GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Raadselachtig.

Het komt veelvuldig voor, dat iemand ten volle staat op het standpunt der bezwaarden, maar om allerlei redenen den weg van die vrijmaking niet meent te mogen gaan. Het komt eveneens veelvuldig vóór, dat iemand aanvankelijk het-bezwaarde standpunt déélde, maar dit standpunt heeft verloochend en het synodaal gevoelen met kracht en klem is gaan verdedigen.

Maar er zijn ook voorbeelden, dat men op de synode de leer der bezwaarden heeft veroordeeld, terwijl men zelf die leer verdedigt. *

Zulk een voorbeeld is Ds W. E. Gerritsma te Aalten. Hij heeft mede geholpen om de leer van de bezwaarden te veroordeelen. Die leer kwam neer op de volgende punten: Dat God in Christus zijn genadeverbond heeft opgericht met de geloovigen en hun zaad; dat alle kinderen der geloovigen verbondskinderen zijn; dat aan al die kinderen de heilsbelofte van het verbond toekomt; dat voor al die kinderen de doopsbëdiening is, verzegeling van die heilsbelofte; dat derhalve al die kinderen met grooten ernst geroepen worden, die heilsbelofte met een waar geloof aan t^ nemen; dat zoovelen die belofte met een geloovig hart aannemen dat doen krachtens de wederbarende genade des Heiligen Geestes; dat de kinderen, die deze belofte niet van harte aannemen, deswege als bondsbrekers een zwaarder oordeel treffen zal. Verklaring met gevoelen p. 8—15.

Wanneer wij nu het leerboek voor de Catechisaties, dat-door Ds Gerritsrna met Ds Th. Delleman is uitgegeven, opslaan, dan' vinden we daar het gevoelen, dat door Ds Gerritsma op de Synode is afgewezen!

De lezer oordeele zelf. Op bldz. 44 wordt gezegd: Bondelingen zijn de geloovigen en hun zaad. Ze zijn vermaand en verplicht tot de nieuwe gehoorzaamheid. En God de Heere heeft zich zelf verplicht al wat Hij hun beloofde aan hen te zullen vervullen. Allen kinderen der geloovigen komt de belofte Gods toe maar niet ieder kind aanvaardt de belofte. Zij, die ongehoorzaam blijven, worden getroffen door den vloek des verbonds.

Daarom moet steeds tot bekeering worden opgewekt (zie verklaring Synode 1905, bldz. 124). Dit stemt dus gehéél en al overeen met het gevoelen der bezwaarden, dat door de Synode is veroordeeld.

Het is raadselachtig, hoe iemand, die in zijn_catechisatieboek zélf het bezwaarde standpunt leert, dit op de Synode kan helpen veroordeelen.

Dit is te meer opmerkelijk, omdat in dit Catechisatieboek vroeger het synodale standpunt uitkwam. In de le druk lezen we n.l. op p. 44; „Bondelingen zijn zij, die Christus Jezus door een waar geloof zijn ingelijfd, en Hem en al Zijn weldaden aanemen.

Zij zijn vermaand en verplicht tot de nieuwe gehoorzaamheid. En God de Heere heeft zich zelf verplicht al wat Hij hun beloofde aan hen te zullen vervullen.

Als behoorende tot het genadeverbond worden ook gerekend de kinderen der geloovigen.

Wel blijkt steeds, dat niet alles Israël is, wat Israël heet. Dit mag er ons echter niet toe verleiden om onderscheid te maken tusschen een uitwendig en inwendig verbond. Tot het tegendeel blijkt houden wij de kinderen der geloovigen ook voor kinderen des verbonds. Daarom hebben ze ook recht op den doop.

Zooals men merkt: dit is goed synodaal. Men zou dan ook denken, dat na de beslissingen van de Synode Ds Gerritsma tot de oude redactie zou zijn teruggekeerd. Maar in de laatste editie, die onlangs is verschenen, is het be^zwaarde gevoelen eenvoudig gehandhaafd.

