GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE SYNODE TE UTRECHT VAN JAN.- MAART 1946, EN HARE DOGMATISCHE EN KERKRECHTELIJKE BESLISSINGEN.

Zij die van deze Synode revisie en herstel van de verkeerdheden der twee te Utrecht voorafgaande Synodes gevraagd en verwacht hadden, hebben nul op hun rekest gekregen. '''

Heel het doen dier Synodes is' door deze Synode goedgekeurd. De schorsingien zijn rechtmatig geoordeeld en gehandhaafd. En inzake het dogmatische is geene verbetering aangebracht, veeleer nog verslechtering.

Wel zijn ter zake yan dit dogmatische meer woorden gebruikt, en zou men zich door dien woordenomhaal kunnen laten misleiden tot de gedachte, dat betere leeruitspraak gedaan ware. Maar wie tot de kern doordringt en naar het wezen vraagt, merkt wel, dat al die woordenstroom slechts dienen kan om de eigenlijke zaak in quaestie te overspoelen en aan het oog te onttrekkeq^ maar niet in rechten zin haar klaar en helder voor te stellen en hare SchriftuurUjke oplossing te" geven.

We raken met deze uitspraak zoo mogelijk nog verder van huis, en komen er niet minder rechtstreeks door in strijd met Gods Woord.

En wat het kerkrechtelijke betreft, zijn wel allerlei aanduidingen gegeven, dat het eigenlijk zóó en zóó behoort, en heeft men blijkbaar niet kunnen loochenen, dat de twee vorige Synodes telkens en telkens van de bepalingen der kerkenordening zijn afgeweken, maar beweert men dan eiken keer, dat de omstandigheden het anders handelen dier Synodes óf noodzakelijk maakten, óf althans verklaarbaar, óf ook rechtmatig; en dat eene Generale Synode steeds het beslissende woord te spreken heeft bij de vraag, of eene bepaling der kerkenordening gelden moet, óf wel door haar veronachtzaamd mag worden, en of bij een conflict art. 31 K.O. recht geeft een genomen besluit, zoolang eene meerdere vergadering desbetreffend nog niet bij appèl uitspraak gedaïin heeft, de facto niet te erkennen, niet uit te voeren, niet op te volgen.

Daarmee is in wezen de consciëntie en hare rechtstreeksche gebondenheid aan Gods Woord aangerand, het beginsel van alle goede kerkreformatie verloochend, en de kerkenordening prijsgegeven aan den willekeur yan elke Generale Synode.

« « « Wie acht gegeven had op de afvaardiging naar deze Synode, en er mee gerekend had, wie voorts ter Synode hunne stem zouden laten hooren en hun invloed doen gelden, wist van tevoren wel, wat van deze Synode niét en wel te wachten was.

Maar natiiurüjk. God is aUe dingen machtig, en kan aller harten neigen als waterbeken tot hetgeen Hij wil. En daarom kon er, naar het zeggen: zoolang er leven is, is er hoop, als op hope tegen hoop nog altoos met de mogelijkheid gerekend worden, dat deze Synode den goed«n weg op zou gaan, zoolang de werkelijkheid het niet anders deed kennen.

Doch we weten nu de feiten.

De voorzitter heeft, volgens het courantenverslag, bij het scheiden der Synode weer gesproken over de ervaren leiding des Heiligen Geestes, en de eensgezindheid geroemd. Doch die eensgezindheid op zichzelve zegt niets in dezen. Ook de 400 profeten van Achab waren eenstemmig, I Kon. 22 vers 6, 13, maar hadden het toch mis. En het Sanhedrin was eensgezind, nu afgezien van een recalcitranten Jozef van Arimathea, Luc. 23 : 61, en denkelijk van Nicodemus, dat de Rabbi van Nazareth gedood moest worden, Mare. 14 : 64, maar bedreef niettemin met zijn allen en eenstemmig de verschrikkelijkste misdaad.

Eensgezindheid eener kleinere of grootere menigte bewijst op zichzelve niets voor de rechtmatigheid en het goede van haar handelen en besluiten.

En meten we het doen en bepalen dezer.Synode aan Gods Woord, het eenige rechte richtsnoer voor aller schepselen doen, ook voor het handelen en besluiten van Synodes, dan kunnen we niet anders zeggen, dan dat, niettegenstaande al dit beweren en roemen van dezen Synodevoorzitter, ook deze Synode weer gemist heeft de leiding des Heiligen

Geestes. Want anders zou zij geene bepalingen gemaakt hebben die zoo rechtstreeks ingaan tegen Gods openbaring in Zijne Heilige Schrift.

Over dit laatste worde hier nu verder gesproken. Volgens de bladen heeft deze Synode als nummer 3 van hare leerbepaling o.m. deze'uitspraak gedaan: „Nochtans moet de kerk de kinderen, tenzij zij zich als ongeloovigen openbaren, beschouwen en behandelen als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest".

Dus niet: die deelen in de belofte van de wederbarende genade des Heiligen Geestes, neen, maar: die deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest.

Zij heeft daaraan toegevoegd: „Dit houdt niet in dat aangaande den tijd, waarop de Heilige Geest zijn wederbarend werk in de uitverkorenen aanbrengt, op grond van Gods Woord eenige steUige uitspraak gedaan kan worden; 'de Heere vervult zijn belofte naar Zijn vrijmacht op zijn tijd, hetzij vóór, onder of na den doop".

Dus: de uitdrukking: „deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest" is niet bedoeld als te zeggen, dat die kinderen reeds metterdaad wedergeboren zijn. Maar dan toch wel: dat zij óf reeds wedergeboren zijn, óf eens wedergeboren zuilen worden.

Hoe het nu mogehjk is, dat iemand deelt, niet maar in de belofte, neen, maar in de wederbarende genade van den Heiligen Geest, zonder óf reeds wedergeboren te zijn, óf op datzelfde moment in het proces voor wedergeboren te worden te verkeeren, zal het geheim van den Steller dezer formuleering, en van de Synode die haar aannam, zijn, maar is mij volkomen duister en een raadsel.

