spreken profeten. Zoo heeft Noach over Sem en Japhet het goede gezegd, over Cham het kwade. Omdat hij dit deed door hel geloof, door kennis van en kijk op het leven dier zonen, welke hem door gemeenschap met God eigen zijn, wordt dit „het goede zeggen" zegenen en dit „het kwade zeggen" vervloeken. Het is profetische werkzaamheid. Dat zulk spreken inderdaad meer is dan woorden, blijkt op Izaks sterfbed: de woorden zijn op eens anders hoofd neergekomen dan Izak bedoelde. Ze gaan niettemia door en kunnen niet teruggenomen worden.

Van dit zegenen in den vollen zin des woords, welgedijen bevorderen, kunnen dus God' en menschen subject zijn, maar 'God kan er niet het object van zijn. Dat is in strijd met de verhouding tusschen Schepper en schepsel. Daarom past hier de gewone beteekenis van zegenen niet. Verschillende beteekenissen aan te nemen al naar gelang God of mensch object is, bevredigt niet. Zoo vertaalt bijv. „Tekst en Uitleg" :

Gezegend zij Abram door God den Allerhoogste, En geprezen zij God de Allerhoogste^

Daarom zoeken we een grondbeteekenis van het in de Statenvertaling telkens met „zegenen" vertaalde woord, die zoowel op God als op menschen van toepassing kan zijn. We vinden die door vergelijking met het Assyrisch, in welke taal dit woord huldigen beteekent en ook goden en menschen tot object heeft.2)

We hebben daarom de woorden, vertaald' met: „Gezegend zij Abram" en „Gezegend zij God" op

te vatten als een algemeenen huldigingsterm. Als vertaling stellen wij dan voor:

Geprezen zij Abrara Gode, den Allerhoogste, en geprezen zij God de Allerhoogste,

Melchizedek spreekt deze lofprijzing uit in zijn priesterlijke hoedanigheid. Het slot van vs 18 heeft daar met nadruk op gewezen. Daardoor is zijn lofprijzing autoritair. Ze houdt een goedkeuring in. Omdat hij spreekt als priester van den Allerhoogste heeft zijn lof een divien karakter en houdt een zekere goddelijke goedkeuring in van Abrahams daad.

De wooi-den die Melchizedek spreekt sluiten dus aan bij zijn daad. Zijn brengen van brood en wijü is huldebeloon; ook in zijn woorden huldigt hij Abraham.

Melchizedek huldigt in deze woord'en echter niet alleen Abraham, maar ook God. En hij huMgl Abraham niet in gelijken zin als God. Al noemt hij Abraham het eerst, hij huldigt God in ahsoluten zin, Abraham slechts in betrekking tot God. De beide lofprijzingen, die Melchizedek uitspreekt, zijn in één verband te beschouwen. De eerste wordt beheerscht door de laatste. De reden, waarom Abraham geprezen wordt, is dat hij de vijanden verslagen heeft. Maar het is God, die die vijanden in zijn macht gegeven heeft. Hém dus de lof in absoluten zin en aan Abraham voorzoover hij het is, door wien het God behaagde deze overwinning te bewerkstelligen. Dit is de bedoeling van de woorden: geprezen zij Abraliam Gode. God daarentegen is te prijzen wegens Hemzelven, wat natuurlijk in do lofspraak niet behoeft uitgedrukt te worden.

§ 23. Melchizedek wordt ook door Abraham in zijn priesterlijk en autoritair optreden erkend. „Hij gaf hem een tiende van alles". Bij deze woorden uit het slot van vs 20 kan echter gevraagd worden wie hier tienden geeft, Abraham of Melchizedek. Ons antwoord hierop is, mede op grond van Hebr. 7:4, dat dat Abraham is. We zien immers in deze tiendenopbrengst een erkenning van Melchizedeks optreden door Abraham. Bij deze opvatting moet natuurlijk wisseling van subject worden aangenomen tusscheii dezen slotzin van vs 20 en hetgeen onmiddellijk voorafgaat. Zulk een subjects wisseling komt echter menigmaal voor in het Hebreeuwsch.

Wie geen subjectswisseling aanneemt moet tot de conclusie komen dat Melchizedek tienden geeft aan Abraham. Melchizedek voegt dan bij zijn huldigingsgeschenk van brood en wijn ook nog de tienden. Deze meening wordt voorgestaan in „Tekst en Uitleg' en bijv. ook door Jeremias. ^) Het zijn dan de tienden van Salems heiligdom, die Abraham ontvangt.

In de eerste plaats wordt deze meening voorgedragen, omdat daarmede een moeilijkheid verdwijnt, n.l. deze, hoe Abraliam, die den buit niet behoudt, orndat hij er geen recht op heeft, toch wel tienden van den buit geeft. Dit zou een inconse^ quentie van Abraham zijn. Kwam hem de buit niet toe, dan mocht hij er ook geen tienden van geven en de tol aan het heiligdom betalen van andermans goed.