Hetzelfde is ook het geval met de leer der sacramenten, zooals deze in dit leerboek worden behandeld. Zeer sterk wordt de nadruk gelegd op het feit, dat het Sacrament een teeken en zegel is van Gods belofte. De doop is een teeken en zegel van de beloften der afwassching t^er zonden en der vernieuwing des levens, p. 106.

Het Avondmaal is teeken en zegel van deze drie beloften: van de vergeving der zonden, van het eeuwige leven, van de gemeenschap der heiligen, p. 111. De leer der sacramenten wordt in dit leerboek geheel behandeld onder het aspect van de belofte. We komen dus voor deze vraag te staan; hoe het nu mogelijk is, dat een predikant, die zélf in zijn leerboek het bezwaarde gevoelen blijkt toegedaan te zijn, toch de conclusies van het prae-advies aanvaardt, toch mede helpt het gevoelen der bezwaarden af te wijzen en overal het stand-

punt der Synode verdedigt? Wij kunnen dit niet verklaren. Wij zien daarin niet anders dan een meegezogen worden door den sterken hoofdstroom op de Synode.

Mannen als Ds Gerritsma hebben hun plicht op de Synode verzaakt. Hij heeft meegeholpen zijn eigen standpunt te veroordeelen.

Daar de Synode de Kerkeraden heeft opgewekt toe te •zien, dat er niets geleerd mag worden, wat niet volkomen in overeenstemming is met de besluiten van de Synode, is hier ook arbeid voor den Kerkeraad van Aalten.

En van zoovele Kerkeraden. Heeft men er wel aan gedacht, dat alles, wat aan de bezwaarden in de schoenen wordt geschoven, wellicht aan de kinderen op de cate- •chis5atie wordt geleerd door een Synodaal predikant?

Het is geen wonder, dat vélen van de zaak niet zooveel begrijpen, fn de Synodocratische Kerk worden vele bezwaarde preeken gehouden op de synodocratische catichisatie worden vele bezwaarde lessen geleerd!

Wanneer men van Synodocratische zijde meent, dat «r bij de vrijgemaakten afwijking in de leer is, laat men in eigen kring dan maar eens beginnen met het kwaad aan te vatten. Want wat men ons verwijt, wordt in eigen kring openlijk geleerd. De belofte alléén voor de uitverkorenen? Is dat alléén gereformeerd? Welnu, Kerkeraad van A-alten wees dan ook consequent en schors uw dienaar des Woords Ds W. E. Gerritsma wegens afwijking in de léér. Maar indieni gij dit niet doet, verwondert U er dan ook straks niet over, dat er leerlingen van Ds Gerritsma opstaan, die eerlijk kunnen zeggen: ik ben bezwaard gemaakt door mijn Synodale predikant. En indien gij van meening zijt, dat hetgeen door Ds Gerritsma in zijn leerboek aangaande de bondelingen is gezegd, is conform Schrift en belijdenis, erken dan, dat door de Synode, ja door ds Gerritsma zelf veroordeeld is de leer, die in zijn leerboek wordt geleerd. Help mede dat de Synode op een royale manier haar leerbeslissingen terugneemt, erkenne te hebben gefaald door te veroordeelen een gevoelen, dat in de Kerken der' Scheiding, blijkens de Synode van 1863 te Franeker, steeds

werd geleerd.

Neede. K. MEIMA:

Oui bene distinguit, bene docet.

In Kerknieuws, het blad van den heer Scheps, worden een paar citaten aangehaald van Prof. Diepenhorst Jr die (blijkbaar doelende op de vrijgemaakte kerken, en de bezwaren van velen in haar tegen personen in politieke e.a. sleutelposities, Red.) schrijft:

, , Nimmer hadden de Afgescheidenen vóór 1892 Kuyper, nimmer de hervormde anti-revolutionairen hem na 1886 mogen steunen. In beginsel verkeerd was de..houding van Van Velzen en van de Brummelkamps, wanneer zij Groen bijvielen; hetzelfde geldt voor het opt/eden van Talma. Ook onder dr Colijn heeft de anti-revolutionaire partij geen zuiver karakter gedragen, wanneer zij doopsgezinden, lutheranen, christelijk{e) gereformeerden, hervormden, gereformeerden en zoovele anderen onder haar banier verzamelde".

