GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

THEOLOGISCHE HOOGESCHOOL.

De lessen van den cursus 1945/6 werden gesloten met een toespraak als volgt:

Mijne Heeren,

Het eerste academisch jaar, dat doorleefd is na de wederopstanding onzer, "iheologische Hoogeschool, uit de vernedering, door kerkelijke èn nationaal-socialistische revolutie haar aangedaan, ligt achter ons, en wordt hiermee besloten.

Er is in den afgeloopen cursus betrekkelijk weinig, en toch ook weer zeer veel gebeurd.

Betrekkelijk weinig is geschied, omdat wij eerst sedert eenige oogenblikken, immers na de ambtsaanvaarding van professor Veenhof, weer „op volle toeren kunnen draaien". Bovendien heeft de nasleep van den oorlog zoowel studenten als hoogleeraren en lectoren grooten hinder gebracht. En de synode van Groningen vorderde zooveel tijd, dat ons academisch werk er bepaald onder geleden heeft. Die van Enschede nam ook al eenigen tijd van ons af. Ons gebouw aan de Oudestraat, dat we na de bezetting, eerst door de politieke, daarna door de kerkelijke revolutionairen, niet hebben kunnen gebruiken, en waarover het niet. aan óns stond te procedeeren, stond ons niet ten dienste; en het nieuwe aan den Broederweg, dat door wonderlijke beschikking Gods reeds een tijdlang ons heeft gediend, kwam sinds in restauratie, die nog niet voltooid is. Zoo heeft de arbeid wel geleden.

Aan den anderen kant dient evenwel dankbaar te worden geconstateerd, dat er in den afgeloopen cursus veel geschied is, dat den wasdom der kerken in en door den arbeid van haar Theologische Hoogeschool voor verre tijden dienstig kan zijn. Ons corpus docentium is weer compleet; de doctorale studie is mogelijk gemaakt; de opbouw eener nieuwe bibliotheek is, hoewel op nog zeer bescheiden voet, weer aangevangen; het overgroote meerendeel onzer studenten heeft gekozen tegen de kerkelijke revolutie en tegen het kerkelijk-academisch schisma; er is in den korten tijd, die aan onzen hervatten arbeid toegemeten werd, door velen ijverig gestudeerd in verscherpte aandacht voor de principieele structuur van onzen theologischen onderbouw; en niet alleen is tusschen de kerken en haar studenten een veelszins verblijdend contact wederom gelegd, doch ook heeft de noodzaak van het brengen van offers terwille van die kerken U, jongere commilitones, in uw keuze vóór Gods recht en waarheid bewust voor oogen gestaan, zonder uw keuze te kunnen bepalen ten kwade. Onze studeerkamers hebben langer leeg gestaan dan in nonmale omstandigheden geoorloofd heeten mag; maar we mogen gelooven, dat in onze abnormale omstandigheden de motieven, die daarbij den doorslag, gaven, meermalen deugdelijk zijn geweest.

Gaan we nu heden onzen eersten cursus .na de vrijmaking besluiten, dan weten we.dit te moeten doen sub specie aetemitatis i). Niet alleen onze eigen kerkelijke strijd, doch ook de snelle en ingrijpende veranderingen in de volkerenwereld hebben onze gedachten doen terecht komen bij en rust vinden in eschatologische geloofsmotieven. We zijn er hardhandig aan herinnerd, dat wij onze vrijmakingspsalmen zoo goed als ons Wilhelmus hebben gezongen op den rand van den vulkaan waarop de wereld reeds stervende is, en dus — in de laatste dagen. Perioden van revolutie èn van reformatie plegen altijd weer den canon vemeembaar te maken, die het thema van de op ons gekomen einden der eeuwen aanheft. In rampjaren zoeken we ons jubeljaar; in den chaos Gods kosmos; in de gebroken getallen Gods schoon e, ronde, volkomen getal.

Welnu, wat dit betreft, volge hier een kleine herinnering: méér waarde dan déze wil hetgeen we gaan zeggen, niet hebben.

