GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verbond en geloof.

III.

Zóó zien wij dus het Verbond Gods met Zijn volk, als „werkmethode" in den tijd, waardoor Hij Zijn raadsplan verwerkelijkt, Zijn Verbondsgemeenschap sticht, en tot de volkomenheid voert. Buiten het Verbond — buiten de Kerk — geen zaligheid — al Gods van eeuwigheid in Christus verkorenen worden zalig in de Verbondsgemeenschap met God. Misschien is het goed, nog even afzonderlijk terug te komen op de vraag: „Kent het Genadeverbond voorwaarden? " In zekeren zin wel. In de voorrede voor het Nieuwe Testament van de Statenvertaling staat, dat het Nieuwe Verbond daarin bestaat (Nieuwe Verbond in tegenstelling met het: Werk verbond) „dat God Zijn Zoon tot een Middelaar verordineerd heeft, en het eeuwige leven belooft, onder voorwaarde, dat wij in Hem gelooven". De verwerkelijking van de BELOFTE des Verbonds wordt verkregen op voorwaarde van geloof, dus op voorwaarde, dat men de beloften des Verbonds aanvaardt en daaruit leeft. Hier vindt men wel zeer duidelijk de combinatie van belofte en eisch. Maar het geloof is dan ook niet anders, dan de hand, die de toegestoken genadegift aanvaardt. Van een andere voorwaarde is geen sprake. Het is dus ook niet zoo, dat ik eerst moet vtagen, of het in mijn zieleleven wel zoo- gesteld is, dat ik kan zeggen: „Gij zijt mijn God". Neen, God zegt: „Ik ben uw God" en daarop moet ik mij eenvoudig verlaten in het geloof, zonder iets in mij. Ik kan dus ook zeggen, dat God mij in het Verbond Zijn genade schenkt zonder eenige voorwaarde, waaraan ik zou moeten voldoen.

Resumeerende vinden we dus, dat tot eiken bondeling — in de Kerk dus tot eiken gedoopte komt de eisch tot geloof en bekeering, een eisch, die door geen enkele redeneering mag worden Verzwakt.

In verband met mijn onderwerp leg ik den nadruk op den edsch tot geloof. Wat is geloof? Gelooven is... God voor waarachtig houden — staan in de waarheid Gods in volkomen onderwerping aan het Woord Gods — amen zeggen op Gods beloften.

Geloof is.., , geloof in Christus — steunen op Zijn volbracht werk, op Zijn voortgaande overwinning. Gelooven is — de belofte des Verbonds aanvaarden, dat is dus — God tot zijn deel hebben; immers de Verbondsbelofte heeft tot inhoud God Zelf. Gelooven beteekent dus ... alles bezitten en alles kunnen, want het geloof reikt zoo ver, als Gods goedertierenheden reiken, en die zijn tot in eeuwigheid. „Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof". Gelooven is God kennen naar Zijn Woord, als Jahwe, God kennen als Vader in Christus.

Gelooven is dus steeds weer volkomen afzien van onszelf, en al ons vertrouwen stellen in het voorwerp van ons geloof — in Christus — in Gods beloften — in den God des Verbonds.

Neen, ons gelooven moet niet zijn een gelooven, dat wij geloovigen zijn. Nog minder mag het zijn een vertrouwen op ons geloof!

Dat is geen geloof! D: e rijkdom van het geloof — de wereldoverwinnende kracht van het geloof ligt juist hierin, dat het is het gieloof in GOD, den Almachtige, onzen Bondsgod — in Christus, Die satan en wereld overwon!

Men heeft wel eens bezwaar gemaakt tegen de uitdrukking: „de verbondsbelofl^e gelooven", en vond het dan beter te zeggen: „gelooven in Christus"! Alsof dit een tegenstelling Z0|U beteekenen.

De Verbondsbelofte gelooven beteekent bet persoo, nlijk aanvaarden van al den rijkdom der beloften Gods in Christus, ons in Zijn Verbond beloofd — het aanvaarden van de belofte: „Ik ben uw God". Rijker kan het toch niet.

In verband met het bovenstaande wil ik wijzen op het bezwaar van sommige onderscheidingen, die, voor een deel althans, dienst kunnen doen in de dogmatiek, maar die voor het leven des geloofs schadelijk kunnen zijn.

Ik wil maar een enkele onderscheiding in 't kort aanstippen: Ik neem allereerst die tusschen geloofszekerheid en geloofsverzekerdheid. Geloof s- zekerheid is dan d, e zekerheid, die aan het geloof inhaerent is — geloofsverzekerdheid — de wetenschap, dat men een geloovïge is.