Is dan met de genade des Heiligen Geestes, en nog wel de wederbarende genade van den Heiligen Geest, in onderscheiding van de genade des Vaders- en des Zoons, niet eene energie, eene werkzame .kracht, een actief handelen bedoeld, maar een bloot innerlijke genegenheid, een onwerkzaam van plan zijn?

Doch dit bUjve hier nu verder rusten.

Maar volgens deze Synodebepaling zou Gods belofte en Zijne openbaring in de Heilige Schrift ons verplichten, die kinderen te beschouwen en te behandelen óf als reeds wedergeboren, of als eens de wederbaring door den Heiligen Geest te zullen ondergaan.

En dat nu gaat rechtstreeks tegen Gods openbaring in de Heilige Schrift In.

Reeds het Schrifthoofdstuk, waaruit in deze zelfde derde forrduleering een paar woorden worden aangehaald, Rom. 9:6, en zelfs reeds die aangehaalde woorden, zijn de duidelijke weerspreking van dit Synodebeweren. Het zijn de woorden, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn.

Daarmede doet de Heere ons weten, dat niet alleen niet alle kinderen der gemeente of geloovigen wedergeboren zyn, maar ook, dat niet allen wedergeboren zullen worden, dat er zijn, die niet wedergeboren zijn, en die nooit wedergeboren zullen worden.

Dat openbaart God daar duidelijk inZijnWoord. t

Ook doet Hij dat, wanneer Hij den apostel doet schrijven, dat niet de kinderen des vleesches, maar die der belofte voor het zaad worden gerekend, Rom. 9: 8, welke woorden deze Synode zelve nog aanhaalt in hare formuleering 2, zij het ook op averechtsche wijs en met funeste strekking, op eene verkeerde manier, zooals de duivel bij 's Heeren verzoeking P». 91:11—12 aanhaalde, Matth. 4: 6.

De wijze zal tijd en wijze weten, ook bij zijn Sehriftciteering, en rekenen met omstandigheid, verband, en strekking of doel.

De Heere heeft ons in Zijn Woord geopenbaard, dat niet alle kinderen der gemeente of geloovigen wedergeboren zijn, of wedergeboren zullen worden, ook door hetgeen Hij ons daarin van Israël en diens doen bekend gemaakt heeft, en van Zijn oordeel daarover, en Israels toé& omst deswege. -

Evenzoo heeft Hij dat duidelijk geopenbaard in het Nieuwe Testament, b.v. wanneer de Heere daar zegt, dat velen, hoezeer zij ook in Zijnen naam hebben geprofeteerd en duivelen uitgeworpen, toch eens uit Zijnen mond zullen hooren: Ik heb u nooit gekend, Matth. 7: 22—23 en dat de kinderen des koninkrijks uitgeworpen zullen worden, Matth. 8:12; en wanneer Hij door Zijn apostel laat schrijven, dat er een groote afval komen zal, II Thess. 2:3. Ook in de geschiedenis Zijner kerk in deze Nieuwe bedeeling openbaart Hij het ons in daden.

Daarmede doet Hij ons weten: die allen zijn niet wedergeboren, zijn nooit wedergeboren geweest, zullen nooit wedergeboren worden.

fiat openbaart Hij ons.

En ofschoon Hij aldus op onderscheiden wijs en duidelijk openbaart, dat niet alle kinderen der gemeente of geloovigen wedergeboren zijn of weder­ geboren zullen worden, spreekt deze Synode niettemin uit, en wil zg dat de ambtsdragers en leden harer kerken daaraan in denken en handelen zich zullen houden, dat „de kerk bouwende op Gods belofte en overeenkomstig het spreken der Schrift, de kinderen, tenzij zij zich als ongeloovigen openbaren, beschouwen en behandelen (moet) als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den HeiUgien Geest."

Dat gaat vlak in tegen hetgeen God in dezen meermalen op onmiskenbare wijze anders in Zijn Woord openbaart.

Rechtstreekscher weerspraak van Gods klare openbaring in de Heilige Schrift te dezer zake, dan door deze Synodeuitspraak, is wel nauwelijks denk­

baar. God zou ons bevelen te gelooven, - het er voor te houden, iets te beschouwen en te behandelen, wat Hij duidelijk in Zijn Woord openbaart dat niet •zoo is! ,

Welk eene voorstelling heeft men toch van God!

Welk eene voorstelling durft men toch van God aan Zijne gemeente bevelen!

De fout is, dat men in het verborgene wil indringen', of althans over het verborgene zich eene meeöing vormen, om die dan aan anderen op te leggen, , ondanks de Heere door Mozes heeft doen zeggen: De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God, maar de geopenbaarde voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid, Deut. 29: 29.

- Maar men wil zich daaraan niet houden.

Neen, maar wij zullen toch wel zeggen, wat in die kinderharten is, of wezen zal: de wederbarende genade van den Heiligen Geest. En wij zullen ambtsdragers en leden bevelen, onze meening, ook al gaat die rechtstreeks tegen Gods openbaring in de Heilige Schrift in, voor waar te houden. En wie dat niet doet, nu die er uit? Neen, dat durft met ditmaal niet zeggen. In dat opzicht heeft men geleerd. Maar men zal het dan toch wel zoo doen voorkomen, dat deze daarmee gestempeld is als~oneerhjk, als in eene valsche positie verkeerende.

Maar kunnen wij dan bij de kinderen onderscheiden tusschen wie wel, en wie niet wedergeboren zijn, of dat zuUen worden, en wie niet?

Neen, Daartoe roept de Heere ons ook niet.

Nu? Moeten wij ze dan niet allen beschouwen ls deelende in de wederbarende genade des Heiligen Geestes?

