GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Och, of zich ook snijden lieten, die u onrustig maken. Galaten 5:12.

Apostolisch vloekproza.

We kennen de vloekpsalmen, de vloekdichten, uit het Oude Testament.' Ze zijn altijd een ergernis geweest voor wie den Bijbel leest bij een ander dan diens eigen licht. Het verhaal gaat, dat in Delft eens een Oranje de kerk verlaten heeft, toen de predikant den preekstoel niet , , te goed" achtte, om een vloekpsalm, het was, meen ik, psalm 137, op de lippen te nemen, en als Woord van God zijn eere daaraan te geven.

De vloekpsalmen zijn ook inderdaad een , , ergernis", d.w.z., een struikelblok, een aanstoot, waarover men valt. Ze zijn dat voor , , het vleesch". Het , , vleesch" beteekent hier: het niet door Gods eigen Woord beheerschte, en daaraan zich onderwerpende, denken en willen.

Maar gelijk alle bijbelsche „ergernissen", zoo is ook deze , , kracht" van God, opbouwende, genezende, richtende, sturende kracht voor het geloof. Het geloof, dat Gods Woord zichzelf laat verklaren en ont-dekken. , , Kracht" Gods, en „wijsheid" van God. Wijsheid, in stee van dwaasheid.

Want in de vloekpsalmen is alleen Gods eigen Geest aan het woord. Niet onze autoriteit mag vloeken. Maar als God vloekt, wie zal dan zegenen? Als Hij breekt, wie zal dan bouwen? Als Hij verwerpt, wie zal dan aannemen? Als Hij buitensluit, wie zal dan insluiten? Et IS nu eenmaal een goddelijke uitsluiting. Wij kennen haar normen, haar rechten, haar grondaxioma's uit Zijn eigen openbaring. Bedient de kerk Gods Woord getrouw, óók voor wat déze normen, déze rechten, déze axioma's betreft, dan vloekt zij achter Hem aan. Opdat het kruis van Christus, dat groote skandalon, die groote ergernis-voor-het-vleesch, niet te niet gedaan worde. Dan bindt de Rechter in den hemel hierboven gelijk de kerk op aarde bindt.

Gaat evenwel de kerk zich losmaken van deze normen, komt zij tot een „tucht", die ii strijd is met de Schrift, en met de in de Kerkenordening neergelegde, maar uit de Schrift ontleende, maatstaven, dan ontstaat daar het vreeselijke conflict tusschen den Rechter boven, en de kerk beneden. Dan wordt boven niet gebonden, waar beneden schijnbaar wèl gebonden wordt. En dit niet alleen. Dan beveelt de Rechter boven aan de kerkmenschen-van-benéden een strijd te openen, een Heilig Schisma uit te roepen, óók in de fronten hier beneden. Dan móet wie hier beneden trouw blijft aan het uitgedrukte Woord, openlijk verklaren te verwerpen alle valschelijk genaamde „tucht" van de beneden-kerk, opdat de Koninklijke Residentie in den hemel, die Residentie, waar onze Konin^ is gezeten op den troon, en waar het centrum derhalve is van den staat, waarvan wij burgeis zijn, niet worde beleedigd door onze samenklitting met de samenzweerders-hier-beneden. De samenzweerders tegen de broeders, die zich hielden aan de regelen der goede trouw voor het kerkelijk samenwonen; hun samenzwering was in feite een samenrotten tegen God en zijn Gezalfde.

En dan teekent zich het Schisma af, ook ini de napleitende kerkmenschen en hun redevoeringen.

De één kiest zijn , , stand-punt" in het valsche eenheids-axioma, dat het gegeven getal alsl basis neemt: vó.ór alles moet, vindt hij, dat getal ongerept blijven. Hij spreekt heel roerend oveij het „getal", alsof de getallen niet door hem zelf al tevoren gehavend zijn, toen hij de broeders uitwierp, of achteraf die uitwerping voor eigen rekening nam. In de opstelling van zijn eenheids-maximes vergeet hij, dat de kerkelijke eenheid een zaak is van belijdenis, van leer, van rechtsbediening, van het staan op den bodem der geopenbaarde axioma's die de Heere stelde. Hij spreekt, o ja, ontzagwekkende dingen over de eenheid. En zoozeer wordt hij gepakt door zijn eigen eenheidsredevoeringen, dat hij — althans in feite — ingaat tegen de vloekpsalmen van het Oude Testament. Hij weet dat niet, en wil dat niet, en knersetandt misschien tegen wie hem zóó iets durft voor de voeten werpen. Zou HIJ de vloekpsalmen tegen-spreken? O neen: de vloekpsalmen gaan, vindt hij, tegen de HEIDENEN. Tegen , , Babel", de georganiseerde were/dmacht. Daartegen pleegt ook hij te toornen. Maar er zijn er, gelukkig, die het inzake die vloekpsalmen nog iets gedetailleerder weten te zeggen. Deze laatsten hebben ont dekt, dat de oudtestamentische psalmisten öök tegen bondskinderen vloekpsalmen kunnen slingeren. Tegen verraders uit de kerk. Tegen menschen, die hun brood aten. Die Christus' brood aten, hün, en ook Zijn tafelgenooten. Hun tafel worde hun een strik (ps. 69 : 23). Een vreemde gedachtenketen? Maar misschien is op haar plaats de herinnering aan de maaltijden der oostersche nomaden; zij bedienden zich daartoe van een doek, een stuk leer, dat op den grond was uitgespreid, en waar men om heen zat, de beenen gevouwen onder het lichaam. Kwam er onverwacht alarm, dan kon bij de paniek onder het haastig opstaan licht iemands voet zich in de „tafel" verstrikken, en zoo de tafel hem doen vallen (Nicolsky, aangehaald in G.^Stahlin, Skandalon, 50). Hoe dit zij: de vloekpsalmen richten zich in de Schrift óók tegen de voormalige tafelgenooten, die de trouw hebben geschonden. Niet om hun persoon, doch om hun kwaad vernietigd te zien; en om de goede trouw te redden.