Het is echter geheel onjuist dat Abraham geen recht had op den buit. Als overwinnaar had hij daar zeer zeker recht op. Jirku bewijst deze praktijk uit het oorlogsrecht met een vei-wijzing naar een aldusluidende bepaling in een te Boghazköj gevonden verdrag. *) Dat Abraham den buit niet hebben wil is zijn particuliere aangelegenheid. Het is uit reverentie voor zijn God, van Wien hij alles verwacht. De opbrengst der tienden is echter geen particuliere aangelegenheid, maar een religieuze, een „kultische" handeling. Hij mocht den koning van Sodom niet teruggeven wat God of diensjDriester toekwam.

Voorts wordt deze meening voorgedragen met het oog pp de beteekenis, die men aan deze gebeurtenissen toekent. Ze zouden n.l. van politieke beteekenis zijn. Dat Melchizedek tienden gaf aan Abraham zou inhouden, dat het volk van Abraham recht had op Jeruzalem en zijn heiligdom. Hiermede wordt dan verworpen de gedachte dat deze gebeurtenissen dienen om de rechten van Israels priesters tegenover het volk te rechtvaardigen, wat het geval zou zijn als Abraliam de tienden geeft.

Wanneer wij, in aansluiting aan den brief aan d© Hebreen, Abraham nemen als subject van den slotzin van vs 20, is dat echter nog niet om daarmede ook bovengenoemde bedoeling aan deze handeling toe te kennen. Dergelijke bedoelingen passen bij een tendentieus geschrift van jongeren datum.

Abraham erkende Melchizedek in zijn priesterschap. Hierdoor blijkt nog te meer de waardigheid van dezen priesterkoning. In zijn autoritair op> treden heeft Abraham niets aanmatigends gezien. Dat bij hem tienden geeft doet blijken dat hij in hem een dienaar ziet van den God, dien hij zelf ook eert.

Zoo ontmoeten we door deze geschiedenis van Abraham en de koningen uit het Oosten een eerbiedwaardig persoon: de priesterkoning van Salem. Hem te vermelden is wel de hoofdbedoeling, waarom deze geschiedenis in de schriften Gods is opgenomen. Uit zijn optreden blijkt voorts zijn godsvrucht en zijn autoriteit. Zijn godsvrucht uit de eer die hij Gode brengt, boven Abraham. Zijn autoriteit uit zijn priesterschap. Juist daarin is hij ongeëvenaard. Anderen uit den tijd van Abraham en vóór hem mogen misschien met hem gelijkstaan in godsvrucht, hij is de ©enige, die den eenigen waarachtigen God diende als priester. De gods^Tucht vertoont zich in hem in ambtelijken vorm. Daarvan is hij het geheel eenige voorbeeld vóór Israels volksbestaan. Dat is het unieke van zijn verschijning. Naast Abraham staat hij als de meerdere, als een die „zegent" met autoriteit, als een die tienden ontvangt. Bij Abraham begint de stroom van Gods genade zich te verengen tusschen de oevers van één bepaald geslacht en volk. Wat anders is er buiten die oevers dan, op een enkele uitzondering na, heidenen die afgoden dienen? Het antwoord ligt In Abrahams toenaam: Vader aller geloovigen!

En toch, naast Abraham staat Melchizedek. Hij is geen vrucht van verbijzonderende werking Gods, waardoor hij gelijk Abraham is uitgehaald uit het heidendom en veiliggesteld door een bijzondere roeping. Hij staat midden in het heidendom, wordt daar niet uit geroepen, maar daarin gelaten als priester des Allerhoogsten. Dat is zijn grootheid waardoor hij van allen is onderscheiden. Een unieke grootheid. Gelijk een ceder uitsteekt boven een met zorg gekweekte bloem, zoo reikt ver boven Abraham, die het voorwerp is, hij en zijn nageslacht, van vele bijzondere zorgen Gods, Melchizedek uiL God is groot en wij begrijpen het niet. God is groot in Zijn verbondstrouw, waartoe hij zich met vele gewisse beloften verbindt. Maar God is ook groot in de uitzonderingen. De Verbondsgod blijft de Vrijmachtige. Hij heeft zich Abraham verkoren. Maar hij heeft ook Melchizedek zich gesteld tot een priesterlijk dienaar. En de pelgrimsweg van den verkorene gaat langs den voet van dezen Priester.


1) Een aannemelijke hypothese dienaangaande heeft Prof. V. Gelderen ontwikkeld in het Bijbelsch Handb. I, pag. 111.

2) Hebr. brk = Ass. krb. Het verschil is door metathesis te verklaren.

3) Ds A. T. im Lichte des Alten Orients, 4e Aufl., S. 325. 4) Altorientalische Komm., S. 61. .... ..

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's