Het is precies vier eeuwen geleden, dat in den jare 1546 Philippus Melanchthon een achtregelig latijnsch gedicht schreef over Absalom, zoon van David, welk vers, naar men aanneemt 2) gericht was tegen Maurits van Saksen, den protestantschen vorst, die, gehuwd met een dochter van Philips van Hessen, verraad pleegde aan de vrijgemaakte kerk. Had zijn schoonvader met Johan Frederik van Saksen het Smalkaldisch verbond geleid, ter verdediging van het Protestantisme na den Rijks.dag van Augsburg, Maurits weigerde zich daarbij aan te sluiten, en uit naijver tegen zijn neef Johan Frederik van Saksen, had hij de directe uitbreiding van zijn invloedsfeer en de vergrooting van zijn wereldlijke macht Uever dan de zaak der vrijgemaakte kerk, waarom hij, op den Rijksdag van Regensburg in 1546, zich liet bepraten tot hulpverleening aan Karel V, den tegenstander der Reformatie; een hulpverleening, welke straks aan Alva, Karels veldheer, de kans bood, een wig te drijven in de gelederen der vrijgemaakte kerken, en welke straks leidde tot de gevangenneming van Johan Frederik. Hoe dit verraad van een protestant aan de protestantsche zaak Melanchthon griefde, leert ons, is de conjectuur ter zake van den achtergrond van bedoeld gedicht juist, titel en thema ervan:

Degener immerito rapuisti sceptra pai-enti, o iuvenis patriae pestis acerba tuae^).

Is het wonder, dat in dien zelfden tijd, waarin reformatie en revolutie, kerkelijke vrijmaking en kerkehjke hiërarchie haar strijd zien in verwarring komen door machtsconcentratiewil en door verraad, ook de academische belangstelling zich wederom richt op het THEMA VAN DEN LAATSTEN DAG, en voor de zooveelste maal gaat zoeken naar de symboliek of ook de profetische chronologie van het RONDE GETAL der godde- Hjke volkomenheid in het wereldbeheer? Och neen, het ligt voor de hand. Dezelfde Melanchthon heeft in het zelfde jaar, 1546, vier eeuwen geleden, een quaestio academica behan-

deld*), waarin een bekende, moeilijke passage uit Plato's „Staat", 8e boek, wordt onderzocht. Het is dat gedeelte, waarin, in de 3e afdeeUng, de vraag wordt aangesneden, hoe uit een aristocratie een timokratie zich kan ontwikkelen; het boek eindigt, zoo men weet, met de nog steeds actueele opmerking, hoe uit de democratie de tyrannie ontstaat. De kwestie, algemeen gesteld, is deze: hoe en met welke periodieke regelmaat regeeringsvormen en s taatsformaties zich wijzigen, en welke factoren daarbij constitutief optreden. Hier laat Plato Socrates zeggen, dat er in den kringloop der geschiedenis zoowel in de stoffelijke als in de geestehjke wereld afwisseling is van vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid, psychische zoo goed als physieke; de wachters van den staat zullen dus tot niet steeds teleologisch verantwoorde generatie en productie van kinderen vervallen; daartegenover staat evenwel het goddelijke verwekken en produceeren, dat in zijn kringloop een „volkomen" getal heeft. Daarnaast heeft het menschelijk geproduceerde een getal, waarin, als in de kleinste, multipücaties van wortels en quadraten uit grondgetallen, die alles geüjk of ongeHjk maken, vermeerderen en verminderen, terwijl ze drie dimensies en vier grenzen verkrijgend, alles uitspreekbaar en onderling rationaal doen zijn. Hieruit levert de veifliouding vaji drie tot vier, gepaard met vijf, driemaal vermeerderd, twee harmonieën. '

Ik vermoed niet, mijne heeren, dat het u op 't eerste aanhooren duidelijk is: mij zelf is het na herhaalde lezing evenmin duidelijk. En Apelt, wiens vertaling ik hier volg, twijfelt zelf aan haar juistheid. Temeer daarom heeft het geen zin, u te vermoeien met een opsomming van de onderscheiden kommentaren die op deze plaats gegeven zijn. Er zijn'er die uit den Timaeus afleiden, dat met het volkomen goddel ij ke getal bedoeld is het product uit alle getallen, die de periode van den terugkeer der afzonderlijke planeten uit de zelfde paats van het firmament. tusschen de vaste sterren meten ^). En wat het getal van demenschelijke productie betreft, hoe zou ik u kunnen dienen met vermelding van den kommentaar van Cicero, of Axistoteles, Plutarchus, de pythagoreeën, Hilprecht, Adam, Rettig, Apelt? Wat hebt ge aan een speculatie over den egyptischen driehoek, of over het babylonische sexagesimaal-systeem, waarbij men komt tot 't emdcijfer 12.960.000 dagen, d.i. 36000 jaren, een babylonischen cyclus, een wereld jaar, terwijl dan Plato voor den m e n s c h den levensdag stelt op 100 jaar of 36000 dagen; de „dag des menschen" zou dan correspondeeren met een goddelijk „jaar" van productie — alles is dan in het kader eener cyclische kosmogonie. Reeds daarom is ze met de christelijke opvatting van de geschiedenis, die lineair van alpha tot omega zich beweegt, onvereenigbaar.

