GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELUK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELUK LEVEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

De scheuring in Amerika. (XVII.)

(Intermezzo: antwoord aan ds D. Zwier, IV.)

De volgende „bewijsplaats" voor „punt I" is 1 Tim. 4 : 10. God heet daar een „behouder", een „Sqtêr", van alle menschen.

Het kan geen kwaad, hier den auteur vaa het eenlge ons bekende driedeelige werk over de gemeene gratie te raadplegen, dr A. Kuyper. In zijn „Gemeene Gratie" wordt, indien het tekstregister volledig is, deze plaats niet aangehaald. Wel maakt hij er elders gebruik van. Maar daar geschiedt het, om te betoogen, dat we met het woordje „alle" (in de uitdrukking: „alle menschen") voorzichtig moeten zijn. Zich uitsluitend bepalende tot de pastoraalbrieven (brieven aan Timotheus en Titus) betoogt dr Kuyper in „Dat de Genade Particulier is", (26/7):

1. dat de bijvoeging 'alle' volstrekt niet altijd, maar slechts bij uitzondering, beteekent 'allen stuk voor stuk';

2. dat het verband in 1 Tim. 2 : 4 niet toelaat, om 'alle' door 'allen stuk voor stuk' te vertalen;

en 3. dat de voorstelling der waarheid, gelijk ze in deze brieven voorkomt, deze uitlegging verbiedt.

Men ziet, het gaat hier eigenlijk over een andere plaats (2:4). Maar in zijn betoog ter rechtvaardiging van wat onder 1—3 gezegd is, merkt dr Kuyper toch ten aanzien van 1 Tim. 4:10 (God een behouder van alle menschen, maar allermeest der geloovigen) op: „dat hier dus reeds door de bijvoeging van „allermeest der geloovigen" de kracht van het alle mensch rechtstreeks gebroken wordt". Het staat voor dr Kuyper's besef vast, dat in den regel „alle" hyperbolisch gebezigd wordt voor allerlei soort, stand, rang of ook allen van een bepaalde categorie, naar de samenhang het uitwijst.

Intusschen, ook al zou men deze opmei-kingen van dr Kuyper in het bepaalde geval van déze plaats atdoende en geheel doeltreffend achten (wat wij nog niet kunnen inzien), dan, zoo zou men dadelijk kunnen opwerpen, dan zou een verdediger van „Kalamazoo" daar nog niet veel zich van behoeven aan te trekken. De synode sprak immers zelf van „de menschheid inhetalgemeen"? En dit „in het algemeen" klopt wel met het „alle", opgevat overeenkomstig de bedoeling van dr Kuyper.

Volkomen terecht.

Volkomen terecht. Het zwaartepunt voor het debat ligt-dan ook niet in e uitdrukking „alle", doch in den term „sotêr", in en naam „behouder". Volgens dr C. Bouma beteekent eze naam hier, dat God aan alle .menschen „geeft l wat tot het leven noodig is, Hand. 17 : 25". In het algemeen onderhoudt God al zijn redelijke chepselen". Dr Bouma wil „soter" derhalve opvatten ls: „onderhouder".