Daarom durft de ander ook zijnerzijds vloeken. Niet op eigen naam, het zij van hem verre. Doch in den naam des Konings. Hij zal voor

wat de personen betreft, zich niet vermeten, profeet, psalmist of ook apostel na te bootsen, aan wie bijzondere openbaring van Godswege toegekomen is, óók aangaande personen. Dbch wat de grondregelen aangaat: hij durft de vloekpsalmen overnemen. Scherper gezegd; hij durft het niet te laten.

Nu, zóó'n man was, bij het lezen van het Oude Testament, die Christus-apostel Paulus. Hij durft het niet te laten, die psalmen als Gods' Woord te eeren. En, onderwijl hij zulks aan zich bekent, komt over hem de Geest van God, die inspireert, en zeer bizondere inhouden aan hem zeer bizonder openbaart, en die hem aandrijft tot het schrijven van zijn geweldigen brief aan de Galaten. Het is die Geest van God, die Paulus aandrijft tot het schrijven óók van zijn proza-van-den-vloek. Het apostolisch proza: och, of zich ook snijden lieten, die u onrustig maken.

Wie waren het, die destijds de kerk onrustig maakten? Het waren de menschen der kwade, der eigenwillige binding. Zij eischten van de geloovigen de onderhouding van allerlei wetsbepaling uit den eeredienst van Mozes. Ze wilden bijzonderlijk, dat ook de christen zich en zijn kind nog zou doen besnijden: al was het bloed van Christus uitgestort, toch moest óók het eigen bloed der christenen nog vloeien, meenden zij. Feestdagen, spijsgeboden, en zoo nog wel wat meer, werd bindend verklaard. Bindend voorschrift. Conditie voor kerk-gemeenschap en voor ambtsdienst.

Maar in die binding waren-ze dan niet eens nog consequent. Ze waren geen dwepers, geen fanatici. Veeleer waren ze diplomaten: zij eischten geen algeheele binding (6:13); men kon bij hen in veel gevallen ook wel dispensatie krijgen. Het ging hun niet zoozeer om hun bindingstheorie, en om den inhoud van wat zij bindend verklaarden, als wel om versteviging van hun machtspositie (6 : 12, 13; 4 : 17). Vooral op één man hadden zij het gemunt: den éénen, die de waarheid hun zeide, en het riskeerde, deswege hun „vijand" genaamd te worden... . bij de betooverden (3:1).

En nu die èène? Die Paulus?

Hij is geen dichter van professie: zijn lange zinnen, die niet afloopen, bewijzen het wel. Maar over hem komt de Geest: nu gaat hij vloeken. Vloeken in proza. Werden die menschen, die de gemeente van Christus' vrijgekochten verontrusten met hun bindingsdecreten, nu maar zelf gesnedenen, d.i. ontmanden, eunuchen. Waren ze met hun binding aan den eisch van bloedstorting-in-besnijdenis nu maar eens zóó consequent, dat ze ook het mes in eigen lichaam gingen zetten, of lieten zetten! Dan waren ze in hun fanatisme straks ook zelf gesnedenen. En dan? Dan gold, juist op hun eigen „oudtestamentisch" standpunt, voor hen de regel van Deut. 23 : 1: geen ontmande, noch gesnedene, mag in de vergadering des Heeren worden toegelaten. Zóó iemand staat buiten den tempel, buiten het bondsvolk; hij kan niet communiceeren. Welaan: die binders-van-de-vrijekerk, ze zitten met de door Christus vrijgekochten aan één tafel. Moge hun aanzitten aan die tafel zóó verloopen, dat ze zich in die tafel verstrikken. Hun tafel worde hun een strik! Een val. Hun kerkmanipulaties mogen doodloopen in het slop, waarin ze eerst de kerk gejaagd hebben. Mogen zij met hun binding en hun excommunicatie tenslotte zichzelf al bindend excommuniceeren: het zou dan gedaan zijn met hun verstoring van de rust der vrijheid, die in Christus Jezus is. ***

Een verwensching?