Maar we moeten naar Melanchthon en zijn 4 eeuwen oude academische disputatie terug. Hoe typisch onzeker is daar de behandeling van deze moeihjke plaats. Drie disputanten zetten him tanden in de vette kluif. De eerste betrekt op- en ondergang van koninkrijken wel op verborgen raadslagen Gods en zedelijke positiebepalingen van menschen, maar — houdt een achterdeurtje open voor kosmologisch bepaalde astronomische factoren als mede bepalend in dezen. Hij heeft maar één troost: de kerk zal blijven, en zal „aliqua hospitia" — eenige toevluchtsoorden — in deze wereld houden. De tweede ziet in de kosmische elementen wel testimonial) der voorzienigheid Gods, welke oproepen tot de vereering van den architectonischen wereldgeest, maar ziet in de politieke verschuivingen niets anders en niet meer dan straffen Gods; en hij waarschuwt, met beroep op het verhaal van •Ninive, tegen de stoïsche noodlotsleer; het gebed kan de „aliqua hospitia" der kerk in deze wereld voor haar behouden. De derde roept achtereenvolgens de muziekleer, de getallenspeculatie, en de geometrie te hulp om achter het mysterie van Plato's „twee harmonieën" te komen, en concludeert dat de filosoof 1728 jaren ziet als de periode waarin fundamenteele wijziging van het politieke totaalaspect zich zal moeten voltrekken, zulks in verband met Plato's speculatie over den duur der wereld.

Het resultaat, waartoe 4 eeuwen geleden de sehoólsche wijsheid onder den humanistisch gekleurden Melanchthon kwam, is wel teleurstellend; vooral als we in hetzelfde jaar 1546 Melanchthon bij de aankondiging van den nieuw gekozen academischen Rector hooren verzekeren, dat de scholen het voornaamste deel der kerk zijn'). Hoe onzeker zijn hier de schreden der kerk; hoe zwak is haar verweer tegen heidensch fatalisme; en hoezeer is haar geschiedbeschouwing gespeend aan de Schriftuiirhjke grondgegevens voor protologie en eschatologies). En, zóó geïsoleerd staat hier het idion, het eigene, der kerk van het politieke gebeuren, dat" in dezelfde maand Jimi 1546, waarin het concilie van Trente Melanchthons recusatie noodig maakt, Maurits de comitia verlaat, de protestantsche legaten hetzelfde doen, de oorlog onvermijdehjk genoemd wordt, en de rector van de academie van Wittenberg overweegt de studenten met verlof te zenden wegens den dreigenden oorlog, Melanchthon op 24 Juni een brief aan Chilianus Goldstein ^} kan schrijven, waarin WEER het motief van de hospitia, die de kerk temidden van de politieke Grootmachten leeft, opduikt, maar zonder dat ze meer dan hospita n- t e wordt. In een tijd, waarin de kerkgeschiedenis sterker dan ooit BLEEK te zijn wat ze altijd IS, n.l. wereld geschiedenis, algemeenste geschiedenis in quantitatieven en qualitatieven zin, en in een brief als dien aan Goldstein waarin nog de listen van den keizer oorzaak van direct synodale beslommeringen blijken te zijn, in zulk een tijd en in zulk een brief teekent men de relatie kerkwereld onophoudeUjk onder het blijkbaar acquiesceerende beeld eener hospitante in den staat; en wel wordt het wonder der goddelijke providentie over die hospitante gezien, maar het is een mirakel meer van afwerende prophylaxe dan van scheppende benedictie; meer van conservatie in den nögstijl, dan van propagatie in den nog-niet-stijl; meer defensief-geruststellend dan offensief-op jagend; de historie van de kerk wordt tot een supranatureel gebeuren gemaakt, en daarmee aan den natureelen nexus rerum onttrokken; de scheiding der terreinen, dat bedenksel van piëtistisch dualisme, wordt een feit, en de kerk — hoewel vrijgemaakt — zet den eersten stap op het pad, dat die vrijheid alleen maar naar binnen als positief begrip kent; en zelfs dan nog slechts inzóóverre als de overheid het zal geheugen. Voorts is haar vrijheid een negatief bezit, en alleen door een mirakuleuze providentie telkens weer voor haar te redden. Haar leer-macht is haar eenig bhjvend sieraad, hetgeen de wereld haar gaarne gunt, nu het in het kader van dit gedachtenschema voor de wereld principieel ongevaarhjk is geworden.