Nu zullen we geen misbruik maken van het misbruik, dat in de periode, toen dit woord uit Paulus' pen kwam, in de cultuurwereld van den naam „soter" gemaakt is. Men weet, dat ook de romeinsche keizers Soter heetten, heiland, redder, behouder. Hij was dan — Nero b.v. — de keizer-god, tot wien men op moest zien, als tot den man, aan wien 't behoud van allen hing. Of hij 't ook met opoffering van zichzelf bewerken wilde, was een andere vraag: een keizer is meteen despoot, en zijn toorn kan verschrikkelijk zijn. Sotêr heeten houdt nog niet in: gunstig gezind zijn jegens het rijksgebied in het algemeen; het houdt wel in: heel het rijksgebied laten voelen: ge moet het van mij hebben. Maar, nog eens; laat ons van den hoogmoed der kromme imperatoren dier dagen hier zwijgen. We hebben genoeg aan de Schrift, om te bewijzen, dat sotêr niet meer behoeft te beteekenen dan: onderhouder, conserveerder, instandhouder. In Ef. 5:2 wordt Christus genoemd de sotêr van het (daai'bedoelde) lichaam, d.w.z. degene, die het, nadat het er eenmaal is, ook verder in stand houdt. En als sotêr meer dan behouder, doch ook bepaald redder zeggen wil, heeft dat in verband met „het universum" dan ook een ruimere beteekenis. In 1 Joh. 4 : 14 heet Christus de Sotêr van den kosmos: „de wereld als zoodanig, als geordend geheel, gelijk het door de zonde werd verbroken, wordt bedoeld, en niet enkel de menschenwereld, hoewel deze in de eerste plaats". (Greijdanus.)

Hier ligt dus weer wèl uitgesproken, wat wij van den aanvang voorop plaatsten, dat God behagen heeft in alle kreatuurlijke leven. Maar als Christus Sotêr van den kosmos, is, beteekent dat geen gunstige gezindheid jegens alles, wat in den kosmos voorkomt. Denk maar weer aan de duivelen: ze zijn van de universeele redding uitgesloten; maar onbekommerd blijft dit woord, dit eerepraedicaat voor Christus, staan.

Een groot deel van de moeite, die we ons anders zouden hebben te getroosten, wordt voorts ons bespaard door den tekst, dien we vervolgens zien aangehaald. Het is Rom. 2:4, 5. „Of veracht gij den rijkdom van Zijn goedheid en geduld en lankmoedigheid en weet niet, dat Gods goedheid u tot bekeering wil leiden? Maar met uw hardheid en onbekeerlijk hart spaart gij u toorn op tegen den dag van den toorn en de openbaring van het rechtvaardig gericht Gods."

Als ooit een Schriftplaats kan worden aangehaald TEGEN de door Kalamazoo geponeerde uitspraak aangaande Gods gunstige GEZINDHEID jegens de menschen in het algemeen, dan is het wel deze. Men lette hierop:

a. We hebben hierboven reeds melding gemaakt (verleden week) van het woord „chrêstos". God was „chrêstos", zoo bleek ons bij de bespreking van Lucas 6:35, 36 verleden week. Welnu, hetzelfde woord komt ook in Rom. 2 : 4, 5 voor. Veracht gij den rijkdom zijner goedheid? vraagt Paulus. En dan staat er in het grieksch: den rijkdom van zijn chrêstos-zijn? Den rijkdom zijner goedertieren mildheid?

b. Hoe weinig evenwel dit woord zegt omtrent Gods gezindheid, blijkt wel uit hetgeen onmiddellijk volgt. Er is óók een rijkdom van Gods GEDULD; en die komt tot dezelfde menschen, als die van Gods chrêstos-zijn ondervinding opgedaan hebben. In het grieksch staat: a n o c h ê. Dit woord (Greijdanus, Konun. 131) is hier afgeleid van „anechesthai", zich inhouden, verdragen. „Dan geeft het aan, dat God zich als bedwingt, om Zijnen toorn niet vrij te laten branden". (Greijdanus.)

c. Hier komt dus al aanstonds de toorn van God de aandacht van den door Paulus aangesproken lezer vragen. Die toorn kan rooken tegen denzelfden mensch, die de goede gaven van den God, die nüld, chrêstos is, ontvangt, en in hetzelfde tijdsbestek. Alleen maar: God laat dien toorn nog niet merken. De toom mag nog niet „vrij branden". Indien hij er evenwel is, en indien God, „menschelijk gesproken", zich als 't ware inhouden moet, om hem tegen te houden, dan is daarmee bewezen, dat de ontvïmger van allerlei weldaden niet uit de bloote feiten van die weldaden concludeeren mag: God is me welgezind; het kon immers wel eens zijn, dat de toorn reeds tegen hem vlamt. Er is wat ingebondens, iets verborgens, iets, dat zich niet in de feiten verraadt, maar dat er toch is; toorn. Gezindheid, die onvriendelijk is.

