GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De beteekenis van Christus verblijf op aarde tusschen graf en hemel.

III.

De vraag, waar Christus in den tijd tusschen Zijn opstanding en hemelvaart verblijf heeft gehouden, hetzij op aarde of in den hemel, is van beteekenis in verband met de methode, die Christus in de uitoefening van Zijn Middelaarswerk volgt vooi-al bij Zijn groote daden, die daarin de plaats van „heilsfeiten" innemen. Het kenmerkende van deze domineerende en culmineerende punten in Zijn groote, onafgebroken verlossingswerk is hun „Einmaligkeit". De Schrift legt, vooral in den brief aan de Hebreen, groeten nadruk op het volstrektabsolute van elke daad, die Christus als Middelaar éénmaal verrichtte en die voor geen herhaling vatbaar is. Wanneer nu de hemelvaart als „heilsfeit" aequivalent is aan de andere heilsfeiten, zooals geboorte, dood, opstanding, wederkomst, dan ligt het daarom reeds in haar aard, dat zij slechts éénmaal kan hebben plaatsgehad en zou een herhaalde hemelvaart reeds daarom met dit karakter in strijd wezen. Dr Goslinga wijst dan ook terecht op het gevaar van een „relatief-maken" van het heilsfeit. Voortgaande in die gevaarlijke lijn, zouden we ook minder sterk komen te staan in onze bestrijding van de Roomsche en Luthersche avondmaalsleer, die gebaseerd is op de mogelijkheid van een herhaaldelijke offerande van Christus, die steeds weer „lijdzaam en bereid" zou zijn, naar een woord van Jos. van Wely, om Zijn hemelheerlijkheid te verlaten en lichamelijk tot ons terug te keeren. Een herhaalde hemelvaart involveert immers de mogelijkheid van een herhaalde teraarde-daling.

De eenige tekst, die steun schijnt te bieden aan de gedachte, dat Christus reeds terstond op den dag Zijner opstanding Zijn terugi-eis ten hemel voortzette, is Joh. 20:17, waar Jezus zegt tot Maria Magdalena: „Ik vaar op tot Mijnen Vader en Uwen Vader, tot Mijnen God en Uwen God." Maar dat dit praesens ook op deze plaats, gelijk op vele andere, niet anders dan proleptisch bedoeld moet zijn, is exegetisch èn heils„geschichthch" te bewijzen.

Dit woord „Ik vaar op" komt voor in de boodschap, die Christus aan Maria opdraagt aan Zijn discipelen over te brengen. Daaruit Iaat zicli het voorafgaande perfectum zeer goed verklaren. Christus zegt tot Maria: „Raak mij niet aan, houd mij niet tegen, want Ik ben nog niet waar Ik wezen wil. Ik ben nog niet in den toestand van Eén, die het opvaren volbracht heeft; anders zoudt ge Mij niet durven aanvatten en tegenhouden! Dan zou Mijn stralende heerlijkheid u neerslaan, zooals straks Paulus of Johannes, als Ik hun als Opgevarene zal verschijnen. Neen, in dien toestand verkeer Ik nog niet. Er is eerst nog veel te doen: ga heen en zeg Mijn discipelen, dat Ik bezig ben op te varen. Ik ben op weg naar den Vader; maar zeg hun, dat Ik de aarde niet eerder zal verlaten dan in hun tegenwoordigheid!"

Daarom moeten wij deze boodschap aan de discipelen combineeren met de andere opdrachten, die de Verrezene in dit morgenum- door vrouwen aan hen laat overbrengen. Wij lezen bij Mattheüs, dat Christus tot de vrouwen zegt: „Boodschapt Mijn broederen, dat zij henengaan naar Galilea en aldaar zullen zij Mij zien." Doch' dit gaan naar Galilea is niet anders dan een volgen van Jezus. Want de engel heeft aan de vrouwen verklaard: „Zie, H ij g a a t u V ó ó r naar Galilea", . Hier wordt wel heel cluidelijk iets genoemd van Christus' bezigheid op aarde na Zijn opstanding, n, l. Zijn heengaan naar Galilea. En het is toch al zeer onwaarschijnlijk om aan te nemen, dat die tocht naar Galilea, een vóórgaan, een vooruitloopen voor de anderen, gegaan zou zijn vla den weg door den hemel I

Neen, de hemelvaart is een „schok-moment", een mutatie geweest, waardoor de continuïteit van Christus' Middelaarsarbeid werd overgezet van de eene pha.se in een andere.

Met deze werkmethode van den grooten Arbeider Gods: het volgen van een lijn der continuïteit, waarbij het één geleidelijk evolueert uit het ander, de lijn der „durée", die dan plotseling onderbroken wordt door momenten van ingrijpende verandering op „punten des tijds", „du temps", stemt de

hemelvaart volkomen overeen. Zij zelf is een geweldige daad Gods op één moment, hemel en aarde bewegend, hart en zinnen der toeschouwers aangrijpend, een schok-moment in den tijd (temps). Maar zij wordt voorbereid in een serie van 40 dagen (durée). ^) Christus kan niet zoo plotseling op den dag Zijner opstanding de aarde weer verlaten en den hemel beklimmen. Zooals Zijn indaling' in deze wereld een resultaat is van een bovennatuurlijk ingrijpen Gods op tijdsmomenten (ontvangen van den Heiligen Geest) èn den normalen gang van het natuur-gebeuren (geworden uit een vrouw), zóó is ook Zijn heengaan voorbereid in een periode van zich-losmaken van de aarde.

