GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

KRONIEK Sweellnck's „dan sus, dan soo" en der Gerefor' meerden „vjjf of zes maal"

II.

Sclietste ik in enkele trekken hoe „dan sus, dan soo" en „vijf tot zes maal" op elkaar kloppen, hoe deze twee sjmoniemen de ware eendracht brachten tussdhen godsdienst en kunst, hoe uit dat samengaan een bij uitstek Protestantsche Koraalkunst ontstond bij het begin der Reformatie; thans rest om aan te toonen, hoe ook tegenwoordig deze dingen vast te houden en verder uit te werken, een plicht van voortgezette Reformatie is.

O zeker, er is veel veranderd een 300 jaar nadien. Geen klachten zal men meer beluisiteren over orgelisten die zulke openlijke vijanden van den godsdienst zijn, zooaJs inderdaad velen zich betoonden den eersten tijd der Kerkhervorming.

En maar weinigen zullen er over zijn, die zooals nog in het begin van 1800, de gemeente de kerk uitwalsten, of op een studentendeun bij het uitgaan tracteerden, ook al is er nog wel hier of daar één of andere „losbol", die „alle eendjes zwemmen in het water" op zijn programma heeft staan of zich niet geneert een trouwplechtigheid te profaneeren tot een optocht van „Daar komen de schutters, Daar komen ze an; De mannetjesputters van Amsterdam."

Neen, deze stoutigheden zijn wel uitgezuiverd en gelukkig ook maar.

Echter, een ander, nog veel ernstiger, verschijnsel kan men allerwegen constateeren. Waren in de 17e eeuw de „kloecke Meesteren van 't Orgelspel" nog toegerust met die kennis en de gave een Psalm of Gezang „in alle vaten van de Kunst te vergieten", „in allerhande manieren te buigen en te breecken", tegenwoordig spant nagenoeg niemand zich meer in zulke „brave geesten aan te focken", op te leiden of te doen excelleeren.

Waren onze voorgangers op de orgelbank rasorgelspelers die, behalve hun taak van „in de publyck© kercke" te spelen, tevens de aangewezen leiders waren in het burgerlijk muziekleven, dat in iedere notabele stad van ons land floreerde in zanggezelschappen en muziekcolleges, gaandeweg door het meer en meer betrokken raken bij den gemeentelijken kerkzang en het stopzetten der alledajg-bespelingen — waardoor ook ongemerkt hun onafhankelijke positie van den zelfstandig concerteerenden orgelspeler overging in die van den kerkelijk gereglementeerden ondergeschikte — ontstond het geslacht muziekmeesters, virtuozen op de viool, op de fluit of op een ander instrument, die het bespelen van 'torgel maar als een toegift aanzagen. Om op zijn beurt opgevolgd te worden, versterkt nog door wat „Afscheiding en Doleantie" aanbrachten, door onze huidige generatie van vaklui en amateurs, virtuozen en achteraankomers, voor geld en om niet-spelenden, die, weinigen uitgezonderd, kwalijk bij machte zouden zijn als van hen gevraagd werd het oude „zoovele malen te spelen als daer geordineerd was" weder in eere te herstellen of opnieuw de kunst te beoefenen van het „dan sus, dan soo", van „het; 5 tot 6 malen de Psalm te achtervolgen, door verscheidene verzen al swierende (varieerende)".

Een geslacht dat voor het meerendeel zijn grootste kracht zoekt in het laten „sjilpen" van den 84sten Psalm-„musch" en het „verbrijzelen" van „de sterkste rots" uit Gezang 58; in het „nooit anders" dan „streng" — zoogenaamd in de oude kerkschalen — „rhythmisch" —, „naar de woorden" —, „punten en komma's" spelen en „altijd" met Bach beginnen en sluiten; maar dat in zijp verwaterd kerkmuziekbedrijf de vastheid mist der zuiver Oud-Hollandsche Protestantsche Koraalspelkunst en mitsdien daardoor óók het inzicht, hoé „deze conste weder tot heur oude fleur te brengen", door haar in nieuwe banen te leiden, van andere vormen te voorzien dan waarvan de Oud-Nederlandsche school zich bediende.

Een nakomelingschap waarvan zelfs de best en meest vooraanstaand geacht wordenden, de heugenis verloren schijnen te hebben, hoé ver ze van hun voorzaten afgezakt zijn, wat betreft den invloed op de volksmassa door middel hunner sedert klassiek geworden instrumenten, óók al riepen ze in arren moede de hulp in der fine fleur van alles wat maar blaast, züigt en strijkt.

Sweelinck's „dan sus dan soo" en der Gereformeerden „5 of 6 maal", de kunst waarom de Remonstrantsche dominee Uitenbogaerdt in 1641 zich „altemet des avonds in de kerk bevond, om den meester een psalm te hooren spelen (dat doorgaans geschiedt op elk vers, met verscheiden re»gislers ende melodieën verscheydelijk zwierende)", die missen wij.

Zoodra de predikant van stoel is, één of andere dur of moll van Bach, prachtig. Zeer zeker grave, muzikale stukskens.

Maar om weer een eigen, een uitgebreide koraal^ literatuur te krijgen, toch liever „5 of 6 maal", „dan sus dan soo", den laatst gezongen psalm met verscheyden registers ende melotdieën verscheydenlijk zwierend.

Ongetwijfeld in sommiger gevoel stemmend, na de preek wat van Guilmant, Mendelssohn, Ges-ar Franck te mediteeren, maar aan een eigen Pro-testantsche Kunst toch oneincMg meer uitbreidizig gevende, is een gezangvoois der eigen gemeente, te herscheppen in een orgel- of geestelijk liedlkoraal.