Dat volgt niet.

Integendeel, nu God ons zoo duidelijk openbaart, dat niet alle die kinderen wedergeboren zijn of wedergeboren zullen worden, verbiedt Hij ons daarmede, over deze zaak, het al óf niet wedergeboren zijn of zullen worden, het al óf niet deelen in de wederbarende genade des Heiligen Geestes bij die kinderen, een oordeel te vormen, en eene meening uit te spreken, en die dan ook nog aan anderen op te leggen.

Hij zegt daarmee: Dat zijn Mijn verborgene dingen, waarvan gij afblijven moet met uw kleine, dwaze menschenverstand en uw verleidende phantasie. Gij hebt u te houden aan Mijne openbaring, aan Mijn Woord, a: an Mijne belofte.

Wij kunnen en mogen hier dus niet verder gaan, dan te zeggen: die deelen in de belofte van de wederbarende genade des Heiligen Geestes.

Kampen, 12 Maart 1946.

S. GREIJDANUS.

DE KERKRECHTELIJKE BESLISSINGEN DER UTRECHTSCHE SYNODE. (IL)

Wanneer we nu de rekening opmaken, dan sluit deze met een ontstellend tekort. Of liever: ze sluit in 't geheel niet, want tegenover het ontzaglijk deficit- zijn geen baten of winsten aan te wijzen.

Vatten wij, op grond, van de verslagen in de bladen, ons oordeel samen, dan heeft deze zoogenaamde appèl-Synode getoond:

1. principieel in gebreke te bUjven; 2. van revisie niet te willen weten; 3. de wandaden van haar voorgangsters toe te dekken; 4. uitspraken te doen, die het punt in geding niet raken.

We willen dit aantoonen.

Om met het eerste te'beginnen: - de Utrechtsche Sjoiode tracht ons duidelijk te maken, dat vele van de door haar voorgangsters genomen besluiten omstandigheids-beslissingen waren. 't Is opmerkelijk, hoe vaak het woord omstandigheid of omstandigheden voorkomt om daarmee de noodzakelijkheid van bepaalde handelingen of besluiten te willen betoogen, of om, zooals in conclusie 1, de taak van die voorgangsters (wie had haar die opgedragen? wie gaf haar het recht, van boven af in te grijpen? ) bij voorbaat als een zeer zware af te schilderen.

Zoo zijn het, zegt conclusie 3, de omstandigheden geweest, die ten aanzien van de meenings- of leergeschillen tot geheime behandeUng noopten.

187 Het waren de omstandigheden, verhaalt conclusie 10, die het continueeren van de zittingen der Synode Sneeli—Utrecht tot een tijdsduur van meer dan drie jaar motiveerden.

Weer waren het de omstandigheden, aldus conclusie 11, die drongen tot telkens opnieuw provisioneel sluiten van de Synode.

En de omstandigheid was aanwezig, zoo deelt ons conclusie 12 mee, dat de Synode er toe heeft moeten (!) overgaan, rechtstreeks tucht te oefenen, met voorbijgaan van de plaatselijke kerkeraden.

Die omstandigheden toch, hoe kunnen ze den menschen parten spelen!

Want die Synoden, ziet U, waren wel van goeden wille, maar die omstandigheden!

Ja, ja, waar nu de plechtig aangegane overeenkomst, in de Kerkenordening vastgelegd? Maken de omstandigheden het principiëele j a van de Kerkenordening tot een neen uit berekening en utiliteit?

Waar wordt in deze kerkrechtelijke beslissingen de kerkstijl gevonden, het profetische woord en de profetische toon? Men zoekt ze tevergeefs.

En waar büjft de trouw aan het eens gegeven woord, door het gemeen accoord geëischt?

Waar blijft ten slotte het beginsel, dat in de betreffende artikelen der Kerkenordening tot uitdrukking komt: in de Kerk des Heeren geen hiërarchie, geen eigenmachtig optreden van menschen?

Ziet men niet, dat het beginsel met voeten wordt getreden, als de omstandigheden richtsnoer n maatstaf worden?

Is er één verkeerde daad, die niet kan goed gepraat worden met het verwijzen naar de omstandigheden ?

Wie maakt uit, of in een bepaald geval het beginsel moet losgelaten worden voor de praktijk? Dat doet hier de Synode. Telkens dus, als een Synode van oordeel is, dat de omstandigheden afwijking van het accoord van kerkelijk handelen toelaten of vorderen (waar is hier de norm? ) kan de Kerkenordening op zij worden gezet.

Hier wordt de deur geopend voor ongebonden machts-usurpatie en willekeur van enkele tientallen Synode-afgevaardigden. Als rechteloos wordt elke Kerk van Christus behandeld en gedirigeerd door hen, die haar moeten dienen; de last geef ster wordt last draagster, en zij, die geroepen zijn aan te raden en te helpen en voor te lichten, worden heerschers. Een beroep op de omstandigheden doet het accoord te niet! Wat helpt de verzekering In de conclusie's: gewoonlijk zoo en zoo, maar in dit speciale geval ; of: zooveel mogelijk moet het aldus, njaai' als 't anders gaat, a la bonheur! of: in 't algemeen moet het naar den vastgestelden regel, maar bij wijze van exceptie

En wie constateert de speciale gevallen, de uitzonderingen, de CKceptie's? Dat doet de Synode. En de Kerken hebben niet anders te doen dan het hoofd te buigen, want niet de Kerkenordening, niet de afspraken, niet de vastgelegde beginselen hebben het laatste woord, maar de Synode heeft en houdt het woord, het eerste en het laatste.

Met droefheid en verontwaardiging constateeren we, dat het Schriftuurlijk beginsel: geen hiërarchie in Christus' Kerk, o.m. tot uitdrukking gebracht in de artikelen 3Q, 33, 46, 50, 79 der Kerkenordening, door de voorafgaande Synoden zijn verloochend, terwijl die verloochening door d^ „appèl- Synode" wordt gerechtvaardigd.