Het is dan ook een ander denkschema, dat in April nog weer van hetzelfde jaar 1546 den brief beheerscht, dien Farel schrijft aan Viret. Ook hij weet alles af van de listen van den keizer: maar Christus, tegen vyien geen raad noch macht iets vermag, is grooter en wijzer dan die keizer, en breidt, allen tegenstanders ten spijt, zijn kerk uit tot in Hongarije, Transsylvanië, Waladhije, ja tot aan den Bosporus i°). En als Calvijn in een brief aan de Falais (November 1546) zich bezighoudt met het verraad van Maurits van Saksen i^), en met de streken van den kerkvervolger Keizer Karel V, dien „vos", dan treft ons de kalmte niet alleen waarmee Calvijn een en ander aanziet; doch ook de ingehouden drift, waarmee hij het wereldgebeuren aanziet, juist als lid der kerk. Zeker, hij weet, dat de kerk geen vleeschelijk wapen draagt, en daarom schrijft hij aan denzelfden de Falais, liever te zien, dat God Karel V een vinger dan dat de kerk hem een arm afhakt ^2)_ Maar de bleeke-gezichtenbeeldspraak der „aliqua hospitia" is hier toch doorbroken. Hier is plaats niet alleen voor het bijbelsche motief van „een stil en gerust leven te leiden", maar ook voor dat andere, hiermee op het nauwst saamgevlochten, dat dit stil en gerust leven hangt aan de voorbede eerst voor alle menschen en pas daarna voor koningen en allen die in hoogheid zijn (1 Tim. 2:2), alsmede, dat niet slechts voor de kerk aliqua hospitia („zekere" rustplaatsen) doch voor alle burgers de overheid c e r t a hospitia (vaste rustplaatsen) heeft te beschermen. Hier ziet Calvijns oog verder dan dat van Melanchthon, die bij de voorbede van de kerk. voor de overheid weer met zooveel woorden het motief der hospitia voor de voorbidd e r s noemt. En als — nog in hetzelfde jaar 1546 — Calvijn aan den genoemden de Falais zijn kommentaar op I Corinthe opdraagt, dan klaagt hij over hen, die het evangelie verkeeren in een koel en ijl soort van filosofiei^), maar hij zoekt de kracht van het evangelie te zien. En als in die zelfde opdracht de Falais' goede naam bij Karel V blijkt aangetast te zijn, reden waarom straks Calvijns apologie zal hebben te volgen i*), dan trekt Calvijn dadehjk de forsche lijn: niet een van het factum der kerkvergadering geabstraheerde wereldgeschiedenis bepaalt de kerkhistorie, doch de historie van het factum der kerkvergadering bepaalt die van de woedende wereld. Het hospitiimi, dat Christus zichzelf in den hemel gewonnen heeft, zal, zet zijn regiment van daaruit zich door, alle hospitia beneden doen wankelen en tenslotte doen vergaan.

Maar met dit gezichtspunt is de platonische leer der twee harmonieën voor goed verloochend; is die der eycUsche tegenover de lineaire ontwikkeling doorbroken; is het getal Gods bepalend gebleken voor het getal eens menschen, hetwelk is 666; is de humanist bij den calvinist verteerd, en het zelfbehaagKjke spel met heidensche denkmotieven uit elkaar geslagen door de participatie aan den ernst der oecumenische handelingen van die groote Dramatis Persona, die. God èn mensch in eenigheid des persoons, één troon deelt met den Vader van alle vleesch en van alle geesten.

Zoo willen wij dan, bij het einde van dezen cursus, commilitonen, het „ronde getal" niet gaan ZOEKEN.