d. Dat we hier met anthropomorphe uitdrukkingen te maken hebben, is duidelijk. Het beeld van een geweldenaar, die zich „als (het ware)" inhouden moet, om geen toornexplosie te laten komen, is duidelijk anthropopathisch. Het stelt God op menschelijke wijze voor, denkt Hem gewaarwordingen toe, die men niet in één saamvattenden term beschrijven kan en die men dus verlegenheidshalve, en tevens om ons denken verder te brengen, beschrijft in den vorm van menschelijke gewaarwordingen. Maar als dat geldt van de ééne, dan ook van de andere eigenschap. Heel de reeks van termen, waaronder Gods houding tegenover de wereld geteekend wordt, draagt, globaal genomen, het stempel der anthropomorphe voorstelling.

Als de ééne term (anochê) herinnert, dat uit de ervaringsfeiten Gods gezindheid niet at te lezen valt, dan kan de andere (mildheid) niet het tegendeel verzekeren.

e. Hetzelfde geldt van het volgende woord: lankmoedigheid. Het is volgens prof. Greijdanus „een synoniem van anochê, en drukt hier nog rijker gedachte uit, n.l. dat God het lang uithoudt, duldt en spaart, en goedertierenheid wil bewijzen". Iets „lang uithouden", dat kan een accurate, een werkelijkheids-getrouwe beschrijving zijn van een mensch, maar niet van God. Hem zijn al zijn werken van eeuwigheid bekend; niets verrast Hem; in alles heeft Hij zijn hand. Daarom is de term „lankmoedigheid", makrothumia, weer niets anders dan een bekijken van de dingen van ónzen kant; wetenschappelijke terminologie geeft de bijbel hierin niet. Wel terminologie, . die onze wetenschap naar den inhoud bindt.

f. In het vervolg van den tekst worden onder den term: „Gods g o e d b e i d" '(dhrêstos-zijn) alle de drie in dit vers vooraf genoemde betooningen van Gods ontferming samengevat (Greijdanus). Waarom? Hierom: zijn chrêstos-zijn is, zegt prof. Greijdanus, de Wortel van zijn anochê en makrot'humia (lantmoedigiheid). M.a.w. omdat Hij mild is, ihoudt Hij het nog uit, 'verdoet Hij nog niet, spaart Hij' nog. Maar als dan in die „anochê" zoowel als in die makrothumia de eigenlijke gozindiheid (van Gold) over den konkreten zondaar zich nog niet openbaart, dan 'kan dat ook in het chrêstos-zijn aldus niet zijn. In den wortel kan niet • OPENBAAR zijn, wat in de V r ü c ib t, die uit den wortel komt, verborgen Wijift. Anders zou bekendmaking de weg der verberging zijn; onthulling de weg der verhulling. Dat God chrêstos is, en dat deze deugd Hem beweegt, om Zijn toorn niet gretig te doen neerstorten op de wereld, dat kimnen wij, achteraf, en op grond van het S'chriftgezag, wel ver'klaren. Het ibewijst, wat vrij voorop plaatsten, dat n.l. God van het KREATUURLIJKE leven houdt: 't is 'Zijn maaksel. Maar wijl de „mildheid" Golds hier de wortel is der TOORN-WEERHOUDING, bewijst ze, en dan weer aöhteraf, 'en weer voor bet geloof, óók dit: dat de gezindheid Gods over den konkreten mensoh, Idie Hem miskent, onvriendelijk is, toornig.

