GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„DAT ICK DOCH VROOM MACH BLIJVEN "

Wij leven wel heel snel. Nauwelijks heeft men getracht, van de nieuw ontstane situatie in bezet Nederland zich een denkbeeld te vormen, of de bladen melden nieuwe verordeningen, die men eerst moet trachten te „lezen", om eerst daarna te kunnen zeggen, , bij benadering, wat zij voor ons volk beteekenen.

Zoo is het met name op het oogenblik, waarop deze regelen geschreven worden. De bladen publiceerden op Donderdag 6 Juni 1940 de verordening van den Commissaris vanwege het Duitsche rijk voor het bezette gebied van het Nederlandsche rijk tot uitoefening van de regeeringsbevoegdheid in Nederland van 29 Mei 1940. Deze verordening bevat enkele bepalingen, die met name van het Christelijk volksdeel de aandacht zullen moeten vragen. En voorts geeft ze enkele aanduidingen, die er op wijzen, dat we nog niet alles kjinnen overzien.

Ongetwijfeld zou het het gemakkelijkst zijn, na de lectuur van dit stuk „te doen, alsof onze neus bloedt". Schrijven is altijd een verantwoordelijk werk, maar vooral in een tijd van oorlog en van bezetting, wijl in zulk een periode de daad van den één ook voor anderen gevolgen heeft, die men niet steeds overzien kan. Wie de pen opneemt, teneinde bij te dragen tot de „vorming" eener publieke „meening", dient zich ervan te doordringen, dat er althans een element van waarheid ligt in het woord, dat tegenwoordig nog al eens opgeld doet, en aan Goethe ontleend wordt, dat n.l. elke handeling noodwendigerwijze onzedelijk is. Onzedelijk, wijl ze gevolgen meebrengt, die men niet kan overzien, en waarin toch, of men wil of niet wil, anderen worden betrokken. Natuurlijk is de stelling zelve valsch, evenals het verband, waarin ze tegenwoordig geplaatst wordt (men wil er n.l. mee betoogen, dat we a 11ij d in een z.g. grenssituatie zijn). Maar, — dat we voor anderen verantwoordelijk zijn, is waar. En dat v/e tegenwoordig in een grenssituatie verkeeren, en dan wel in heel bizonderen zin, een situatie, waarin elk oogenblik een andere „wereld" en een andere „orde" in de onze binnenbreken

kan, dat is, sedert we op een bezet grondgebied wonen, óók waar. We geven natuurlijk hier aan bedoeld woord een eigen beteekenis.

Schrijven is dus een zaak van verantwoordelijkheid.

Dit staat er evenwel tegenover: niet schrijven is óók eenza, akvanverantwoordel ij k h e i d . Ook in de gevolgen van ons z w ij g e n zijn anderen betrokken; wie om die reden (het betrokken zijn van anderen in de gevolgen van onze daden), vne ona die reden, zeg ik, „handelen" onzedelijk noemt, dient het niet-handelen evenzeer onzedelijk te achten. Spreken de herders verkeerd, de schapen zullen de gevolgen dragen, zegt Ezechiël. Spreken ze niet, de schapen zullen de gevolgen evenzeer dragen. Dat zegt Ezechiël óók. Als de profetie valsch is, wordt het volk ontbloot; maar niet minder is dit het geval, als er geen profetie is. En ons arme volk is al „bloot" genoeg.

Trouwens, van grenssituaties gesproken, in welken zin dan ook, is niet God de Heere met Zijn wet en Zijn wil vlak bij ons? Laat Hij ons ook maar een oogenblik met rust? Zijn we tegenover Hem soms neutralen? Immers geen moment? En, wil men aan de menschen denken, met name aan de bezettende macht, die over onze grenzen heen gekomen is, zal zij met zwijgen genoegen nemen? De radioberichten leeren het ons wel anders. Nederlandsche militairen, die duitsehe officieren niet groeten, worden gestraft. En ambtenaren, die hun post willen behouden, moeten wel geen eed van trouw aan den Führer van het Duitsehe rijk afleggen, maar toch wel, en nu citeer ik § 7 van bovengenoemde verordening, nopens „de rechtspraak" (? ), maar toch wèl „onder eede een verklaring afleggen, dat zij de verordeningen en andere bepalingen van den Rijkscommissaris en van de hem ondergeschikte Duitsehe organen stipt zullen nakomen en dat zij zich zullen onthouden van elke handeling, gericht tegen het Duitsehe Rijk of de Duitsehe weermacht".