Wij hebben het, we hebben gebroken getallen. het in onze

Bevend grijpt soms ook wel ónze hand naar het cijferbord van God, om het getal Gods ervan af te lezen; maar Hij zegt ons: wat tast gij tot achter de wolken naar een tafel van de goddelijke harmonie? Ziet slechts beneden de wolken om u heen: hier is de vvdjsheid: die verstand heeft berekene het getal van het beest, want het is een getal van een mensch en zijn getal is 666. Wij zien regeeringsvormen komen en gaan; een koninkrijk van Nederland zagen we ongespleten in nood komen, om thans zijn gespletenheid te ontdekken nog vóór het wegsterven van de laatste klanken onzer zangen van bevrijding.

Democratie en tyrannie zien we om beurten met elkander worstelen, èn zich op elkaar verlieven. Maar vsdj weten, dat de alle wereld bepalende heüshistorie de idee van een kosmischen kringloop uitsluit; dat óók voor alle dusgenaamde pendelbe^ weging in de cultuurgeschiedenis precies als voor eiken hartslag het aan alle gebeuren van Godswege gezette adverbiale telwoord: „éénmaal" zijn bepalende en grenstrekkende beteekenis heeft.

Dit alles beteekent voor onzen schoolarbeid allereerst de verplichting, dat we den h u m a n i s- t i s c h e n mensch uit zouden doen met zijn practijken en den nieuwen zouden aandoen, die vernieuwd wordt, wij gelooven, tot calvinistische kennis.

En voorts zegt het ons, dat onze arbeid hier rechtlijnig goed en kwaad, maar altijd in die beide eschatologisch beteekenisvol is geweest. We hebben het allang afgeleerd, in de kerk naar minder en meer voorname componenten te zoeken; en in het eerste cursusjaar na de vrijmaking wil de rector van Kampen in 1946 niet den rector van Wittenberg in 1546 nazeggen dat de school het voornaamste deel der kerk is. Ik denk trouwens, dat deze praeceptor Germaniae ^^) zou lachen, als hij ons getalletje zag, en zou meesmuilen: 'k wil 't wel gelooven, dat gij mij hierin niet kunt naspreken. Maar Calvijn zou toch hem antwoorden wat hij, nu precies vier eeuwen geleden, in zijn kommentaar op 1 Corinthe geschreven heeft ft. een voor de Wittenbergsche Plato-lezende en hospitia voor de kerk zoekende academici toch wel ontdekkende passage. Als n.l. Paulus in 1 Cor. 1 : 26 zegt, dat de Corinthiërs toen zij geroepen werden, niet vele wijzen naar het vleesch, en niet vele invloedrijken en niet vele aanzienlijken waren, dan waarschuwt Calvijn: denk er aan, er staat w e 1 dat er weinige, maar NIET dat er g e e n e invloedrijken en aanzienlijken geroepen zijn. Het doel daarvan is, dat God door wat onaanzienUjk is het sterke zou beschamen. Maar dat neemt den universeelen inhoud en het oecumenisch appèl van de christelijke verkondiging niet weg. Want Christus zelf geeft daarvan een document: eerst roept Hij herders; later volgep filosofen; ongeleerde visschers en verachten ontvangen den graad van den summus honos^''), maar in hun scholen komen vervolgens koningen en kanseliers, senatoren en rhetoren.

Vier eeuwen geleden is dat geschreven: anno 1546. Het trok de lijn van Pinksterfeest tot wereldgericht. Het trok de 1 ij n óver, en het teekende geen boog boven onze wereld. En door dit forsche woord evenzeer opgeschrikt als bemoedigd, gaan wij nu hiermede onzen cursus, den eersten na de vrijmaking besluiten. Want het is Pinksterfeest geweest, en de doorluchtige dag is nabij. Koningen n kanseliers, dat is voor ons wat ver uit de buurt; senatoren en vooral rhetoren komen ons wat meernabij in het eerste jaar van een erkend Kamper romotierecht. En aangezien tenslotte rhetoren in dagen van democratie en tyrannie meer zijn an koningen en kanseliers, zijn we er zeker van at ons werk in den Kurios niet ijdel is.

Zoo gaan ook wij tusschen Pinkster en parousie ezen beteekenisvoUen cursus afsluiten, gedachtig aan het woord, dat in 1546, vier eeuwen geleden, den kommentaar van Calvijn verkreeg, en dat. God zij gedankt, ook óns hart en ziel heeft vervuld: Maranatha. Dit woord, schrijft Calvijn, is inegreerend deel van den bondsvloek, en wordt daai^ m geschreven in de taal der excommuniceerende kerk van Joden. Vertalen ok wij In het jaar van revolutie en reformatie dit woord in de taal van wie ons uitwierpen; dan zal onze hiermee gesloten cursus zijn goede vervolg straks hebben tusschen pinkster en parousie zoo­

lang als het God behaagt.