g. Vandaar dan ook, dat dezeWde mensöh, die Ihet adres is van Gods weldaden, ook volgens Paulus zichzelf toorn weglegt. Hij 'bo'Opt toorn öp als een schat, voor zichzelf. Een „kapitaal" aan toorn blijft voor 'zijn rekening staan. Het wordt nog wel niet uitgekeerd, bij „heeft het nog goed", in deze wereld. Maar eens zal ihet toch blijken. En elke-dag, odk die van zegeningen, werkt aan die opstapeling iran toorn mee.

ih. Hoe zou men nu met idezen tekst kunnen beiwijzen punt 1 van Kalamazoo? Het is onmogelijk; en het merkwaardige van deze plaats is, dat 'zij' niet alleen op 'zichzelf den grond onder bet eerste punt (gelezen naar ds Zwier's Interpretatie) wegneemt, maar ook wat wij omtrent andere plaatsen opmerkten, zijdelings bevestigt.

Ook de teiksten, hierboiven besproken, bewijzen Kala­

mazoo's eerste punt niet.

K. S.

Een nieuwe vertaling van het Nieuwe Testament.

In enkele dagen uitverkocht! zoo luidde het bemoedigend bericht omtrent de „nieuwe vertaling op last van het Nederlandsch Bijbelgenootschap door de daartoe benoemde commissie bewerkt".

Deze vertaling is op heel wat plaatsen een compromis. Onderscheiden theologen van zeer uiteenloopende richting hebben er aan gewerkt. Wie nu ook maar eenigszins bekend is met de moeilijkheden die zich voordoen in de vertaling, en waarbij de kijk, die men op de Schrift en haar inhoud heeft, beslissende beteekenis heeft, zal zich geen oogenblik ontveinzen, dat meermalen de één aan den ander een concessie doen moet, wil men komen tot een geheel, dat aan het nederlandsche volk kan worden aangeboden.

We stellen dit voorop, opdat niemand meene, dat ons gereformeerde volk, nu déze vertaling van de pers kwam, zich verder niet meer behoeft te interesseeren voor de Korte Verklaring, met nieuwe vertaling, uitgave van de Firma Kok te Kampen. Deze laatste vertaling is geheel en al voor rekening van den telkens gereformeerden auteur, die de bepaalde boeken heeft bewerkt. Men zal dan ook veel correcties, die hier (in de nieuwe vertaling) gemist worden, daar kunnen aantreffen, wijl de vertaler vrij was. Omgekeerd, men zal bepaalde fouten die volgens gereformeerd inzicht het werk van het

Bijbelgenootschap, aankleven, zien vermeden in onze eigen gereformeerde vertaling. Ik hoop dan ook ten zeerste, dat straks, als dé reeks op het Nieuwe Testament in de Korte Verklaring gereedgekomen zal zijn, de vertalingen afzonderlijk zullen worden uitgegeven. Voor persoonlijk en huiselijk gebruik zal daarmee veel gewonnen zijn.

Intusschen merken we dit niet op, om de beteekenis van dit voor ons volk belangrijke resultaat van den moeizamen arbeid van het Bijbelgenootschap te verkleinen. Het is een historisch moment in de geschiedenis Vcm ons volk geweest, toen deze vertaling verscheen. De bijbel heeft in dat volksleven nog zijn plaats, en de Statenvertaling kan niet meer zonder critiek gelezen worden.

Het werk der cormnissie heeft zich veelszins door voorzichtigheid gekenmerkt. De band aan de Statenvertaling is zoo nauw mogelijk bewaard; de schrijfwijze „Heere" bleef behouden; zoo „bleek duidelijk, dat van God of den Heiland sprake was en niet van een heer in tegenstelling tot knecht". Ook van het tekstcritisch materiaal is voorzichtig gebruik gemaakt.