„Onder eede verklaren", — dat is dus spreken. Met zwijgen wordt geen genoegen meer genomen; de tijd althans kan komen, waarin ons z w ij g e n en berusten onvoldoende geacht wordt van de zijde der bezettende mogendheid. En al staat in de desbetreffende paragraaf deze bepaling gerangschikt onder het hoofd „de rechtspraak", althans in „De Standaard", in andere bladen, b.v. „Het Handelsblad", ontbreekt dit opschrift. Daar is de bepaling algemeen, en raakt ze ook niet bij de rechtspraak betrokkenen. Ze betreft een breede kategorie van nederlandsche burgers, onder wie ook belijdende christenen, leden der Gereformeerde Kerken. Ze luidt immers aldus:

„Binnen een termijn, die door den Rijkscommissaris wordt bepaald, moeten de in actieven dienst zijnde rechters, openbare ambtenaren en beambten, alsmede alle leeraren aan openbare en particuliere onderwijsinrichtingen onder eede een verklaring afleggen, dat zij de verordeningen en andere bepalingen van den Rijkscommissaris en van de hem ondergeschikte Duitsehe organen stipt zullen nakomen en dat zij zich zullen onthouden van elke handeling, gericht tegen het Duitsehe Rijk of de Duitsehe weermacht."

Onder eede verklaren. De tijd kan dus aanbreken, waarin ook vele van „onze" menschen een verklaring zich zullen hooren afvergen. Ze zullen hun mond moeten opendoen. Wetende, dat niet alleen gevolmachtigden van den Führer van het Duitsehe Rijk, doch ook de engelen Gods, en de gemeente, gekocht door Christus' bloed, en de Christus zelf zullen toezien, hóe zij hun mond openen. En zullen luisteren, v/kt zij verklaren.

Dat kan ongemeen ernstig worden. Het zal slechts er van afhangen, wat, en ten aanzien van welke concrete verordeningen, al of niet bij voorbaat, van hen gevraagd wordt te verklaren. Daarvan zal het afhangen, of de gevraagde verklaring-onder-eede al of niet een verloochening zal beteekenen van Hem, die gezegd heeft: „wie Mij zal verloochenen voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijnen Vader, die in de hemelen is."

In deze „grenssituatie" staande verklaren wij onzerzijds, dat de grenzen nog niet duidelijk afgeteekend zijn. Hopen wij, dat ze, als ze eenmaal duidelijk zijn, geen gewetensconflicten zullen meebrengen. En — hopen wij vooral, dat, indien er gewetensconflicten zouden komen, alsdan God de Heere ons getrouw zal bevinden. Onze soldaten — wij gedenken met weemoed de gewonden en gesneuvelden — hebben hun harden plicht gedaan. Hun vrouwen en kinderen, broers en zusters, vrienden en verloofden, hebben voor de zaak van onze Koningin het offer gebracht. Zij hadden het zwaar. Indien er gewetensconflicten zouden komen, dan zal het zaak zijn, ons op tijd te herinneren, dat we allemaal soldaten zijn: soldaten van Christus, onzen Koning. En dat in Zijn leger niemand met groot verlof gaat; dat in Z ij n volk niemand niet aan den strijd hoeft deel te nemen.

We spraken tot nu toe over die gewetensconflicten slechts onderstellenderwijs. Tot op heden n.l. is mij geen enkele verordening onder de oogen gekomen, die ons geweten in het gedrang brengt. Wij behoeven niet in te stemmen met de positieve beweringen aangaande de gedragingen onzer tlians naar elders uitgeweken regeering, zóó, als deze beweringen ten overstaan van onze ontwapende natie zijn uitgesproken in de Ridderzaal van Den Haag. Als wij een proclamatie zien aangeplakt, waajrvan de duitsehe tekst beweert, dat deze regeering de katastrofe „heraufbeschwor e n " heeft, doch de nederlandsche tekst p r e - cieshetomgekeerde beweert, dat n.l. die regeering de katastrofe „bezworen" heeft, dan behoeven we niet daaronder te schrijven, dat de nederlandsche tekst wel een onwaarheid zegt (want zij kon volgens Generaal Winkelman de katastrofe niet „bezweren"), doch dat de duitsehe tekst waarheid spreekt. We mogen daar het onze over denken; niemand vraagt van ons, dat wij de geschiedenis niet meer zelf zullen trachten te schrijven.