Die vergelijkingen gaan niet op. Van Velzen en Brurmnelkamp vielen in Groen hun verdediger bij, van wien zij wisten, dat hij het krachtig voor ze opnam. Men leze maar, wat Prof. Diepenhorst Sr daarover schrijft in zijn „Groen van Prinsterer", hoofdstuk VII! De V.K. daarentegen, staan tegenover de Synodalen geheel anders. Die nemen het allerminst voor _Ken op! Integendeel.

En had Talma iets van Kuyper ondervonden, waarom iiij hem niet zou steunen? Of de hervormde antirevolutionairen, hadden die iets van Kuyper te duchten? Zijn zij soms door Kuyper geschorst, afgezet, de Kerk uitgedreven? Integendeel.

En wederom wat hadden de doopsgezinden, lutheranen, christelijk gereformeerden, enz. van Colijn te vreezen, waarom zij hem niet zouden steunen? Zij hebben toch nooit van hem eenig nadeel ondervonden? Dat zijn geheel andere gevallen dSn die van de V.K., die de Synodalen zouden steunen!

Want Prof. D. dient te weten, dat de V.K, juist veel van de Synodale broeders te lijden hadden en hebben. Ik spreek niet van particuliere gevallen van bezwaarde arbeiders, die zich niet bij de V.K. kunnen voegen om hun Synodale boeren, van kinderen aan wie het huis werd ontzegd door Synodale vaders, van studenten, die in hun studie aan de Theologische Hoogeschool der V.K. worden belemmerd, enz.

Laten wij ons beperken tot het optreden der Synodalen officieel: Hoeveel ambtsdragers zijn geschorst — soms en masse als in Groningen — hoeveel de Kerk uitgebannen? Hoe handelt de Synodale Kerkeraad tegenover de V.K., als die een minderheid vormt en geen kerkgebouw bezit? Hoe vaak moet men de hulp inroepen van Remonstranten, Hervormden of andere kerkgenootschappen, o{ wel van den wereldlijken rechter? Of wanneer krijgt men' een gunstig antwoord bij een doodgewoon verzoek, b.v. om een avondmaalstel te mogen gebruiken? Meer ware in dezen te noemen.

Men zal zeggen, de nieuwe Scheiding is nog versch, de Synode is het tegen geloopen, en vandaar de verbittering! Juist, en daarom dient men van de zijde der V.K. voorzichtig, o zoo voorzichtig te zijn, wie men steunt, wie men de macht in handen geeft op staatkundig en rechterlijk gebied.

Van Velzen» en Brummelkamp hadden van Groen niets tè vreezen. Afgescheidenen en Hervormden niets van Kuyper, Lutherschen en Doopsgezinden niets van Colijn, maar de V.K. veel van de Synodalen. Caveant consules!

Ook citeert de heer Scheps in hetzelfde nummer 127 den Oudvossemeerschen pastor loei, die vraagt:

, , Is er nog niet genoeg stuk? Moet er soms ook nog, behalve een nieuwe , , vrijgemaakte" anti-revolutionaire partij, een „vrijgemaakt" Patrimonium, C.N.V. en N.C.R.V. opgericht worden? , Moeten er soms ook aparte Christelijke scholen voor bezwaarden opgericht worden? "

In antwoord wijzen wij op benoemingen bij het onderwijs, waarin men beslist een synodale verlangt. Dat weet Ds Vreugdenhil toch ook wel? En dus, als dit noodig is, dan ja, dan apart. Noemt de ZeeuWsche pastor dit , , kapot maken"? Wie is de schuldige?

Men steke de hand toch in eigen boezem! D. J. A. W.

Indrukken van de Generale Synode.

Hulppredikers.

Het was een teeken van opwakend leven, dat al aanstonds in de vrijgemaakte kerken bezwaren werden ingebracht tegen het niet-geïnstitueerde , , instituut" van het hulppredikerschap. Reeds geruimen tijd werd door zeer velen met toenemende bezorgdheid het wassende aantal „hulppredikers" gadegeslagen. Die bezorgdheid sproot voort niet zoozeer uit het inzicht, dat er hulppredikers waren, doch ^uit het meer en meer zich duidelijk afteekenende feit, dat velen zoo heetten, die het in geen enkel opzicht waren.