Is dat revisie? Het lijkt er niet naar. Dogmatisch een nieuwe formule, die echter zakelijk geheel gelijk is aan de oude, die conform Schrift en belijdenis geoordeeld werden (waarom dan die oude formuleeringen niet gehandhaafd? ook hier speelt de „veranderde situatie", dat zijn: omstandigheden de hoofdrol) kerkrechtelijk een groot aantal conclusie's, maar die zakelijk alle misslagen bestendigen; een taai vasthouden aan het eenmaal ingenomen, fatale standpunt.

Het parool bleek te zijn: in het oude (verkeerde) spoor, vooruit!

Immers:

Conclusie 2 handhaaft, tegen de besluiten der oude Kerkenordeningen in, het „recht" der Synoden, eigenmachtig, zonder opdracht der Kerken, leerquaestie's aan de orde te stellen;

Conclusie 6 keurt goed de ontwrichting van het fundament der Reformatie: het heerschen van de Synode over de consciëntiën;

conclusie^ 12 vindiceert het „recht" der Synode, over de Kerkeraden heen, eigenmachtig ambtsdragers te schorsen en af te zetten;

conclusie 13 beweert, dat de schorsing en/of afetting der hoogleeraren Schilder en Greijdanus en de wering van het ambt van candidaat Schilder „wettig" tot stand kwamen.-

Waar blijkt de begeerte naar revisie, naar herziening, verbetering, naar verloochening van de evolgde verkeerde praktijken?

Nergens.

Heel geen fouten?

een, de eenige fout, als U dat dan een fout wilt oemen, is volgens Dr H. N. Ridderbos, dat de

vorige Synoden „niet altijd voldoende tegen een verkeerden schijn gewaakt hebben". Noem het argeloosheid. Maar een fout? Laat staan een zonde? Nog eens: waar is de winst? De v/inst, waarop wij hoopten, de winst, zoo vurig begeerd?

Ze is niet te vinden.

Wat wel te vinden is, dat is: het toedekken van bedreven wandaden der vorige Synoden; wel te vinden zijn uitspraken, die het punt in geding niet

raken.

P. DEDDENS.

DE GOEDE BEDOELING.

De appèl-synode van 1946 is voorbij. Alle hoop op hereeniging is vei'vlogen, verijdeld.

Op het laatste moment voordat de synode Tsijeen kwam schreef ik aan haar nog een brief. Met allen i aandrang werd daarin gevraagd om herstel van ' waarheid en recht en eenheid.

Hier is het antwoord, gedateerd 6 Maart 1946. De vrijheid tot publicatie er van ontleen ik aan het feit, dat deze brief en het daarop gegeven antwoord in een openbare zitting der synode is behandeld.

Weleerwaarde Heer en Broeder, .

De Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland, vergaderende te Utrecht Maart 1946, deelt U als antwoord op Uw bij haar ingekomen schrijven mede, dat de Synode niet anders wil dan overeenkomstig het bevel van Christus, de eenheid te zoeken met al degenen, die Hem naar Zijn Woótd willen dienen. De besluiten der Synode thans genomen, hebben geen ander doel. De Synode is er . echter van overtuigd, dat haar voorgangers dit evenzeer bedoelden en zij roept U toe, Uwerzijds ' zich stellende voor Gods aangezicht, daaraan mede te werken.

Met broedergroet,

Namens de Synode,

(w.g.) C. V. d. WOUDE, h.t. scriba II.

Ziedaar het antwoord.

We vragen alleen maar: wat is dat voor een moraal? Is er nu nog eenig verschil tusschen dezen gedachtengang en de gezindheidsethiek ? Zullen dan uiteindelijk het doel en de bedoeling het beslissende woord spreken? Maar dat zeggen Jezuïten ook.

Dit antwoord heeft mij nog dieper teleurgesteld dan al eerder het geval was. Geen spoor meer van concreetheid in het spreken, in het wijzen van den weg tot ware hereeniging; geen woord ook'tot rechte aanduiding en formuleering der schuldvraag. Het is alles even vaag. Maar het resultaat is duidelijk: wij en onze , , vaderen" van de vorige synode hebben het goed bedoeld, en gij moet aan die goede bedoeling meewerken, in ons spoor!

Nu gaan wij maar weer verder op onzen eenzamen, weg. Wij kunnen het niet laten, rekening te houden met de waarschuwing van onzen Zaligmaker: „de ure komt, dat een iegelijk die u zal dooden, zal meenen Gode een dienst te doen". Arglistig is het hart, neer dan eenig ding. En daarom zullen wij de kerkelijke zelfbeproeving als eisch blijven handhaven — met alle waardeering en erkenning van de „goede bedoeling".

en erkenning van de „goede bedoeling". L. DOEKES.

SAMENSPREKING ZINLOOS GEWORDEN.

Dit moet wel de indruk zijns van hem, die de besluiten, genomen door de Buitengewone Generale Synode, die te Utrecht vergaderde, rustig op zich in laat werken. Dat bleek al aanstonds, toen de Synode uitsprak „dat de zakelijke inhoud der uitspraken van 1905 en 1942-'43 niet prijs gegeven mag worden, dat integendeel de toen beleden waarheid onverkort dient gehandhaafd te worden". Men lette er wèl op, dat de uitspraken van b.v. 1942-'43 als „beleden waarheid" aangediend wordt. En dat; wat in 1942-'43 beleden is onverkort gehand-: haafd dient te worden.