K. S.

(listige kuiperij, konkelstreek). Het moest handhaven het oecumenisch belijden tegenover een de eenheid der kerk bedreigenden verkeerden invloed van wetenschappehjke constructies. Het deed dit met ijver en getrouw, metend met gelijke maten naar alle kanten.

OPROEP.

Gaarne worden sympathiebetuigingen ingewacht met het voornemen tot het bijeenroepen van een 3e christelijk sociaal congres, teneinde ZOO SPOE­ DIG MOGELIJK tot het vormen van een COMITê VAN VOORBEREIDING te komen.

J. VERMIJ.

Den Haag, Kon. Emmakade 194.

EEN VREEMDE KLACHT.

Uit Alkmaar (hoe is het mogelijk, zoo dicht bij Dr Polman, die het maar prachtig vond, dat Dr den Hartogh een niet publieken brief van ondergeteekende aan den Kamper Kerkeraad zoo maar in zijn „synode" bracht), ontvingen we een brief van iemand, die er bezwaar tegen maakte, dat wij een bericht overnamen uit de pers omtrent een ouderpaar; dat aan een synodocratischen Kerkeraad gemeld had, zich niet te conformeeren aan de beslissingen zijner , , synodes" over doop en wedergeboorte, en toch van dien Kerkeraad toestemming kreeg om te doopen. De Alkmaarder correspondent meent, dat zoo'n bericht op onoirbare wijze verkregen was en dat we dus het niet hadden mogen doorgeven.

Wij verstaan er niets van.. Hoe het bericht, dat publiek was, eer wij het vernamen, in de pers kwam, weten we niet. Maar dat de publicatie ongeoorloofd zou zijn, ontkennen we. Stipulaties bij den doop gaan alle kerkleden aan, en alle kerken. Ze zijn uiteraard publiek, want de doop is publiek. Het zou ongeoorloofd zijn, van den doop een onderonsje te maken. Ieder moet weten, hoe en onder welke stipulaties een kind gedoopt wordt.

Het bericht was'^iet alleen geoorloofd, het was ook verplicht. En een kerkeraad, die een kind doopt, wetende dat het niet zal worden onderwezen in de leer, die in de kerk „alhier" geleerd wordt, knoeit, als hij zoo iets toch plechtig laat beloven. Vooral als ook hij zijn preekstoel sluit voor ambtsdragers, die uit de kerk zijn gezet, omdat ze wel wilden, maar niet mochten 'doen wat die kerkeraad thans wèl doet: kinderen doopen op aankondiging van opvoeding in een andere leer, dan die

van den bedoelden kerkeraad.

K. S.

EEN BRIEF VAN Ds J. L. POST.

Ds J. L. Post van Axel heeft zich met een missive, waarin nog eens scherp gewezen wordt op het schandelijk onrecht der „synodes" van de „overzijde", tot de nieuwste synode der uitwerpers gericht. Ze zit in Zwolle. De kerkeraad van Axel heeft zich nu eveneens tot die vergadering gewend. Aldus:

Aaiï de Generale Synode te Zwolle.

Weleerwaarde en Eerwaarde Heeren,

De kerkeraad der Gereformeerde Kerk te Axel kennis genomen hebbende van het adres van haar predikant Ds J. S. Post, aan de Generale Synode te Zwolle betuigt zijn onverdeelde instemming hiermee.

Niet een persoon klaagt de laatste synode aan, maar het is de Gereformeerde Kerk van Jezus Christus, die in Zijn Naam aan de synode den eisch stelt van onvoorwaardelijk en algeheel herstel van het geschonden recht.

Met de meeste hoogachting voor den Kerkeraad,

(w.g.) M. OGGEIi, praeses h. t.

J. C. VAN LUYK, scriba.

Tot zoover de kerkeraad, die ons verzocht, deze

regelen op te nemen in ons blad.

K. S.

„SYNODE" TE ZWOLLE.

De synodocratische gemeenschap vergadert weer ditmaal niet in het kerkeUjk abattoir aan de Maliebaan doch in Zwolle. Weer in „synode". Als ik dat woord tusschen aanhaUngsteekens plaats, is dat geen hatelijkheid, doch een erkenning, dat mien ginds onder „synode" iets anders verstaat dan bij ons. Zie maar den brief van Dijk (moderamen), anno 1943.