Een hulp-prediker is een helpend prediker. Niet een, met wien men zich , , be-helpt". Is er ergens een predikant, die het werk niet alleen af kan, dan zal er niets tegen zijn, dat iemand hem tijdelijk daarin bijstand verleent. Maar dan moet het ook iemand zijn die optreedt naast een bestaanden predikant, of die hem, als hij b.v. chronisch ziek is, in velerlei opzicht vervangt. Mits maar de , , officieele" predikant aanwezig is en als zoodanig in de ambtelijke functie of bevoegdheid blijft.

Herhaaldelijk evenwel werd iemand tot , , hulpprediker" benoemd, die aan niemand hulp verleende, omdat er in zijn gemeente eenvoudig geen dominee was. Geen zieke, en ook geen gezonde. In zoo'n geval was de , , hulpprediker" een soort van , , goedkoope dominee". Hij moest alles en nog wat uitrichten, wal nog maar net tot de bevoegdheid van een candidaat of proponent kan gerekend worden. Dat was heel veel, — als men 't niet zoo nauw neemt met de ambis-gedachte tenminste. En voor, die speciaal voor de wettige ambtsdragers gereserveerde werkzaamheden (b.v. doops- en avondmaalsbediening) moest dan een , , dominee van elders" worden geannexeerd. In feiten was die man dan eventjes hulp-prediker in gemeente. Doch de gemeente zelf be-hielp zich voor den gewonen dienst met den candidaat, of ook wel met een emeritus of een , , geëvacueerde" (d.w.z. een predikant uit een geëvacueerde stad of dorp). Zij be-hielp zich, en hielp meteen haar beurs. De „kracht" was een goed-koope kracht.

Maar onder al die bedrijven sleet het anibtsbesel uit. De hulp-prediJter was geen dienaar des Woords. Zijn toespraak, voorgedragen van den kansel, was geen wezenlijke woord-bediening met ambtelijk gezag. De gemeente troostte zich er, mee, maar vergat intusschen al te licht, dat het ambf in de kerk heeft op te treden naar den gestelden regel.

Dat het systeem niet deugde, en dat er iets haperde, voelde iedereen. Men behoeft immers maar eenvoudige parallellen te trekken, om het in te zien. Stel, dat een gemeente niet de kosten betalen kan (we spreken dwaasheid, maar het gaat om illustratie bij de wijsheid) voor een kerkeraads-bank, een kerkeraadsvergadering, een kerkeraadskamer. Zou ze dan genoegen nemen met allemaal hulp-ouderlingen en hulp-diakenen zonder ambtelijke bevoegdheid, zonder wettige roeping en bevestiging in het ambt? Ieder weet het antwoord. Maar als het ambt van ouderling en diaken te hoog staat voor een soortgelijk experiment, zou dan het ambt van dienaar des Woord er niet te hoog voor staan?

Ja maar, zoo valt iemand in de rede: een ouderling en een diaken zorgen zelf voor den leeftocht, doch een dienaar des Woords moet „zonder zorg" van het Evangelie kunnen leven. En daarom moeten hulpbehoevende kerken er wel wat op vindeni. Hier komt de aap' uit den mouw.

Zeker, er moet iets op gevonden worden. Maar dat iets is al lang voor de kerk uit Christus' volheid gevonden. Het is nu door onze synode opnieuw in herinnering gebracht. Laat de andere kerken een hulpbehoevende kerk bij-staan. Maar laat men niet ter wille van de beurs, óf van den op zichzelf wel prijzenswaardigen zelfstandigheids-drang den ambtelijken dienst degradeeren. Temeer niet, omdat in een gezonde kerkelijke samenleving de financieele hulp-verleening de zelfstandigheid der ondersteunde kerk niet aantast. Het gemis van „self-supporting" in financieel opzicht beteekent niei een gemis aan zelfstandigheid in kerkrechtelijken zin. De plaatselijke kerk, die financieel zwak is, behoudt de in de kerkenordening haar verzekerde vrijheid als plaatselijke Kerk. Geen Kerk zal over een andere heerschen, zegt de K.O. ook niet over een financieel-zwakke kerk.