Jawel, een apostolische verwensching.

En zij is sterk van ingehouden drift. Ze „pakt" de drijvers op hun eigen leuzen. Zij zeggen op te komen voor het Oude Testament, de wet van Mozes. Maar Mozes kennen doen zij niet. Zij kennen hem wel als man-van-binding, maar niet als type-des-Ontbinders, type van den Middelaar van het genadeverbond. Zij rukken wet en evangelie uit elkaar; zij staan de zending tegen, en maken van de kerk een sectetje, gebonden aan een aantal willekeurig gekozen formules. Hadden zij oog voor de voJie Schrift, Paulus zou de eerste zijn om het Jesaja na te zingen: dat de God-der-breede-kerk ook aan de gesnedenen straks een plaats gunt in Zijn huis: Jesaja 56 ; 4, 5, Want zóó zegt de eere van de ontmanden: wie mijne Sabbathen ouden, en dat verkiezen, waarin Ik welgevalen heb, en vasthouden aan mijn verbond, aan dezen geef ik' in mijn huis en binnen mijne uren een gedenkteeken en een naam, — aldus de troostprofeet Jesaja. Dat is een belofte aan de gesnedenen, de ontnianden, die naar genade snakken. Weliswaar geen' onvoorwaardelijke, doch een belofte, „ingeleid door eene conditie" (Ridderbos, J., Korte Verkl. 167). De conditie is: wetsgetrouwheid, die „in den diepsten grond eene zaak des geloofs is" (Ridderbos); en „op deze voorwaarde nu volgt de Goddelijke belofte: dat hun een goede naam in de kerk gegeven zal worden, een wel niet lichamelijk, doch niettemin geestelijk vaderschap. Vaders-in-Israël zullen zij worden. Zij loopen niet dood in het kerkslop, al waren ze er bang voor, en al schenen ze ook daarvoor te zijn voorbestemd, omdat ze geen kinderen ooit zouden kunnen krijgen, en niet vaders-in-Israël zouden'kunnen worden in letterlijken zin. • Kijk, dat is genade. Dat is die zalige ontbinding van gebondenen, die aan onvruchtbaren geestelijk kroost toezegt, aan slopbewoners vrije passage langs den hoofdweg, aan gebondenen vrijheid, aan geketenden vrijen armslag, aan de gekerkerden lucht, lucht. Hadden de bindingsmaniakken, die dé Galaten met hun wetsaphorismen verontrustten, maar die öntbindingstendenz verstaan: ze waren dan op den Breeden Weg der Vrijheid-die-in-Christus-is geplaatst, naast Paulus.

Maar nu zij van dien Hoofdweg af de zielen in het slop, neen, niet eens van de wet (want Mozes' echte wet was doortocht naar Chrisus' evangelie), doch van hun willekeurige wetsaphorismen sturen, nu moge hïin de doortocht, die Jesaja aan proselieten én aan ontmanden gunt, afgesneden worden. Nu moge voor henzelf de wet worden wat zij in hun onderwijs voor anderen haars ondanks gemaakt wordt: een drijf ster-met-de-zweep, een harde boodschap, een zuur gezicht: ontmanden hebben hier geen plaats, en daarmee uit. Conditie, conditie, slaat hier de klok. En geen beioffe-metconditie. Want de conditie van Jesaja en van Paulus, die is conditie bij een genadebelofte. Maar de conditie van die judaïsten, die de kerk van de Galaten binden en verscheuren, die is conditie voor een notarieele uitkeering van wat „verdiend" is door uzelf.

Zoo kan de apostel verwenschen. Zoo willen ook wij op zijn gezag zakelijk verwenschen. Ambtelijk verwenschen. Wij verwenschen de binding, die niet naar Christus' Woord is. Wij verwenschen ze naar het slop. Op dat er doortocht zij voor het ongehinderd evangelie. Vrijheid voor de gesnedenen. Maar het slop voor hunne snijders. Al loopen er ook prinsen uit de vrijgemaakte kerk, — het Woord blijft staan: het is een eenheid van bondszegen én van bondsvervloeking. Moge verdorren wie de sappen van Gods kerk verandert in zomerdroogten: moge hij verdorren in dit zijn tegendeel-van-ambt. Opdat geen ontmande-door-geweld, die uit den Grooten Ontbinder leven wil, ooit zegge: ik ben een dorre boom (Jes. 56 ; 3). Twist met hun twisters, Hemelheer. •

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1945

De Reformatie | 8 Pagina's