GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAN „OORZAKEN EN REDENEN”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN „OORZAKEN EN REDENEN”

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

I

Herhaaldelijk wordt, men weet het, door synodale voorlichters, inclusief dr J. Ridderbos, in geding gebracht de z.g. voor-geschiedenis der be& prekinj', in deputatenverband van de z.g. leergeschillen. Men laat daarbij opvattingen bij de menschen postvatten, die wij onjuist noemen. Wij zijn nu wel gedwongen hetzelfde recht te nemen als die oppon'enten, en te gaan spreken over wat eerst nog niet publiek was. Hier volgt een stuk, ingediend bij de synode van Sneek, mede door mij onderteekend.

In alfabetische orde was ondergeteekend*-de eerste en prof. Vollenhove») de tweede onderteekenaar. Men onthoude dit bij de lectuur:

Door de Generale Synode van Amsterdam 1936, Acta artikel 212, 273 sub 36, zijn de brs. Ds J. L. Schouten, Prof. Dr G. Ch. Aalders, Ds G. Diemer, Prof. Dr S. Greijdanus, Prof. Dr V. Hepp, Prof. Dr K. Schilder, Dr J. Thijs, en Prof. Dr D. H. Th. VoUenhoven benoemd tot „Deputaten" met opdracht, door de Synode niet nader omschreven „opvattingen", waarvan evenwel door de Synode werd vastgesteld, dat zij „in onze kerken worden voorgedragen" alsmede dat ze „van de tot nog toe gangbare leeringen afwijken", en ook, dat „eenerzijds de voorstanders dezer opvattingen gelooven en verzekeren, dat ze geheel conform Schrift en Beüjdenis zijn, terwijl anderzijds door menigeen in onze kerken de vraag is gesteld, of deze voorgedragen opvattingen wel an overeenstemming zijn met Schrift en Belijdenis”,

a) naar haar zakelijke beteekeifis te onderzoeken en te toetsen aan Schrift en Belijdenis,

b) daarover op de volgende Synode rapport uit te brengen en haar daarin met advies te dienen.

In alfabetische volgorde hadden naar het oordeel der Synode bedoelde opvattingen betrekking op de onderwerpen: „Algemeene genade. Genadeverbond, Onsterfelijkheid der ziel. Pluriformiteit der kerk, Verèeniging van de beide naturen van Christus, 2ielfonderzoek”.

Een korte wijle mochten de Kerken zich vleien met de hoop, dat de samensprekingen dezer Commissie de gerezen moeiUjkheden tot oplossing zouden brengen. Doch reeds begin Januari 1937 bleek deze verwachting niet in vervulling te zullen gaan: Professor Hepp liet toen een brochure verschijnen waarin onder meer één der Commissieleden van confessioneele afwijking werd beschuldigd.

Ook andere moeilijkheden bleven niet uit. Blijkens publicatie van Prof. Dr S. Greijdanus („de Reformatie" 15 April 1938) heeft deze tot de voortgezette Synode te Amsterdam, vergaderd April 1938, een missive gericht, met mededeeling, onder opgaaf • van gronden, „niet verder de opdracht, hem in zake de Deputaten betreffende de bekende geschillen verleend, te kunnen vervullen, en met het verzoek, hem „van haar wel té willen ontheffen". Eén van de gronden heeft Prof. Greijdanus gepubliceerd, aldus:

„In de derde plaats is bij het bove«genoemde nog dit bijgekomen, dat een der Deputaten, Erof. Dr V. Hepp, ondanks de Synode gezamenlijk onderzoek en gezamenhjke toetsing door Deputaten in opdracht gaf, met last van rapport aan de volgende Synode, intusschen in brochures mede-Deputaten, hoewel hen niet bij name noemende, maar toch duideUjk aangevende, openlijk beschuldigde van afwijking van de Confessie; en dat hij dit deed op eene wijze (zie „Hoe Prof. Dr V. Hêpp citeert" in de „De Reformatie" van 7 Januari 1938 en volgende nummers), die de vraag doet rijzen, hoe zij met wetenschappelijken ernst en goede trouw bestaanbaar is.'. Daardoor wordt verdere samenwerking in dezen uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk”.