Wij hebben in het bovenstaande nu nog niet eens gesproken over de droeve positie van den , , hulpprediker" zelf. Hij heeft vaak het werk van den predikant, doch mist van dezen den naam en de eere. En vooral — hij heeft geen deel aan diens rechtspositie. Die is (och al hopeloos zwak in tijden van kerkverval — mert lette maar eens op de gevallen van „losmaking" hier en daar. en ook op de meer dan droeve manier, waarop een ambtsdrager kan worden „geschorst" en „afgezet". Al de predikanten, die zich' conformeeren aan de schorsingen van den laatsten tijd, graven mede hun eigen grai. Ze geven zich prijs aan willekeur. Aan de willekeur, die den éénen dominee vrij laat ondanks b.v. diens afleggen van dezelfde verklaring, waarop een ander wordt geschorst. In dien chaos wordt de dominee meegesleurd met althans nog eenige retardatie. Maar de , , hulp'prediker" heeft zelfs van deze laatste niets te hopen. Hij staat eenvoudig in den nacht. Men kan zich van hem ontdoen op allerlei manier. Zeker, het is hem dikwijls goed. Maar het recht is hem niet beschreven.

En daarom zijn wij blij, dat onze synode het hulppredikerschap, zooals het thans ontaard is, heeft afgewezen. En dat zij positie! gesproken heeft, door naar de onderlinge hulpbetooning als naar het van Christus gereikte medicijn të wijzeit.

K. S.

Het „zaad" zou de „geest" zijn?

Ds Bouwmeester, die er eindelijk weer toe schijnt te komen, de existentie der (art. 31 onderhoudende) Gereformeerde kerken in zijn titulatuur te verdisconteeren, en dus in dit opzicht thans wijzer wordt dan zijn „synode", welke bij den één (bijv. ds Lindeboom van Kampen) het wél, bij den ander (b.v. nog onlangs ten aanzien van mij, die met ds Lindeboom kerkelijk samen- I leeit) het niet doet, en dien wij daarom ook nu weer bij zijn kerkelijken naam noemen, pleit in zijn kerkbode nog wat na. Nog vóórdat onze artikelen over Walaeus ten einde waren (ze bleven wat lang ter drukkerij liggen) valt hij ons in de rede. Vermoeiend is dat wel, maar we zullen nog even ons met hem bezig houden. Echter bij stukjes en beetjes, om niet te veel in ééns te geven.

Merkwaardig schijnt ons vooral de poging, om zich af te maken van wat wij opmerkten over het „zaad" der wedergeboorte. Wij toonden duidelijk aan, meenen we, dat volgens Walaeus (gelijk ook bij anderen uit den tijd van Walaeus) in iemand het ZAAD der wedergeboorte zijn kan, ZONDER dat hij npg wedergeboren behoeft te zijn in den bekenden zin van dat woord. Maar nog voordat we uitgesproken waren op dit punt, valt ds Bouwmeester ons in de rede en roept twee dingen uit als vaste waarheden. Namelijk;

a) „En toch noemt Walaeus dat zaad het BEGIN der wedergeboorte, professor"!

b) „Walaeus zegt juist, dat die Geest, die niet werkeloos is, het zaad der wedergeboorte IS". Duidelijk staat er dus, dat het zaad der wedergeboorte hetzelfde is als het begin der wedergeboorte. En ook he(- .zelfde als de H. Geest.. De H. Geest is dus gelijk aan het begin der wedergeboorte. Dat is zooveel als te zeggen: God is zijn werk; de Maker is het maaksel, de Schepper is het schepsel. Wie achter elkaar zulke stellingen binnen een paar regels kwijt kan, dien verdenken wij ervan, dat hij nu het stuur kwijt is, en toch nog in de stuurmanshouding blijft staan.