Weinig weten we af van die synode en van haar samenstelling. Dat Ugt eensdeels aan de pers, die, gehandicapt, en misschien ook wel een beetje medelijdend op al dat kerk-gewriemel neerziend, van een synode lang niet meer zooveel notitie neemt als vroeger. Anderdeels ligt het ook aan ons: we zijn al vrij sterk van elkaar afgegroeid. En dat is goed, zoolsmg men ginds volhardt in 'het van zich stooten van de waarheid en van haar gezanten.

Sommigen vragten nog, wat ei* in, ZiwoUe gebeuren gaat. Wij vragen het niet meer. Wij kunnen dan alleen weer aan 't „vragen" toe komen, als er geweldige dingen gebeuren zouden. Radikale bekeering met volstrekt openhartige en onbeperkte sehuldbeUjdenis. Elk ander ding beteekemt: nieuw gescharrel, dat nóg niemand ernstig neemt, die van op een afstand nadenkt.

Men zal ook wel moeten komen nu tot een voordracht ter voorziening in de behoefte aan een dogmaticus voor het nieuwe Kampen. Tot nu toe had men daarvoor nog niemand, al gaf dr Dijk voorloopig kuyperiaansdhe colleges ter verdelging in bepaalde punten van den in die bepaalde punten essentieele nalatenschap van Helenius de Cock en Schilder. Dr Brillenburg Wurth nam reeds een deel van wat een dogmaticus doceerde in handen. Nu moet — althans als men zich houdt aan de besluiten — ook het andere deel worden ondergebracht. Wij zijn zeer benieuwd, welke apologeet van onvervalscht 1942 zal opstaan om na verdrijving van den ketter Schilder de volgens dezen dwaas onmogelijke taak van wetenschappelijk onderwijs in gebondenheid aan 1942 alleen te accepteeren. Als hij DIE taak NIET precies zóó aanvaardt, en toch „op Schilder's plaats" gaat zitten, zal ik ook hem verrader noemen. En — aJsi hij heusch er in slaagt, te bewijzen, dat m ij n brief aan de synode en daarna aan de kerkeraden (dat 1942 deels- onjuist, en deels tegenstrijdig is) te weerleggen met argumenten, zal ik boete doen en meteen in retraite gaan. Dan wordt het m ij n tijd om te gaan. Tot zoolang zal ik eohiter zeggen: het is niet z ij n tijd om te komen.

DIALOOG.

— Zeg, nu maakt hij het toch al te gortig, die K. S. Hij zegt me daar: als de nieuwe dogmaticus, die het nieuwe Kampen noodig heeft, NIET aan het onvervalschte 1942 in alles geheel overeenkomstig wil zijn in zijn onderwijs, en niet DIE taak aanvaardt, dan zou Mj een verrader moeten heeten.

— Waarom is dat te kras? — Wel, de man wordt toch benoemd in 1946? En in 1946 is ruimte gemaakt voor een leer die niet in alles overeenkomt met het onvervalschte '42. Zoo'n nieuwe professor mag "dus zich binden aan '46. Begrijp je dat niet?

— Goed, maar hij is toch man van wetenschap ? Hij kan toch niet zeggen: in '46 is Gods Woord anderg dan in '42? Hij kan toch niet op Schilder's stoel gaan zitten als ihij weet: de man had gelijk met zajn brief van '44?

— Welnee man. We zijn kerkelijk gebonden. In '42 strak, in '46 wat losser. Daarom is Schilder in '44 gebonden aan '42 en in '46 is die zoogenaamde opvolger gebonden aan '46. Toch duidelijk? Kerkelijke binding is geen wetenschappelijke impiers? — Is dan wetenschap blinde slavin van de kerk?

— Neen — maar er moet orde zijn. Schilder had maar in '44 moeten zeggen: ik zal '42 als Gods Woord behandelen. Dat was toen. Nu is 't anders. N u behoeft die „opvolger" dat niet meer te zeggen.

— Maar is de waarheid dan veranderd?

— Sohei uit, man. Had Schilder maar eerst aan de synode geschreven, en pas daarna aan de

kerkeraden, — 't was in orde gekomen — Nèu moet jij uitscheiden. Dat heeft hij gedaan. Eerst aan de synode

— Kom nou

K. S.

„MEER BEGRIP "

De historie herhaalt zich. Ze herhaalt zich ook in den kerkstrijd.