Wèl is van ons gevraagd, dat wij ons niet met geweld zullen verzetten. En dat zal van ons christenvolk niet tevergeefs gevraagd zijn. De bevoegde nederlandsche overheid heeft de wapens neergelegd, en bevel daartoe gegeven; en het staat niemand vrij, haar bevel, gegeven in naam der Koningin, te weerstreven. Engeland speelt een gevaarlijk spel, door de „regeering", die Koning Leopold van België ongehoorzaam | was, publiek te erkennen. Op dit punt zal bij ons \ christenvolk geen enkele moeite bestaan tegen een j eventueel in dezen gevorderde verklaring onder eede. | Het is goed, naar twee kanten te zien. Indien vandaag j een engelsche macht onzen bodem zou bezet hebben, en van ons een verklaring zou vorderen, of een handeling, volgens welke Koning Leopolds gezag van geenerlei waarde zou mogen heeten, dan zouden wij moeten neen zeggen. Een klein bewijs, hoe moeilijk het kan worden in een bezet gebied, denk aan België.

Ook in andere opzichten kunnen we tot nu toe gewetensconflicten nog afwezig noemen. Ongewapenden behoeven niet zich uit te spreken over de machtsmaatregelen, die de gewapenden in het huis der ongewapenden nemen.

Maar als een belofte van hen gevraagd wordt, een verklaring-onder-eede, dan moeten zij spreken.

En dan?

Dan zal alles afhangen van den inhoud dezer verordeningen, aan welke zij zullen moeten beloven zich te onderwerpen.

Hier kan worden gerekend met de christelijke belijdenis van een zeer groot deel van ons volk, en met zijn eed van trouw aan God en aan onze Koningin.

Het kan evenwel ook anders zijn.

Het geval kan óók zich voordoen, dat de duitsehe machthebbers wel in gemoede méénen, niemands geweten te hinderen, en toch dien hinder aan dat geweten aandoen.

Want wat zullen „de belangen" van het „Groot- Duitsche Rijk" zijn, welke, naast „de openbare orde of het openbare leven in Nederland", in de oogen der duitsehe autoriteiten maatregelen van wetgevende n aard wettigen ? En wat zal het verband tusschen die belangen en die maatregelen zijn, zóó als genoemde autoriteiten het zien, en stellen?

En wat zal gerekend worden onder de „handelingen, die Rijks- en Duitsch-vijandig zijn"? Het opsporen daarvan behoort, evenals het bestrijden, tot de taak van de duitschte politie, aan welke de nederlandsche ondergeschikt is verklaard.

Wij weten dit niet, en hopen, ja, bidden, dat op dit punt bepaalde conflicten mogen uitblijven. Dat onze hemelsche Vader ons niet beproeve boven ons vermogen, en ons niet leide in verzoeking.

Maar dat hier voetangels en klemmen kunnen gaan liggen, zal ieder duidelijk zijn, die weet, wat christelijk is. Tot de taak van den Commissaris-generaal voor Bestuur en Justitie b.v. behooren o.m. de aangelegenheden betreffende het onderwijs en de kerken. Eveneens die betreffende de cultureele en sociale zorg aan de jeugd. Tot de taak van een anderen functionaris, n.l. den Commissaris-generaal voor bijzondere gevallen, behooren alle vraagstukken betreffende de vorming van de openbare meening en niet-economische vereenigingen . Tot de taak van de gevolmachtigden van den Rijkscommissaris voor de afzonderlijke provincies behooren al weer alle aangelegenheden van de vorming van de openbare meening in het aan hem toegewezen gebied.