Zoo zien wij Christus voortgaan van graf naar hemel. Hij breekt den band met de aarde niet gewelddadig, Zijn heengaan is evenmin abrupt als Zijn komen. Hij maakt Zich geleidelijk los van de aarde, zooals Hij bij Zijn vleeschwording „geleidehjk" is mgekomen in de wereld.

Daarom heeft dat verblijf van Christus op aarde gedurende deze veertig da, gen heils-„geschichtr liche" beteekenis en profetische kracht. Christus, de nieuwe mensch, de Eerstgeborene uit de dooden, de tweede Adam, verkeert als voor-denhemel-Bestemde veertig dagen lang op deze aarde, . Hij verbindt in Zijn verblijf hemel en aarde en waarborgt in dat vertoeven de toekomstige, eeuwige vereeniging van deze beide. Zijn verblijf profeteert de bereiking van het doel van Gods verlossingsplan: de eeuwige conjunctie van hemel en aarde, de samenvloeiing van de dingen die boven zijn met de dingen die beneden zijn. Als Eersteling van alle toekomstige aarde-en-hemellingen, met een lichaam, dat aarde en hemel beiden toebehoort, occupeert Hij de aardenen gaat Hij over de aarde, om „Zijn eeuwige hemel-heerlijkheid in te brengen en te vertoonen in de continuïteit van liet menschenleven. Hij houdt ze daarin, veertig dagen lang." Zooals Hij de „diastase-in-antithese op aarde konkreet vertoond heeft" door Zijn nedervaart-ter-helle", „evenzoo zal Hij ook thans weer de diastase-in-conjunctie hier in den tijd, in de geschiedenis konkreet doen zien, veertig dagen lang." (Schilder, „Wat is de hemel", bl. 147). Zooals Hij de hel op aarde bracht op Golgotha, zoo brengt Hij nu den hemel op aarde, in Zijn wandelen van Jeruzalem naar Galilea en weer terug naar den Olijfberg. Maar Hij houdt dat hemelleven-op-aarde langer vast dan het hellewoeden, iomdat Zijn komst en werk niet bedoelt de conjunctie van aarde en hel, maar van aarde en hemel. Daarom toeft Hij om de aarde te verlaten; het is, of Hij talmt, omdat Zijn Middelaarshart zich verheugt over de profetisch-geschouwde eschatologische samenvloeiing van hemel en aarde. •

„Daar staat dan, het gelaat naar den hemel toegekeerd, de Meiisclienzoon, die reeds de glorie aan zich heeft, waarop de hemel altijd voor de aarde hoopte, ... Hij blijft nog in gemeenschap met de aarde staan. Hij doet dat veertig dagen lang. Hij neemt daarin bezit van de aarde, als di-ager van de hemel-glorie." (Schilder).

Als Ds Tom hieraan de opmerking toevoegt:

„Doel van deze woorden zal echter niet zijn, te beweren, dat Christus, wanneer Hij niet bij Zijn discipelen op aarde was, met dat in-bezit-nemen van de aarde zich bezig hield", dan heeft hij den zin der woorden m.i. toch niet gegrepen, door zich' dat in-bezit-nemen al te plastisch voor te stellen. Er is óók een in-bezit-nemen naar den geest; zooals een erfprins door het rijk van zijn vader reist en het met zijn oogen in bezit neemt in de zekerheid, dat het hem straks ten erfdeel zal vallen, ja dat hij er reeds de wettige eigenaar van is.

Daarom is het verblijf van Christus op aarde tusschen gi-af en hemel niet zinloos en doelloos en werkeloos geweest, maar is het vol van beteekenis en profetische kracht, ook buiten de oogenblikken, waarop Hij zichtbaar bij de Zijnen vertoefde.


1) Het getal 40 heeft hier behalve de letterlijke beteekenis ook symbolische waarde. Het wordt in de Schrift herhaaldelijk gebruikt voor perioden van voorbereiding en afzondering, die voorafgaan aan langdurige tijdperken van ingespannen werkzaamheid of triomf ante heerlijkheid; zoowel in het leven van personen, het volk Israël en van den Heiland. Vgl. Mozes (40 jaar oud, als hij naar zijn volk gaat en opnieuw na 40 jaar zendt God hem tot Farao; Hand. 7:23; Ex. 7:7; 40 dagen op den Sinaï, Ex. 24:18); Elia; de woestijnreis; de verzoeking in de woestijn. De getallen-symboliek geeft echter in historische boeken niet het recht om de primaire, letterlijke beteekenis los te laten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's