Wil dat nu zeggen, dat ge ieder feit, ieder gebeuren-van-thans herleiden kunt tot een volkomen identiek gebeuren-in het verleden?

Neen, zoo staan de zaken niet.

Wel ziet ge in principe de menschen in iedere crisis, hetzij kerkelijke, hetzij politieke, dezelfde soort argumenten gebruiken om zichzelven daarachter te verschansen. De bedoeling is dan altijd: een willen ontkomen aan de daad der gehoorzaamheid.

Zoo kun je ze ook vandaag weer aantreffen: kerkmenschen, die het kerkelijk conflict gaan bagatelliseeren. Ze gebruiken een vloed van woorden om aan te toonen, o neen, om te suggereeren, dat „met wat meer begrip voor elkanders standpunt" het zoo'n vaart niet genom-en zou hebben.

Dezulken schijnen tolerant naar beide ziiden. Ze stellen zich aan, alsof ZIJ de dingen nu bit uitstek breed zien. Maar in wezen is hun houding niet anders dan één brok camouflage rond eigen inconseauentheJd. eigen weigering van de daad der gehoorzaamheid.

Hoe toch was de gang va, n zaken? In de kerken was reformatorisch LEVEN ontwaakt. Het wies in kracht. Het moest ontomen tegen machtsen groeps-vorming, tegen verslapping en intrigue

En toen? Toen werden de geesten openbaar. Het eene deel der leidinggevende kerkbladen kwam lijnrecht tegenover het andere te staan. „De Heraut", tam, soepel en scrupuleus voorzichtig later tegenover de bezetters, stelde met „Credo" samen de leiders van het reformatorisch getrouwe deel der kerkelijke pers den volke voor als misleidei'S.

Tegen hun invloed op de jeugd werd met klem gewaarschuwd. Wat de één terugkeer tot het WOORD noemde, werd door den ander gekwalificeerd als een verleiden van de schare. Wat de één voorstond te zijn kerk-bewarend werk, zag de ander als een breken van diezelfde kerk.

Wat de één zag als een werk uit GOD, zag de ander als een werk uit den BOOZE. En toen zond, het kerk-gezag doorbrekend en afbrekend, de Synode de getrouwe gezanten heen als SCHEURMAKERS.

Dat zijn de eigen woorden der Synode geweest. Wie nu, na dit alles nog durft beweren, dat „met wat meer begrip" voor elkanders standpunt dit verschrikkelijke NIET gebeurd zou zijn, die moet gaan inzien, dat alleen bekeering hier eenheid brengen kan.

Ieder kerklid beseffe zijn verantwoordelijkheid en men zij, getrouw en gehoorzaam. _ Men wekke daartoe alle kerkleden op. Geef niemand kans zich te verschansen achter een toren van schoonschijnende woorden, hoe zalvend ook. Noemt men van zekere zijde tttiaxts de scheurmakers geen (vroegere) sieraden der kerk ? Inderdaad... de geschiedenis herhaalt zich.

A. v. d. M.


1) „Onder den gezichtshoek der eeuwigheid".

1) „Onder den gezichtshoek der eeuwigheid". 2) Phil. Melanthonis Opera, vol. X., CR. X, Kol. 594.

3) Zie ook, a.w. 595 een duitsch vers tegen Maurits v. Saksen.

*) Opera, vol. X, a.w. 763 sqq. Quaestio academica = wetenschappelijk vraagpunt.

8) Vlg. Otto Apelt, Platon, Der Staat, Leipzig, 1923, 515, cf. (over de onzekere vertaling) 516.

cf. (over de onzekere vertaling) 516.

") getuigenissen. 7) a.w. X, 948.

') Leer der eerste dingen, leer der laatste dingen.

9) a.w., VI, 178.

10) Calvni Opera. XII (CR. XXXX), 325/6.

11) a.w. 422. 12) a.w. 421.

13) XII, 258.

1*) XII, 259; X, part. I.

15) Aanduiding voor Melanchthon: leider yan Duitschland.

1^) „Hoogste eer" (de academische eer der doctoren of leeraren).

Laat ons overigens niet speculeeren, doch ons vrij maken van wat bewezen is tegen Schrift en K. O. te zijn. Gelukkig gaat de vrijmaking verder.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 september 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 september 1946

De Reformatie | 8 Pagina's