Hier liggen ze, als ze er komen, de voetangels en de klemmen.

Wij gelooven te mogen zeggen, dat het nederlandsche volk, en met name het christelijke, genoegzaam iS gedisciplineerd, om alle onlusten te wraken, alle beleediging te veroordeelen, alle gewapend verzet van harte verre weg te wenschen. Bij ons volk, dat in de kerk komt, behoefde men geen verborgen wapens te zoeken. Ons volk zal zijn toekomstverlangens hebben, het zal den dag nabij wenschen, waarop een Wilhelmus van Nassouwe weer opklinken zal vóór het balkon van het Paleis in Den Haag. Doch het zal dit goede doel niet nastreven met middelen, die oneerlijk zijn, of ontrouw aan het besluit van Generaal Winkelman. Het zal in het bezette gebied dit weer niet in eigen handen, doch in Gods handen stellen. Het zal, voorzoover het bidt, dit uur wel „met de wapenen" „heraufbeschworen" willen zien, doch dan met die

(Zie vervolg op blz. 278.)

(Vervolg van Kerkelijk Leven.)

wapenen, die we uit Openbaring XI kennen: de wapenen van het gebed. We weten, dat anderen die wapenen stomp vinden, en er om lachen. In elk geval zal men van dié zijde dit wapen volkomen ongevaarlijk achten.

Provoceeren zal dat volk evenmin. Het zal niet de tegenstellingen toespitsen, niet aanklagen, waar het toch geen feitenkennis heeft; en het zal niet tarten, zelfs niet hen, van wie de thans elders vertoevende minister-president eens per radio verklaarde, dat ze persoonlijk onnederiandsche handelingen hadden verricht.

Maar het zal zijn God niet mogen verloochenen. Het zal niet eiken Zondag preeken over de geschillen, die tusschen de 1 e e r van het nationaalsocialisme en de gereformeerde leer liggen, en die ingrijpend genoeg zijn. Maar het zal evenmin, wanneer het daartoe naar den gewonen gang van het ambtswerk de tijd is (b.v. in de catechismusprediking over het eerste gebod), die verschillen opzettelijk verzwijgen. Het zal zijn jeugd willen behouden; zijn v r ij e jeugd onder de macht der ouders. Het zal, voorzoover het anti-revolutionair is, zijn opvatting van het gezag, van de overheid, regeerende bij de gratie Gods, niet willen prijsgeven, noch ook de principiëele doorwerking van die leer willen opschorten ter wille van menschen. Want men moet Gode meer gehoorzamen dan den menschen. Het zal niet, om te sarren, of om een vijandige stemming te kweeken, den samenhang breed uitmeten tusschen de mystiek van Jacob Böhme, en de filosofie van Fichte—Hegel, en het boek van Alfred Rosenberg, dat in Duitschland zooveel lezers vond. Maar het zal evenmin, als de kwestie aan de orde komt, of als anderszins ook de nood het vordert (indien b.v. onze boekhandel zou overstroomd worden, of onze jeugdactie van haar vrijheid zou beroofd worden), dien principiëelen samenhang verzwijgen, en — het zal blijven veroordeelen een leer, die wij niet mogen verdragen. M.a.w., dat volk zal de N.S.B.ers als personen geen kwaad doen, noch het verschil tusschen wat zij p e r s o o n 1 ij k deden en wat de N.S.B, qua talis deed, veronachtzamen. Maar het zal de leerstellingen der N.S.B, blijven veroordeelen. Het zal de wapens, die men zien kan, gestrekt laten. Maar het zal de geestelijke wapens niet strekken, en liever vervolging lijden, dan in dezen ontrouw zijn aan zijn God, den Levende. Het zal ook blijven bidden voor de Joden, hen niet weren van het doopvont, indien zij zich bekeeren. Het zal bloed, ras en bodem aan Woord en Geest ondergeschikt verklaren. *^*

In hoeverre nu de begrippen r ij k s - vijandig en •duitsch-vijandig elkaar willen interpreteeren, weet ik niet. Wij moeten ons ook niet nerveus maken; het geloof heeft zijn eigen rust.