De nieuwe formule, de zooveelste (we hebben nu naast die van 1905 al een Amersfoortsche, een Amsterdamsche, een Zwolsche!), die de formule van 1905 gaat vervangen, voldoet aan dien gestelden eisch dan ook volkomen. In 1905 toch gaf de Synode een „Korte verklaring", die o.a. inhield „dat het zaad der geloovigen gehouden moet worden voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat uit leer of leven het tegendeel blijkt". Nu moet de kerk, „de kinderen, tenzij zij zich als ongeloovigen openbaren, beschouwen en behandelen als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den Heili-1 gen Geest". Vergelijken wij even: „tenzij zij zich als ongeloovigen openbaren" is het pendant van: „totdat uit leer of leven het tegendeel blijkt"; „beschouwen en behandelen" komt overeen met het oude: „houden voor"; immers als ik iemand „houd voor" iets, moet ik hem ook zoo „beschouwen" en „behandelen"; en „die deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest" is niet wezens-' verschillend van: „weder geboren en in Christus geheiligd". En tot slot verklaart de Synode „dat' deze nieuwe verklaring als kerkelijke lèeruitspraak, ' edaan op grond van Schrift en belijdenis, uiterard bindend gezag heeft".

Ik concludeer dus (en ik zou wel eens willen weten, ie eerlijk een andere conclusie zou kunnen treken), dat de binding, door de Syode van 1942-'4 3 opgelegd inzake epaalde punten der leer, onverinderd gehandhaafd is. De zaak is lleen iets anders geformuleerd

Wat zijn we dus verder gekomen? Niets, maar an ook heelemaal niets! Want het ging ons niet m het zus-te-zeggen'of zóó-té-zeggen, maar o m ezaakzelf.

Dit mogen ook bedenken, al de „bezwaarde" broeders en zusters, die nog gebleven zijn binnen het j^- erkverband, ., ^ dat door deze Generale Synode hiërar chisch bestuurd wordt,

Niet eens is uitgesproken, dat de zakelijke inhoud van „Toelichting" en „Praeadvies" vervallen zijn verklaard. En ik meen ook te mogen besluiten, dat die zakelijke inhoud nog steeds van kracht blijft. Was het Praeadvies niet een stuk, waarvan de argumenten, volgens besluit der Synode van 1943, moesten dienen, om hen te overtuigen van ongehjk, die bezwa.ar hadden tegen den zakelijken inhoud van de formule van 1905, wanneer die bindend aan de kerken werd opgelegd? Welnu, is daaraan iets veranderd ? We zagen van niet! De inhoud van de formule is onverzwakt gehandhaafd; zou men dan de in het Praeadvies bijgebrachte gronden laten vallen? Dat is ondenkbaar. De gedachtengang van het Praeadvies en de synodale opvatting van de formule van 1905 zitten onlosmakelijk aan elkaar vast. In synodocratische organen heeft men dan ook, tot op den huldigen dag, bij de verdediging vsji die, aldus opgevatte formule, nog nooit; ook maar iets van het Praeadvies laten vallen. Én - in de toekomst zal het niet anders zijn. De schrijver. die nu de nieuwe Utrechtsche formule zal wülen^ verdedigen, zal haast vanzelf weer grijpen naar de argumenten van het Praeadvies 1943!

* * * De rest van de dogmatische uitspraken interesseert ons 'al bitter weinig. Want die zouden ons meer af kunnen voeren van het eigenlijke punt in kwestie. W ij moeten ons niet a f laten leiden en niemand, ook in het synodocratische verband moet dat doen. In 1943 heeft d^ Synode de kerken gebonden aan de door die Synode gehuldigde opvatting van de formule van 1905. Daartegen rezen de bezwaren. Want de inhoud van de formule 1905 wordt niet du i d e 1 ij k < ï°«> 5 ^^ Schrift geleerd; die inhoud is „theologie"; en daaraan mag de kerk nooit binden. Welnu, daarvan is niets teruggenomen, niets. Dan b 1 ij v e n onze bezwaren ook o-n verzwakt v o o r t b e s t aan. Dat kan nu eenmaal niet anders.

Temidden van al den wir-war en ingewikkeldheid moeten we dit vasthouden. We moeten ons niet een rad voor de oogen laten draaien door beschouwingen over het verbond, enz., hoe belangrijk die ook mogen zijn. Want in den grond der zaak lagen onze be zwaren niet op dat terrein. Dat, - b.v." de formule van 1905 innerlijk tegenstrijdig was, was óók maar een bijzaak; , wij noemden die formule dan ook „bovendien tegenstrijdig". Hoofdzaak was, dat wij niet konden aanvaarden, dat de Schrift ons zou verplichten de kinderen der geloovigen te houden voor in wezen wedergeboren.

Zéér belangrijk, ik zou haast zeggen, het belangijkste, zijn wel de kerkrechtelijke conclusies van eze Synode. Ook op dit gebied heeft zij niets wezenlijks teruggenomen.

Ik schreef „het belangrijkste", want hier komt rt. 31 K.O. in het centrum te staan. Onze kerken hebben, ter verduidelijking en ter onderscheiding an die kerken, die zich nog altijd blijven beschouwen als de Gereformeerde Kerkei}, niet voor niets ten behoeve van p o s t a 1 e onderscheiding aanvaard de officieuze toevoeging: „onderhoudende art 31' Zij hebben niet gekozen de toevoeging: „verwerpende de formule 1905" of iets dergelijks. Neen, - ii- e t bestaansrecht der Gereformeerde K e r k en staat of valt met ar^t. 31 K. O. De kerk, die art. 31 op eenigerlei wijze krachteloos maakt, verliest daarmee het karakter van Ge reformeerde Kerk.