Op dezelfde lijn Mgt de onderscheiding tusschen directe en reflecteerende daad des geloofs, of tusschen uitgaande en wederkeerende daad des geloofs. Da eerste daad is die van het aanvaarden der belofte Gods in Cbristus, de tweede is het aanvaarden van het persoonlijk kindschap Gods, het constateeren, dat men een ge 1 o oiVige is, en dus deel heeft aan Christus.

Nu kan men in de dogmatiek deze onderscheiding zonder bezwaar maken, als m, en beide daden maar niet scheidt — als men de „geloofsverzekerdheid" maar niet losmaakt van de „geloofszekerheid". Men gaat direct fout, wanneef men het zóó voorstelt, alsof men eerst Christus zou moeten aanvaarden in 't geloof, en daarna zich de vi-aag zou moeten stellen, of men wel een echt geloovige is. Men moet dan tusschen beide daden des geloofs wel invoegen een apart zelfonderzoek naar „kenteckenen der genade"; die moeten bewijzen, dat men een echt geloovige is. Maar, wat beteekent dan de eerste daad? Wat blijft er dan over van de geloofszekerlieid — de zekerheid, die vastligt in het voorwerp van het geloof? Sluit deze geloofszekerlieid niet vanzelf de heilszekerheid in?

Ook Bavinck waarschuwde tegen bovengenoemde fout, en zei, dat „de denatureering van het geloofsbegrip was begonnen, toen men tusschen de directe daad des geloofs en de reflecteerende daad des geloofs inschakelde allerlei vragen, als... „is mijn geloof wel echt? " enz."

Al dergelijke vragen, en zulke onderscheidingen doen zoo licht het oog des geloofs zich afwenden van den Christus, en van de beloften Gods — van den rijkdom van Gods goedertierenheid. Gelooven is steeds een staan in de waarheid Gods — den God der Schriften — in gemeenschap met het volk des Verbonds in Christus' kerk.

Ook de onderscheiding tusschen „wezen en welwezen" des geloofs geeft veel aanleiding tot misvatting. Men late die onderscheiding liever geheel achterwege. Geloof is steeds zekerheid, waar het rust op het betrouwbare Woord van den betrouwbaren God. Wel kunnen er allerlei dingen zijn, die ons geloofsleven schaden, ook door eigen schuld, maar dat verandert de „natuur" van het geloof niet , — dat is geen geloof. .

Twijfel b.v. is geen geloof, dat in wezen wel aanwezig is, maar niet goed, niet wel is. Twijfel is ongeloof, is zonde.

Geloof doet roemen in Gods genade — doet God loven en prijzen — wanneer wij in kommer, onrust en onvrede leven — dan is dat o-nze schuld, ons ongeloof, dan gelooven we niet.

Laat ons toch onderscheidingen vermijden, die de kracht van den eisch dés geloofs verzwakken. Ook de ondersclieiding tusschen subjectieven en objectieven twijfel lijkt mij onjuist. Met objectieven twijfel bedoelt men: twijfel aan de waarheid van Gods Woord; met subjectieven twijfel, twijfel aan eigen zaligheid, gebrek aan zekerheid des heils.

Men acht de eerste „soort" erger dan de tweede. Men vergeet dan echter, dat geloof in de waarheid van Gods Woord, dat werkelijk dien naam mag dragen, beteekent onderwerping aan dat Woord, en dus rusten in het betrouwbare Woord van den betrouwbaren God des Verbonds. Wie God waarlijk op Zijn Woord gelooft, moet ook persoonlijk rusten in Christus. Hier kan om den hoek komen een miskenning van het werk van den Heiligen Geest, Die naar Gods belofte, verzekert van de waarheid van Gods Woord, en tegelijk door het geloof doet roepen: „Abba, Vader".

Men spreke ook niet te veel over „zaligmakend geloof", in tegenstelling met „historisch geloof'.

Wanneer wij in Christus' kerk naar Gods Woord spreken over geloof, dan bedoelen wij het geloof in Christ us, gewei'kt door den Heiligen Geest door middel van de prediking des Woords. En het z.g. „liistorisch geloof" is dan ook eigenlijk geen geloof. Zoo gemakkelijk komt men hiier tot allerlei misvattingen. Zoo ziet men soms Yii^t zaligmakend geloof „als historisch geloof met vertrouwen" — maar zoo heeft men het geloof als kennend vertrouwen en vertrouwend kennen nog nooit goed gezien. En wie meent, dat onze catechismus in Zondag 7 daartoe aanleiding geeft, vergist zich. Zeker, die Zondagsafdeeling is ook tegen Rome gericht, dat in het geloof alleen kent het historisch kenniselement — maar de bedoeling van het „niet alleen — maar ook" van den catechismus is allerminst kennis en vertrouwen te scheiden. Dit zou trouwens ingaan tegen heel den geest van dit prachtige leerboek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's