We moeten weer opYatten het kunst- en kerkverband, tusschen Sweehnck's „dan sus dan soo" en der Gereformeerden „5 of 6 maal".

Want wat baat het of de „afgestudeerde" orgelspeler al een zekere behendigheid meegekregen heeft, hoé ieder van zijn diensten een! apart stemmingscliché opgedrukt kan wordeii; hoé met succes uit Bach, Handel en diverse geestelijke liedvieirzamelingen te arrangeeren valt op Goeden Vrijdag, Pasdien, Pinksteren, Advents- en Kerstdagen; hoé de geheele kerkjaar-kalender afgewikkeld kan worden in evenzooveel „toepasselijke" muziekfragmenten als er blaadjes aan zitten, — als hem niet vóór alle dingen is bijgebracht dat er iets anders is, iets belangrij kers, iets dat oneindig veel meer past in het kader en behoort tot het karakter zijner kerkdiensten dan al deze gelegenheidsnoten, deels geboren uit liturgie van anderen of voortgekomen uit werelden, vreemd van kerksfeer en orgelstijl; dat er nog heel iets anders bestaat dat hart en ziel, hoofd en hand van den tot waarlijk Kerkorgehst gevormde vervullen moet, dan enkel theorie en techniek, liturgische kennis en inzicht, namelijk: het niet uit te putten muziekmateriaal waarvoor hij Zondag aan Zondag, dienst op dienst wordt geplaatst: het element waarin zijn gemeente leeft en zich uitzingt: haar psalmen en gezangen, haar kerkelijk gemeenschapshed, het Koraal.

Welk nut heeft de echte koraalkunst ervan — die dank zij de Reformatie „tot wasdom quam" —, of de met Diploma „zoo" of Getuigschrift „zus" voorziene, terwijl zijn kerk aan- of uitgaat, van allesi en nog wat uit Bach, Franck, Mendelssohn enz. kan spelen, maar voor de rest met geen mogelijkheid vermag te preludeeren of te fantaseeren op eerst of laatst gezongen gemeentelied, in vorm en naar de stemming van het kerkelijk jaargeüj'; zonder te vervallen in het aaneenrijgen van geijkte frazen met behulp ©ener immer en altoos in het> zelfde gelid staande registerschaar. Zoo ook of hij zich bij zijn gemeentekoralen maar afmaakt met — zou Huygens zeggen — „eens menschen. droom door pijpen uitgeblazen", voorspelen, die behalve toonhoogte, zoo goed als niets gemeen hebiben met wat er volgen moet; ongerhythmeerde en ongefraseerde drabbige toonsubstanties zonder eenig thematisch verband of samenhang, met niets van contrapunt of stemvoering erin.

* Daarom, om dit uit te zuiveren en alles op hooger plan en peil te brengen en ook om onze uitzonderlijke plaats van voorheen in zijn vroegeren stand te krijgen, is noodig ©en NIEUWE OPLEI­ DING. Zulk één die, historisch bewust, terugkeert naar de oude scholing der 17e of l& e eeuw, begonnen onder Sweelinck en Van Noort, die leerden een koraalmelodie aan de klavieren te be-

componeeren. Een kunst van het oogenblik en van de daad, impulsief en beheerscht, theorie als op slag omzettend in practijk. Een kunst, die teruggrijpt op de principes en mogelijkheden die in die eerste en eenige Koraalschool uit ons land, die van Sweelinck, Speuy, maar bovenal van Van Noort, aangesponnen liggen om ze verder uit te werken en te ontwikkelen.

Beginselen, waaruit een duidelijk inzicht verkregen wordt, dat het als Gereformeerden zaak is, zich niet mee te laten voeren op theorieën met valschen insla, g, zooals daar zijh: streng-oudekerktoonaarden-spel; leuzen, slagwoorden, ontstaan uit de heimelijk of ronduitgesproken bedoeling overal weer Roomsche sfeer en geest te brengen.

Mogelijkheden, waaruit een systeem geboren wordt der latente, verrassende samenklanken, die niet ontstonden uit een of andere harmonieleer, maar uit het polyphone weefsel-zelf dat Oud- HoUands Orgehstenschool dacht en schreef, waarin niet blindgestaard werd op wel of geen groote of kleine terts-dominantsluiting, waarin niet angstvallig vastgeklemd wordt aan tonaliteit en accidentaal, maar waarin plaats was en nog is voor die vrijheid, die elke kunst noodig heeft, wil ze nieï vastloopen in dorre, droge zakelijkheid, in koude, kille versteening.

Sweelinck's „dan sus dan soo" en der Gerefor-» meerden „5 tot 6 maal", moet zich weer gaan afteekenen op onze O r g e 1 a v o n d e n-p- r o g r a m- ma's, voor, tusschen en na de grave, muzikale stukskens, tot opbeuring en vertroosting van zoo^velen die de muziek beminnen, daarbij onder het spel stillekens in zichzelven den Heer zingend en hun bedroefden geest in God tot zijn lof vermakende.

Een nieuw doorgetrokken Nederlandsohe Orgelpsalm- en Gezangliteratuur, op diezelfde grondslagen als van Sweelinck en zijn Gereformeerde Kerkeraden aan den dag gebracht, legt het goede verband tusschen Religie en Kunst, tussdhen Kansel en Orgel, tusscben Zanglied en Orgelmelodie.

Het „5 tot 6 maal" en "het „dan sus dan soo", ineengestrengeld tot een ongedeelde Nederlandsche Protestantsche Orgelkoraalkunst, spreke die profetisdie taal tot het Volk, de taal die het verstaat, die haar opheft, de taal van de Kerk, Haar psalmen, lofgezangen en geestelijke liederenschat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's