Een gereformeerde kerk, een „Uchaam van Christus" is naar de Schrift een vrij, een zelfstandig organisme; dat allee'h geregeerd wordt door een kerkeraad: door ouderlingen en diakenen. Zulke kerken gaan wèl, naar de Schrift, een kerkverband aan, een zeker samenlevingsverband. Wij regelen dat kerkverband in een kerkenordening, die niet in mag gaan tegen de Schrift; die o.a. de vrijheid en de zelfstandigheid der plaatselijke kerk niet prijs mag geven. Natuurlijk, zulk een kerkverband stelt zijn eischen: wat men gezamenlijk als kerken besluit, moet geen wassen neus zijn, moet vast en ondig zijn; zoolang althans zulk een besluit niet in strijd brengt met Gods Woord of met de ondei^ling gemaakte afspraak. Dat brengt noodwendig mee, dat ieder belanghebbende, en dat is iedere kerk, dat is dus iedere kerkeraad, zoowel als ieder kerklid, zulke besluiten moet gaan toetsen aan het Woord van God en aan den onderling gezworen eed. Dat toetsingsrecht is dus essentieel, daaraan mag niet getornd worden. En pas als het besluit van een meerdere vergadering den toets heeft doorstaan, moet het ook ten uitvoer gelegd worden. Maar als zulk een kerkeraad of zulk een kerklid wèl strijd ontdekt met het Woord' van God of met den onderling gezworen eed, mag hij dat besluit niet voor vast en bondig houden. Dat wil niet zeggen, dat hij het maar naast zich neer moet leggen, alsof het een nieuwjaarswensch van den krantenbezorger ware. Want het geldt per slot van rekening niet minder dan een beslissing door meer „lichamen V& .n Christus"(!) genomen! Hij dient dus van zijn bezwaren kennis te geven en hij zal de meerdere vergadering, die het besluit genomen heeft, eerlang, wanneer die weer samenkomt, moeten trachten te overtuigen van zijn gelijk, opdat dat besluit daarna ingetrokken kunne worden. Maar en daar komt alles op aan: tot zoolang mag hij niet gedwongen worden dat besluit ten uitvoer te leggen of te helpen leggen. Dat is de inhoud van het „vast en bondig, tenzij " Want, zoo zeiden onze vaderen, die daaraan tornt, „snijdt in het hart van de Reformatie". In het hart! De vrijheid en zelfstandigheid van elk lichaam van Christus, van elke plaatselijke kerk, staat of valt er mee; het gerieformeerd-zijn van deplaatselijke.kerk staat of valt ermee!

En dezen stopt in het hart der Reformatie hebben e Sjmodes van 1939-'42 en 1942-'45 toegebracht j^ ^^^e Synode trekt den dolk geen centimeter ^ jj^^ beslissend oordeel of de uitvoering van j^et besluit eener kerkelijke vergadering hangende het appel daartegen voorloopig kan worden opgechort, staat in elk bijzonder geval bij de desbetrefende kerkelijke vergadering". Geen, zelfs geen oorloopige opschorting dus; uitvoeren ^an het besluit is geboden; gij kerklid of kerkeraad hebt niet te beoordeelen of gij de uitvoering van en besluit al of niet op zult schorten; dat oordeel staat bij de meerdere^vergadering die het besMt nam; g jj hebt '- - i- ^ uit - - - ^ ^ te voeren, wat besloten is, zonder reserves! En gij kerkeraad hebt desnoods den nek te buigen onder den last, dien de meerdere vergadering u oplegt!

O, zeker men wil U niet dwingen te handelen tegen Gods Woord. Dat zou er trouwens nog bij moeten komen ook, al komt het er, bij het zich z.g.n. „de facto conformeeren" aan besluiten, die men in strijd met Gods Woord acht, wel op neer. Maar, zoo schreef de Synode van 1939-'43 als gij voor zulk een conflict komt te staan, moet g ij met ons kerkverband breken. Maar besluiten van een meerdere vergadering niet uitvoeren en toch binnen het kerkverband blijven, is nnerlijk tegenstrijdig; dat gaat niet!

Dan moet gij maar met het kerkverband breken! a. dat schreef men uit naam der Generale Synode! oe bros is hier het kerkverband geworden. Gij acht en besluit van een meerdere vergadering in strijd met Gods Woord, zoodat gij het niet ten uitvoer kunt leggen, zonder met open oogen te zondigen? ... Breek dan m'e't de kerk! Maar zóó stroef, zóó meedoogenloos was art. 31 van oude tijden af niet! Acht gij een besluit van een meerdere vergadering in strijd met Gods Woord, zoodat gij het niet ten uitvoer kunt leggen, zonder willens en wetens tegen Gods Woord in te gaan, naar Uw vaste overtuiging? Goed, dan behoeft gij dat besluit niet uit te voeren, tot gij gelegenheid gehad hebt, Uw bezwaren aan de volgende meerdere vergadering ter beoordeeling ! voor te leggen. Gij krijgt de gelegenheid den weg der revisie op t» gaan, zonder Uw"geweten te bezwaren. Gij hoeft niet aanstonds met de kerk te breken. Sterker: gij móógt niet aanstonds met de kerk breken! De kerk is toch maar niet een of ander gewone vereeniging! Maar een „lichaam van Christus" !

Deze z.g.n.-„revisie-'synode" heeft nu gekozen voor dat brooze kerkverband: onvoorwaardelijk de meerdere vergaderingen gehoorzamen in de tenuitvoerlegging harer besluiten. Apart ingelascht in conclusie 7 heeft men: „dat men zijn bezwaren in den kerkehjken weg bekend maakt maar inmiddels als genomen besluiten de facto aanvaard t".

Onvoorwaardelijk de meerdere vergaderingen gehoorzamen dat is de reinste hiërarchie!

En de hiërarchie is d e dolkstoot in het hart van de Reformatie!

(Zie vervolg blz. 203).

(Vervolg van blz. 198).

Deze dolkstoot is nu gehandhaafd; ziehier de saamvatting van de kerkrechtelijke conclusies.

Ik schreef zoo juist: „apart ingelascht in conclusie 7". Oorspronkelijk bevatte conclusie 7 deze zinsnede dus niet. Zakelijk stond hetzelfde echter reeds in het geheel der verder voorgestelde conclusies. De Synode heeft het echter noodig geoordeeld deze zinsnede nog apart in te lasschen. Dat nu maakt de zaak nog ernstiger. En deveroordeeling der vr ij making nog scherper!