De voortgezette Synode heeft aan het verzoek van Prof. S. Greijdanus voldaan, hem dus ontheven van zijn opdracht, en, waar-ze daarmee volstond, het getal der Deputaten tot 7 teruggebracht.

Inmiddels is in dezelfde vergadering, waar de brief van Prof. Greijdanus gelezen is, door K. S. (even 'n kleine omissie) eveneens aan de Synode van Amsterdam mededeeling gedaan, van het feit, dat ook bij hem bezwaren 'bestonden betreffende den gang van zaken in de besprekingen der Deputaten, dat over deze bezwaren in de Commissie nog nader gehandeld moest worden, dat men dus alsnog te dezer zake diligent was en dat hij zich de consequenties uit een eventueel niet tot oplossing geraken der moeilijkheden voorbehield.

Waar nu inmiddels van zulk een oplossing geen sprake geweest is, en sinds eenige maanden ondergeteekenden (d.wz. K. S. en zijn mede rapporteur prof. VoUenhoven) niet meer met hun mede-Deputaten vergaderen, is het noodig, omtrent den gang van zaken in dezen Uw vergadering enkele dingen mede te deelen.

1. Ook bij óndergeteekenden leeft het bewaar, dat Prof. Greijdanus in April 1938 — zie boven — publiek inbracht tegen de handelwijze van Prof. Hepp, in betrekking tot de door Prof. Greijdanus bedoelde brochures. Inzonderheid twee bedenkingen stonden op den voorgrond’:

a. Wij hadden er bezwaar tegen dat Prof. Hepp, toen de Synode hem benoemde tot Deputaat, niet of zijn nog voorgenomen brochures inhield, teneinde als Deputaat mede te arbeiden met hen, die door de Synode tot zijn mede-Deputaten aangewezen waren, óf ter wille van de voortzetting der uitgave van zTjn Drocnurefl, voor - deze benoeming bedankte.

b. Eveneens hebben wij er bezwaar tegen dat Prof. Hepp in zijn brochures uit geschriften ook van eenige zijner mede-Deputaten onderscheiden citaten gaf die óf niet juist weergegeven, óf onjuist geïnterpreteerd werden, geUjk o.m. nader is aangetoond in de door Prof. Greijdanus genoemde artikenreeks, en dat hij tot op den dag van heden, hoewel herhaaldelijk door eerstondergeteekende daartoe uitgenoodigd, volstandig geweigerd heeft, met hem daarover samen te spreken onder afspraak van nadere publicatie, ja zelfs geweigerd heeft aan te geven, waar de door hem letterlijk geciteerde uitspraken van den eerstondergeteekende gevonden waren.

2. We nemen ons voor, op dit laatste punt straks nog nader terug te komen. Thans zij vooropgesteld, dat in het algemeen heel de samenwerking in de Commissie uiterst bezwaarlijk was, gelijk moge blijken.

3. Reeds in de allereerste vergadering der Commissie is van meer dan één zijde bezwaar ingebracht tegen de eigenaardige figuur, dat het eene Commissielid tegen het andere publiek schreef in betrekking tot de aan de Commissie ter bespreking toegewezen punten. Aanstonds had dus dit bezwaar de volle aandacht der Commissie, te meer, omdat Prof. Schilder reeds toen heeft medegedeeld (13 Februari 1937) zich alle rechten te moeten voorbehouden indien Prof. Hepp n a deze eerste vergadering van de toen nog voltallige Commissie zou voortgaan op den ingeslagen weg en dientengevolge ook aan Prof. Schilder overkomen zou wat reeds een ander Commissielid was' overkomen. Hoewel door een en ander deze aangelegenheid dus de volle attentie der Commissie had en met name ook van haar voorzitter en secretaris, die tevens voorzitter en scriba der Amsterdamsche Synode waren, is het toch kunnen geschieden, dat een brief der classis Utrecht, welke eveneens bezwaar inbracht tegen het feit, dat een Commissielid publiek anderen van confessioneele afwijking beschuldigde, aan de kennis der andere leden werd onthouden. Voorzitter en secretaris hebben naar hun latere mededeeling het stuk vergeten; het bestaan daarvan werd ons eerst medegedeeld nadat Prof. Hepp zijn tot nu toe laatste brochure had laten verschijnen. Hoewel 'wij geen oogenblik de juistheid dezer verklaring in twijfel trekken, typeert dit voorval toch wel de afwezigheid van een klankbodem voor dergelijke bezwaren, dié blijkbaar niet slechts bij ons, doch ook in de Kerken leefden. 'Vtn deze teleurstellende ervaring deed Prof. Schilder reeds mededeeling in de vergadering der voortgezette Synode.