Dat een en ander met Walaeus niets te maken heeft, al wordt het op diens rekening geschreven, kan men zóó al begrijpen, Ten overvloede evenwel verwijzen we nog naar hetgeen we in ons tweede en derde artikel hebben geschreven. En als toegift veroorloven we ons nog enkele opmerkingen daarenboven.

Vooreerst; Walaeus zegt op 1 Petr. 1 : 23 (Opera I 690, a): het onverderfelijke, blijvende en'onveranderlijke zaad DES GODDELIJKEN WOORDS verandert en wederbaart (regenerat) de menschen, die het in geloof aannemen.

Lees dit nu a la ds Bouwmeester, en ge krijgt de stelling:

de onverderfelijke, blijvende en onveranderlijke GEEST verandert en wederbaart de menschen, die Hem in geloof aannemen.

Met alle respect, ds Bouwmeester, nu vind ik u remonslrantsch. U leert immers: de GEEST is het zaad? Vervolgens; Walaeus zegt (Opera I 691, a): , , Wijl het EVANGELIE het onverderfelijke zaad van onze wedergeboorl: e is, daarom is dit het rustpunt, dë rustbank (fulcrum) voor het geloof aangaande de volharding der heiligen en een prikkel om het Evangelie te omhelzen en te eeren".

Lees dit nu a la ds Bouwmeester, en ge krijgt de stelling: Wijl het Evangelie het onverderfelijke BEGIN der wedergeboorte is, en tevens, wijl het Evangelie de Geest is, daarom is het evangelie de rustbank voor het 'geloof. .1.. enz.

Met alle respect, ds Bouwmeester, nu zie ik u Woord en Geest dooréén halen, en het evangelie eeren zelfs boven den Geest.

Wil ds Bouwmeester liever nog eens naar de Synopsis terug? Welnu; XXXI, 13 noemt het zaad des geloofs den aanvang van de hebbelijkheid (habitus, eigenschap, toestand) .

En XXXI, 12 noemt het zaad; het Woord Gods dat gehoord is.

Daarbij zullen we het ditmaal maar laten.

K. S.

Bond van Geref. Vrouwenvereenigingen in Nederland.

Mevrouw Nawijn-van Dijk, secretaresse, vroeg ons plaatsing van het onderstaande:

In verband met de kerkelijke moeilijkheden en de ingekomen vragen van verschillende vereenigingen, heeft het Bondsbestuur eenparig besloten, het volgende aan de vereenigingen mede te deelen:

Het Bestuur van den Bond van Gereformeerde Vrouwenvereenigingen, in Bondsbestuursvergadering bijeen op 26 September 1945 te Amsterdam, verklaart, 'dat onder de in Art. 2 van de Statuten van den Bond, luidende; , , De Bond aanvaardt als grondslag Gods onfeilbaar Woord, naar de opvating van de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerken in Nederland", genoemde , , opvatting" moet worden verstaan, de opvatting van de Belijdenisschriften, zooals die in de Gereformeerde Kerken is geweest vanaf 1905.

Het Bondsbestuur verwacht, dat alle aangesloten vereenigingen zich met bovenstaande uitspraak kunnen vereenigen, en verzoekt dringend, dat de vereenigingen geen verdere stappen zullen doen, vóórdat de Synode van 1946 zich heeft uitgesproken.

Na deze Synode zal de Bond spoedig in Bondsvergadering bijeen komen, om hierin zoo mogelijk een definitieve beslissing te nemen.

Het Bondsbestuur.

Vereenigingen, die zich wenschen aan te sluiten bij den Bond kunnen zich wenden tot de Bondssecretaresse F. M. L. Nawijn-van Dijk, Past. Geref. Kerk, Bergum Fr., die gaarne bereid is, alle gewenschte inlichtingen te geven.

Tot zoover hetgeen de Secretaresse ons ter plaatsing aanbood.

Aan haar verzoek mits dezen voldaan hebbende, geven we thans ons eigen oordeel.