Maar we moeten w è 1 ons indenken, welke voetangels en klemmen hier liggen, opdat al degenen, wien zulks te eeniger tijd mocht aangaan, bijtijds bedenken, wat : Zondag 37 zegt van het rechte eed zweren. Dat is o.m. God aanroepen, dat Hij ons straffe, indien wij valschelijk zweren.

Nogmaals, wij weten niet, of ooit eenige verordening der bezettende mogendheid ons werkelijk zal kwetsen in ons laatste bolwerk: de consciënt i e, Maar één ding weten wij w è 1: een opgelegde straf van menschen weegt niet op tegen een door een valschen eed afgesmeekte eeuwige straf van God den Heere.

O Heere, Uw Woord is in der eeuwigheid, en Uw werken prijzen U. Gij hebt U hier een volk vergaderd, dat op vele malen en op velerlei wijze van U veel goeds gezegd heeft. O Heere, laat die woorden hun niet in het aangezicht slaan. De zonen van een Rijk, dat in de laatste jaren soms een 1 e e r begunstigd heeft, die tegen Uw Woord ingaat, loopen ons huis voorbij. Ze kunnen ook verlangen, er in te komen. Ook onder die zonen zijn er, die Uw Naam belijden: laat ónze eeden evenmin als de hunne in ons samenkomen U in het aangezicht weerspreken. Doe ons recht, o God, doe ons recht. En in alle geval: verheerlijk Uw Naam; want hiertoe zijn wij in deze ure gekomen. Vader. En laat ons het goede zoeken ook voor Duitschland, het eenig goede, dat is de trouwe belijdenis van Uw Naam, en van Jezus Christus, onzen Oppersten Leidsman en Archeeg, onzen Leider, onzen Koning. En laat ons het goede zoeken voor ons eigen geslagen volk, opdat het niet door ons stilzwijgen nóg meer uiteengeslagen worde. Bewaar ons, Vader, voor verraad, tegenover U gepleegd. Bewaar, die over onze grenzen kwamen; Gij weet, voor hoelang; bewaar ze voor hetgeen onze gebeden zou verhinderen, en onze door Christus vrijgemaakte oonsciëntie zou willen onderwerpen aan een dienstbaarheid, die niet van Jezus Christus is, noch zich met Hem verdraagt. Bescherm onze kinderen, opdat de gesneuvelden onder hen niet zouden moeten worden benijd, als die weggenomen zouden zijn vóór den dag des kwaads. Heere, laat ons léven, léven. Leven met een vrije oonsciëntie. En neem onze zonden weg, want die zijn groot. Onze zonden van spreken, en niet minder die van zwijgen. En zegen onze Souvereine, onze Koningin Wilhelmina, en haar Huis, en geef ons vrede over Europa; en doe ons vast gelooven, dat die vrede er is, dien Gij hebt uitgeroepen in de velden van Bethlehem Efrata. En bind ons aan Uw Woord. Amen.

K. S.

WIE WIL HELPEN?

In een dorp „ergens in Nederland" is tijdens den oorlog het kerkgebouw van de Geref. Kerk in brand geschoten en de belendende pastorie is daardoor mede een prooi van de vlammen geworden. Het in de pastorie wonende predikantsgezin is van alles beroofd: kleeren, meubels en boeken, alles is totaal verbrand, niets is gered kunnen worden.

Nu is mijn verzoek het volgende. Er zijn waarschijnlijk wel lezers, die theologische boekwerken uit hun bibliotheek zouden willen afstaan aan een predikant, die niets m.eer heeft, zelfs geen bijbel meer. Commentaren zijn natuurlijk het meest welkom. Wie wil hier helpen? De gemeente, welke deze predikant dient, is klein en hulpbehoevend. Het traktement, dat hij geniet, is beneden het minimum. Van het opnieuw aanschaffen van een bibliotheek is daarom absoluut geen sprake. Indien iemand iets te missen heeft, wil hij dan even met mij correspondeeren, opdat geen dubbele exemplaren gestuurd worden? Wil iemand, die geen boeken heeft, toch wat doen, dan zal natuurlijk een gift ook heel welkom zijn.

J. M. SPIER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1940

De Reformatie | 8 Pagina's