4. Dat het bezwaar der classis Utrecht ook elders leefde bleek uit den volgenden brief van den Kerkeraad van Ermelo:

Hooggeachte Heeren en Broeders,

De Kerkeraad van de Gereformeerde Kerk te Ermelo voelt zich gedrongen ^ich met het volgende tot U te wenden.

De Kerkeraad, pijnlijk getroffen door het feit, dat de leden der Commissie, welke van de jongste Synode opdracht ontving om een onderzoek in te stellen naar de z.g. „leer-geschillen" in onze Kerken en daarover aan de Synode van 1939 te rapporteeren, zich niet ontzien, tijdens het Commissoriale onderzoek elkander publiek in de pers van afwijking der Confessie te beschuldigen; spreekt over dit feit zijn diep leedwezen en groote bezorgdheid uit; en dringt bij Uwe Commissie met alle kracht aan 00 het doen van zoodanige stappen, dat aan die gewraakte perspolemiek tusschen leden Uwer Conimissie een einde kome.

Met hoogachting en br. gr.

Namens den Kerkeraad van de Gereformeerd» Kerk te Ermelo,

w.g. J. VAN HERKSEN, h.t. praeses,

w.g. J. H. KAPPERS, scriba.

Gelijk hieronder nog nader blijken zal, hebben óndergeteekenden, mede naar aanleiding van dit laatste schrijven bij vernieuwing hun bezwaren-uitgesproken en hun wenschen in een schriftelijk voorstel belichaamd. De beslissing daarover was' in de Commissie aangehouden tot na de vergadering der voortgezette Synode van April 1938. Het was dan ook mede in verband hiermede dat Prof. Schilder in de vergadering dier .Synode thans ook aan de Synode zelf, of f i''''-'' • •"• ''^ - '•'t hij zich alle réchten moest voorbehouden in geval geen solutie gevonden werd.

5. Een ^nder, niet gering bezwaar, lag hierin, dat ' de meerderheid der Commissie er niet voor te vinden was, vooraf gemeenschappelijk vast te stellen, ' welke meeningen en van welke auteurs door haar moesten worden onderzocht en getoetst. Tot tweemaal toe (eerste en tweede vergadering) is op hef' kiezen van deze werkmethode aangedrongen. Het mocht echter niet baten. De meerderheid gaf er de voorkeur aan, de Commissie dadelijk te splitsen in de vier sub-Commissies. Gevolg van deze methode was dat niemand een afgerond beeld der te bespreken opinies had.

6. Dit werd op den duur met name voor óndergeteekenden een ernstig bezwaar. De Synode van 1936 toch had wel geconstateerd, dat er opinies waren die van de gangbare leeringen afweken, - maar had dese

niet omschreven. Naar onze meening echter bleek mettert\jd steeds meer omschrijving van die opinies, zoowel naar haar aantal als naar haar inhoud, voor de Commissie een gemeenschappelijke en voorop te stellen taak. En zulks onder meer ook om deze reden dat ten aanzien van bepaalde vraagpunten een algemeen gangbare opinie tot op heden ontbrak, gelyk wij hieronder nog nader hopen aan te toonen. Is nu op zulk een punt een veelheid van onderling tegenstrijdige opinies in de Kerken ingedragen, dan kan de gangbare meening, naar welke de Synode verwees, tenslotte geen andere z^jn dan die welke is neergelegd in Confessie of Liturgische geschriften. Wij mochten niet aannemen dat de andere leden der Commissie in den waan zouden leven als zou op alle in aanmerking komende punten slechts een bepaalde meening de gangbare zijn geworden. Ook zij stonden dus in zulk een geval voor de consequentie de Confessioneele uitspraken als de eigenlijke uitdrukking der gangbare meening in aanmerking te doen komen. Maar dit gaf dan weer aan de te bespreken kwesties zulk een ernstig aspect, dat te meer daarom vaststelling en formuleering van de te onderzoeken opinies ons een eerste eisch bleek. Het dee^ ons leed ook hierin weer alleen te staan.