„Maar inmiddels de genomen besluiten de facto aani^iardt". Dat komt hier op neer: gij moogt bezwaren hebben tegen besluiten, door een meerdere vergadering gefiomen en als ge die hebt en ze zijn van ingrijpenden aard, b.v. gij acht ze in strijd met Gods Woord of met de K.O., dan moet ge ze in den kerkelijken weg bekend maken, maar gedurende dat afwandelen van dien kerkelijken weg moet gij ze „de facto", d.i. naar de feitelijkheid, aanvaarden; d. i. gij moet die besluiten als feiten, waar gij mee te rekenen hebt, aanvaarden, gij m o e t die besluiten in ieder gevalten uitvoer leggen of helpen leggen; gij moogt ze niet een tijdlang, b.v. hangende de procedure, naast U neerleggen.

Dit nu is de verkra c h ting van art. 31 K.O., dat alleen spreekt van vast-en-bondigheid, d.i. van tenuitvoerleggen of helpen leggen t e n z ij !

En nu, na deze aparte inlassching, d e g e- accentueerde verkrachting van art. 31 K.O.!

Hierin accentueert zich in volle scherpte de tegenstelling met de kerken, die art. 31 K. O. onderhouden.

Deze onderhouding van art. 31 K. O. wil men dus niet; dat heeft men nog eens duidelijk, apart, uit willen spreken!

Maar daarmee is de kloof ongemeen verdiept. Want juist op grond van art. 31 K.O. hebben tienduizenden in den lande zich vrijgemaakt van de geïncrimineerde synodebesluiten. Het apart inlasschen dier zinsnede houdt dus tevens in, het nog eens apart veroordeelen van de vr ij making!

Niet voor vast-en-bondig houden van besluiten van meerdere vergaderingen is binnen het kerkverband dan altijd verboden; het zich op zijn minst „de facto conformeeren" daaraan altijd geboden; het zich beroepen op art. 31 K.O., gelijk de vrijgemaakten doen, „omdat men Gode meer gehoorzamen moet dan den menschen", moet dan altijd kerkscheuring heeten. Ende „vereenigings"pogingen met ons, vrijgemaakten, moet men dan zien, als het terugbrengen binnen het kudde-verband van afgedoolde schapen.

Laat ons dit maar duidelijk vaststellen; de eerlijke synodocraat, die de stukken goed gelezen heeft, zal het toestemmen.

Ten slotte nog een enkel woord over de schorsingen en afzettingen.

Opmerking verdient, dat de commissie had vastgesteld, dat de Synode zou verklaren „ de wettigheid der schorsing en/of afzetting van de hoogleeraren Schilder en Greijdanus en van de wering van het ambt van cand. H. J. Schilder, tegen welke kerkelijke handelingen bezwaar is ingebracht, te handhaven"; de Synode heeft echter aanvaard: „de ingebrachte bezwaren tegen de schorsing en/of afzetting van de hoogleeraren Schilder en Greijdanus van de hand te wijzen als ongegrond". Dit laatste is veel vager en men kan er veel meer kanten mee op. Als men 'verklaart de wettigheid te handhaven, ligt daarin op^sloten, dat men de heele procedure opnieuw aan een onderzoek heeft onderworpen en juist bevonden. Als men daarentegen verklaart, „de ingebrachte bezwaren van de hand te wijzen als ongegrond", houdt dit in het geheel niet in, dat men de heele procedure opnieuw doorloopen 'heeft; men heeft alleen wat ingebrachte bezwaren ongegrond bevonden; het blijft denkbaar dat men andere bezwaren wèl gegrond gevonden zou hebben en had moeten besluiten: de wettigheid der schorsing en/of zitting is niet te handhaven.

Nu hecht ik aan het niet-aanvaarde voorstel der commissie meer waarde dan aan het later genomen beslidt. De oommissie kwam toch van-de Synode met dit voorstel na de schorsing en afzetting nog eens aan een breed onderzoek onderworpen te hebben. Dat blijkt uit de formuleering van haar voorstel. Dit voorstel past dan ook geheel in het raam, waarin de verdere kerkrechtelijke conclusies staan; en die voor ons onaanvaardbaar zijn. De conclusie der sjTiode daarentegen is m^eer „politiek"; niemand kan nu zéggen, dat de Synode zich uitgesproken heeft over de wettigheid der schorsingen en afzettingen der hoogleeraren Schilder en Greijdanus; ze heeft dat min of meer in 't midden gelaten; ze heeft alleen enkele bezwaren ertegen afgewezen „welke afwijzing niet bedoelt aan de samenspreking eenige verhindering in den weg te leggen daar de gelegenheid over blijft, deze en andere bezwaren opnieuw in behandeling te nemen", (voorstel Ds v. Wijk). Ziet U het: deze en andere (nu nog niet ingebrachte!) bezwaren!

Deze conclusie wil naar twee kanten werken; de eigen menschen, de „felle" synodocraten kan men voorhouden: „maar we hebbeh Schilder niet gerehabiliteerd!" en den „bezwaarden" in eigen kring en den vrijgemaakten zal men zeggen: „we hebben Schilder niet veroordeeld!"

Een conclusie met een Janus-gelaat dus.

En daarom verfoeielijk!

Laten we het nu eens en voor altijd duidelijk zeggen: wij wenschen geen politiek gemanoevreer, wij wenschen geen compromis; wij wenschen alleen, dat recht gedaan zal worden; op grond van Gods Woord en de niet verkrachte Kerkenordening.

Wij, wenschen duidelijk uitgesproken te zien, staande voor het aangezicht des Heeren: houdt sij, roeders, de professors Schilder en Greijdanus %n met hen ons, die met hen in datopzicht onlosmakelijk verbonden z ij n, voor bedrijvérs van zonden en grove fouten, waardoor zij waardig zijn met opschorting of afzetting van den dienst gestraft te worden, en in ons, gemeene lidmaten der kerk de afsnijding vaaardig zouden gerekend worden? (art. 80 K.O.).