Het komt hierop neer; wat is het toch jammer, dat ook vrouwen het geknoei van mannen zoo gauw overnemen. Heel de met „eenparigheid" aanvaarde formule had o.i. eenparig moeten verworpen zijn. Want ze is een specimen van onproductieve antiprofetische diplomatie. Bijvoorbeeld: wat zijn „de Gereformeerde Kerken" „vanaf !905"? Dat klinkt nog al onschuldig. Maar.... Zijn dat de Kerken, die in het verband van een door een V. U.professor voorgezeten „synode" verklaren te staan, óf de Kerken, uit welker verband de door een uit de eerste bijeerjcomst weggestuurd Groningsch predikant voorgezeten synode opkwam? Behoort de redacteur van ons blad tot de Gereformeerde Kerken van Nederland? Me-

vrouw Nawijn van hierboven schijnt te zeggen: ja. Maar van den kansel „waarop ds Nawijn van Kampen" pas is gaan staan, is nog pas — ondanks verbod — uitgeroepen: neen! Heeft het Bestuur eenparig tusschen die Nawijn's gekozen? Heeft het Bestuur een „eenparig" antwoord in dezen? Waarom het dan niet gezegd? Heeft het dienaangaande geen eenparig antwoord, dan is zijn formule zonder inhoud, een camouflage, een gebaar.

Hebben de Gereformeerde Kerken sedert 1905 een kerkelijk-oWicieeie opvatting van de BELIJDENIS? Omdat er staat in een pacificatie-formuletje: „volgens de belijdenis" staat het zoo en zoo? Als dat logisch geredeneerd is, dan hebben we óók een kerkelijk-otlicieele opvatting van Rom. 4 : 25 sedert 1905. Het zal velen een ontdekking zijn: het Bestuur zal , , eenparig" misschien ervan schrikken, vooral als de dames aan haar echtgenooten denken, die nu op het randje van schorsingsgevaren komen te staan, indien ze Rom. 4 : 25 anders opvatten den „de kerken sedert 1905"! Ja, en dan hebben we óók nog sedert 1905 een kerkelijk-oliicieele opvatting van art: 20 der Belijdenis. Dat wordt wat!

In elk geval hebben onze vrijgemaakte Kerken geen enkele opvatting der belijdenis sedert 1905. Ze hebben de belijdenis naar haar duidelijken tekst, en dus op te vatten sedert haar vaststelling in de zestiende eeuw; alleen is die tekst ietwat gewijzigd inzake art. 36 (overheid). Deze vrijgemaakte kerken sluiten dus de gereformeerden van vroeger niet uit en evenmin Lindeboom, Noordtzij, Bos, Kok, en de vele anderen, van vóór 1905, die „vanaf 1905" immers in 1942, door een groep posthuum zijn veroordeeld als in strijd met de belijdenis.

Onze Vrouwenvereenigingen moeten zich derhalve or^ ganiseeren op de basis van de drie formulieren van eenigheid. Die is gebieven bij de „vrijgemaakten" en veranderd bij de „synodalen". Het spel met de revisiegedachte en daarom het (na de eerste dood-onschuldig lijkende formule van daareven nu ineens zoo bij-de-pinken-zijnde) advies van wacftfen op 1946 moge de vrouwen die trouw gebleven zijn niet verlokken. Laat ze over dat spel-met-de-revisie-gedachte lezen b.v. de brochure Mekkes „In den kerkdijken weg" (uitgave Haak Berkel). Niet op speculaties , , leven", maar op de FEITEN af­

gaan.

Redactie.

Het Kamper studenten corps.

Hoewel niet dit jaar het eigenlijke lustrumjaar is, hoopt ons Corps dit feest toch in de cursus 1945—'46 te vieren. Wij willen dat weer doen op de oude traditaoneele wijze en wel in aansluiting aan de inauguratie van de nieuwe höogleeraren aan onze Theologische Hooge School. Zoowel de reunisten als Corpsleden kunnen dan aanwezig zijn. U zult nog wel meer van ons hooren, maar reeds nu maakt ondergeteekende belangstellenden erop attent, dat giften ter bestrijding van de te maken onkosten per postwissel worden ingewacht op onderstaand adres. Namens den Senaat,

de Quaestor Corporis "" JOH. VAN DER HAAR, Geerstraat 5, Kampen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1945

De Reformatie | 8 Pagina's