De meeste onzer lezers hebben intusschen er niets aan, of we al de formeele gronden noemen, waarop we het geleverde werk prijzen of liever, nog wat anders zagen. Het zal den meesten meer toespreken, indien wij enkele voorbeelden geven, waaruit blijkt, hoe noodzakelijk zulk een nieuwe vertaling is. Men bedenke wel, dat wij niet steeds instemmen met een hieronder volgende vertaling. Wel betreffen al de gegeven voorbeelden plaatsen, die ook in de Statenvertaling o.i. onjuist zijn weergegeven. Op al die plaatsen is dus de m o g e 1 ij k h e i d, in vele de werkelijkheid van verbetering in de editie van het Bijbelgenootschap.

Thans de voorbeelden.

Statenvertaling.

Lucas 2:14: Eere [zij] God in de hoogste [hemelen], en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen!

Lucas 16 : 9: En ik zeg ulieden, maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen.

1 Joh. 2:20: Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen.

2 Cor. 13 : 5: Onderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat JezUs Christus in u is? tenzij dat gij eenigszins verwerpelijk, zijt.

1 Cor. 4 : 9: Want ik acht dat God ons, die de laatste Apostelen zijn, ten toon heeft gesteld als tot den dood verwezen; want wij zijn een schouwspel geworden der wereld en den Engelen en den menschen.

Gal. 5:1: Staat dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen.

Gal. 4 : 18: Doch in het goede allen tijd te ijveren is goed, en niet alleenlijk als ik bij u tegenwoordig ben. ^

Gal. 5 : 12: Och of zij ook afgesneden wierden die u onrustig maken!

Philippenzen 3 : 20: Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, [namelijk] den Heere Jezus Christus.

1 Tim. 2 : 6: die zichzelven gegeven heeft [tot] een rantsoen voor allen, [zijnde] het getuigenis te zijner tijd.

Joh. 1:5: en het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.

Joh. 1: 9: [Dit] was het waarachtige licht, hetwelk verlicht een iegelijk mensch komende in de wereld.

Hebr. 11:7: Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde aangaande

Nieuwe Vertaling.

Eere zij God in den hooge, en vrede op aarde voor menschen des welbehagens.

En Ik zeg u: maakt u vrienden met behulp van den onrechtvaardigen Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten.

Gij echter hebt eene zalving van den Heilige, gij weet dat allen.

Stelt uzelven op de proef, of gij wel in. het geloof zijt, onderzoekt uzelven. Of zijt gij niet zoo zeker van uzelven, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk.

Want het schijnt mij toe, dat God ons, apostelen, de laagste plaats heeft aangewezen als ten doode gedoemden, want wij zijn een schouwspel geworden' voor de wereld, voor engelen en menschen.

Om waarlijk vrij te zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen.

Nu is het uitnemend, dat er ijver getoond wordt in het goede, mits te allen tijde en niet alleen, wanneer ik bij u ben.

Zij moesten zich maar laten snijden, die u verontrusten!

Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook den Heere Jezus Christus als Verlosser verwachten.

(de mensch Christus Jeius), die zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen, en daarvan wordt getuigd te juister tijd.

...en de duisternis heeft het niet gegrepen.

Het waarachtige licht, dat lederen mensch verlicht, was komende in de wereld.

Door het geloof heeft Noach, nadat hij eene godsspraak ontvangen had, over iets, dat nog niet gede dingen die nog niet gezien werden, [en] bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke [ark] hij de wereld heeft veroordeeld, en is geworden een erfgenaam der rechtvaardigheid die naar het geloof is.

Hebr. 2 : 7: Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen, met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, en Gij hebt hem gesteld over de werken uwer handen.

Hebr. 12 : 25: Ziet toe dat gij dien die spreekt, niet verwerpt; want indien deze niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen, welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veel meer- [zullen] wij niet [ontvlieden], zoo wij ons van dien afkeeren die van de hemelen (is).

Joh. 20 : 17a: Jezus zeide tot haar: Raak mij niet aan.

Lucas 1: 78: door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte.

1 Cor. 2 : 14: Maar de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden.

Matth. 26 : 22: En zij zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot hem te zeggen: Ben ik het, Heere!