Als wij vereenigen, moeten wij weten, wat wij aan elkaar hebben. Dan moet klare wijn geschonken.

De conclusie inzake de schorsingen en afzettingen is echter verre van klaar. En aan deze kwaal laboreeren meer conclusies van deze synode. En filtreeren we het drab eruit weg, dan houden we een drank over, die voor ons niet te drinken is.

Zooals de zaken, na deze Buitengewone Generale Synode, thane staan, ben ik geneigd de vraag: „Heeft samenspreking wel zin? " met „neen" te beantwoorden.

Zoo deze Synode al mocht meenen een „eersten stap" _ naar de hereeniging gezet te hebben, dan vergist zij zich daarin deerlijk.

De afstand is nog grooter geworden.

P. JASPERSE.

EEN ANTWOORD.

De „Raad" van „de" „Geref. Kerk" te ICampen, (dr Impeta en ds Nawijn) zond Eian de leden der trouw gebleven kerk een circulaire toe met heel wat meoie woorden over de jongste synode. Hier volgt afschrift van wat drs D. J. Buwalda hem antwoordde:

Kampen, 17 Maart 1946.

A»n den Raad der Gereformeerde Kerk in Synodocratisch verband te Kampen.

Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders,

Uw aan mij persoonlijk gericht schrijven Wil ik, gaarne beantwoorden.

Is het waarlijk zoo, dat U van Uwe Synode weer volledige vrijheid gekregen hebt om het Woord Gods onverkort en zonder toevoeging of krenking te belijden, en in de kerkelijke gemeenschap broeders te dulden, die in hun ambtelijk werk die vrijheid ten volle wenschen te handhaven, welnu, dan behoeft U zich m.i. ook door geen enkele gevoelsbinding te laten weerhouden om U weer te voegen bij de Gereformeerde Kerk van Kampen, Gevoelsbinding zeg ik. Daarmee bedoel ik, dat U tot dusver U liet binden door een gezag, dat er alleen voor Uw gevoel bestond. Ten onrechte immers hebt U aan het oordeel van bepaalde broeders nogal gehecht, en wel zoozeer, dat U hebt gemeend, dat U zich aan hun forrouleeringen en wat dies meer zij, tot dusver moest onderwerpen, omdat deze broeders, in comité of niet in comité, hoewel zich niet storend aan hun lastgeving, toch de allures van Synode bleven aanhouden. Nu ook deze broeders inzien, dat hun eisch om niets te leeren enz. niet was naar Gods Woord, en nu zij daarom daarop zijn teruggekomen, nu is dan ooi: m.i. voor U het laatste beletsel weggenomen om U weer te scharen in de rijen van hen, die deze jaren trouw zijn blijven voortwerken naar de oude Gereformeerde belijdenis, en die de wettige Gereformeerde Kerken hebben voortgezet, ook in dezen zin, dat zij de door Uw Synode smadelijk behandelde, trouwe broeders in hun moeilijkheden hebben bijgestaan in hunnen ambtelijken dienst. Die ook de ontbrekende plaatsen aan de Theologische Hoogeschool, en dat zelfs op een gelukkige wijze, hebben aangevuld. Die ook, niettegenstaande allerlei onrechtmatige handelingen Uwerzijds, berekend om aan de wettige Gereformeerde Kerk alhier schade te berokkenen en de zielen in verwarring- te brengen, volgehouden hebben om den Dienst des Woords en de catechisaties te doen plaats hebben, ondanks het feit, dat hoognoodige ruimte hun door U werd onthouden, terwijl ze hun rechtens toekwam.

In verband met deze handelingen, die door U werden uitgevoerd, waarbij U in verzekerde bewaring hield, wat rechtens van hun was en eigendom van de wettige Gereformeerde Kerk, had ik in dit schrijven van U we4-.een anderen toon verwacht. Nergens spreekt U van berouw over hetgeen aan Uwe broeders door U werd aangedaan, terwijl zij, naar nu „officieel" blijkt, geenerlei valsche leer hebben geleerd. U he«ft er toch mede in bewilligd, dat zij uit Uwe gemeenschap werden uitgebannen. Toch, ondanks dit alles, U hebt gelijk, dat wij bij elkander behooren. En ik verheug mij, niet zonder eenige voldoening, dat U dit nu ook zoo ziet. Vandaar, dat ik van allerlei andere overwegingen gaarne wil afzien.

Inmiddels,

Hoogachtend,

D. J. BUWALDA.

NADERE MEDEDEELING.

In ons nummer van 9 Maart j.l. citeerden we een passage uit de kerkbode van ds S. J. Popma. Het as onderscheidenen, ook mij, niet duidelijk, of de door ons ^aangehaalde woorden behoorden tot het erslag van wat ds Kuyper van Zeist had gezegd, dan wel voor rekening kwamen van den 2en scriba van ds Popma's kerkeraad. We merkten daarom op, dat het'zij de één, het zij de ander ervoor verantwoordelijk was. Thans wordt ons meegedeeld dat het niet ds Kuyper was. Het is dus die 2e

scriba zelf geweest.

K. S.

RECTIFICATIE.

In „De Reformatie" no. 23 van 16 Maart bespraken we onder de rubriek „Het- boek van de week" het pas verschenen boekje „Eerste- en Tweedehands Gezag". We vermeldden, dat deze uitgave is verschenen bij de „Hendrik de Cock- Stichting" te Groningen. Maar de uitgave is verzorgd door de Uitgeverij Erven A. de Jager te Groningen. We haasten ons deze rectificatie aan

te brengen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1946

De Reformatie | 12 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1946

De Reformatie | 12 Pagina's