Joh. 14 : 1: Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in mij.

1 Cor. 12:3: Daarom maak ik u bekend dat niemand die door den Geest Gods spreekt, Jezus eene vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus de Heere [te zijn], dan door den Heiligen Geest.

Col. 2 : 13, 14: En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en [in] de voorhuid uws vleesches, mede levend gemaakt met hem, alle [uwe] misdaden u vergevende;

uitgewischt hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen [bestaande], hetwelk, [zeg ik], eenigerwijze ons tegen was, en heeft dat uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende.

Matth. 6:2: Wanneer gij dan aalmoes doet, zoo laat' vóór u niet trompetten gelijk de geveinsden in de synagogen en op de straten doen, opdat zij van de menschen geëerd mogen worden. Voorwaar zeg ik u: zij hebben hun loon weg.

Matth. 18:7: Wee der wereld van de ergernissen! want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen, doch wee dien mensch, door welken de ergernis komt!

Titus 2:11, 12: Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle menschen, en onderwijst ons, dat vsdj de goddeloosheid en de wereldsche begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld. zien werd, eerbiedig de ark toebereid tot redding van zijn huisgezin; endoor dat (geloof) heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden der gerechtigheid, die aan het geloof beantwoordt.

Gij hebt hem voor een korten tijd beneden de engelen gesteld.

Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijne godsspraak op aarde deed hooren, hoeveel te meer wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen (spreekt).

Jezus zeide tot Houd Mij niet vast. haar:

door de innerlijke barmhartigheden van onzen God, waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien.

Maar een ongeestelijk mensch aanvaardt niet hetgeen van den Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordeelen is.

En zij begonnen zeer bedroefd, een voor een, tot Hem te zeggen: Ik toch niet, Heere?

Uw hart worde niet ontroerd; gelooft in God en gelooft ook in Mij.

Daarom maak ik u bekend, dat niemand, door den Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus; en dat niemand kan zeggen: Jezus is Heere, dan door den heiligen Geest.

Ook u heeft Hij, ofschoon gij dood waart in uwe overtredingen en onbesneden naar het vleesch, levend gemaakt met Hem, toen Hij ons al onze overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te wisschen, dat door zijne inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen.

Wanneer gij dan aalmoezen geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zooals de geveinsden doen in de synagogen en op de straten, om door de menschen geroemd te worden. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds.

Wee der wereld om de verleidingen tot zonde. Want er moeten verleidingen komen, maar wee dien mensch, door wien de verleiding komt. Indien uw hand of uw voet u tot zonde verleidt, ...

Want de genade Gods, die heilzaam is voor alle menschen, is verschenen, om ons op te voeden, zöodat wij, de goddeloosheid en wereldsche begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven.

(Zie vervolg op blz. 46.)

46 1 Petr. 3 : 19, 20, 21a: In wellcen liij ook, henengegaan zijnde, den geesten die in de gevangenis [zijn], gepredikt heeft, die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd, waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het

die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten in de dagen van Noaeh, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered worden. Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, ...

water. Waarvan het tegenbeeld, de doop...

Het geciteerde moge volstaan, om de nieuwe vertaling in aller belangsteling aan te bevelen. Men leze, maar blijve critisch. En zóó des te meer dankbaar.

K. S.

Hulp opleiding Argentinië.

In vriendelijken dank ontving ik van D. K. te K. per giro (nr 88) ƒ 1, — „voor student Argentinië".

Zijn er nog niet een paar helpers op den weg? Die b.v. deze week een kleinigheidje zenden willen naar aanleiding van het feit, dat ze een eerste deel „Catechismus-verklaring" hebben ontvangen als bijlage bij ons blad? We konden er op die manier wel eens „op drinken", vind ik.

Wie er over denkt, die moet 'took dadelijk doen. Anders — 't vergeetboek.

K. SCHILDER. Giro 127278.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELUK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's