7. Een ander bezwaar tegen de wijze waarop de eisch tot samenwerking werd nageleefd betrof de notuleering. Wij mochten verwachten dat de secretaris, tevens scriba der Synode in zijn aanteekeningen omtrent de vergaderingen aan allen recht zou doen en dat de Commissie in haar geheel alles wat officieel ter sprake kwam en behandeld werd zou willen vastleggen in de gehouden aanteekeningen, vooral wanneer zulks uitdrukkelijk gevraagd werd. Zoowel in het eene als in het andere opzicht werden wij teleurgesteld. Met name twee punten noemen we:

a. Prof. Hepp heeft in een der vergaderingen uitgesproken dat er in de kerken geheime vergaderingen werden gehouden die — aldus luidde zijn letterlijke tiitspraak — niet omgingen buiten leden der Commissie. Aanstonds is door ondergeteekenden gevraagd, de namen dier Commissieleden te noemen en bewyzen te geven. Voor zichzelf wisten en verklaarden zij de bewering van Prof. Hepp te kunnen wraken. Ze wilden echter gaarne weten of misschien andere Commissieleden bedoeld werden, in welk geval eveneens nader bewijs gevorderd werd. Of anders verlangden zij dat de beschuldiging zou worden teruggenomen. Prof. Hepp verklaarde het bewijs op^en volgende vergadering te zullen leveren. Het eerste punt da.t op de volgende vergadering dezerzijds aan de orde werd gesteld, was dan ook de vraag welke bewijzen Prof. Hepp thans bij kon brengen. Ze werden echter niet gegeven. Zijn bewering intrekken wilde Prof. Hepp evenwel ook niet; hy zou „te zijner tijd" de bewijzen wel overleggen. Nu gaan wij hier verder niet op de handelwijze van Prof. Hepp in. Ons bezwaar keert zich thans tot de Commissie. Hoewel deze aanklacht een en ander maal officieel te berde was gebracht en besproken, besloot, na deze uitlating van Prof. Hepp de Commissie met (als schier immer) alleen onze stemmen tegen dat van-^it punt in de notulen geen aanteekening mocht worden gehouden. Wij onthouden ons van verdere opmerkingen.

b. Een ander bezwaar rakende de notuleering deed rich voor bij een volgende, voor de ontwikkeling der dingen beteekenisvoUe nadere vaststelling van de verhouding tusschen Prof. Hepp en eerstondergeteekende. Reeds in de eerste vergadering had n.l. Prof. Schilder de gedachte geopperd dat, nu eenmaal tot Instelling van sub-commissies was besloten. Prof. Hepp en hijzelf zulk een sub-commissie zouden vormen. Gegeven eenmaal het besluit zag hij om meer dan een reden in zulk een nader contact voordeel voor de rust en den vrede der Kerken. Zulk een contact Immers zou allicht leiden tot eén beter verstaan van Elkander en, waar het vermoeden leefde, dat Prof. Hepp (gelijk ook later uitgekomen is) in zijn volgenda brochures ook Prof. Schilder wilde bestrijden, daar meende deze laatste, dat onderlinge samenspreking allicht hetzij de uitgave van deze brochures zou voorkomen, hetzij hun inhoud ten goede beïnvloeden.

Want, al heeft Prof. Schilder den strijd met Prof. Hepp, toen deze eenmaal aangevallen had, niet vermeden en op alle punten geantwoord, hij achtte het toch dadelijk zijn plicht het mogelijke te doen ter voorkoming van die openlijke debatten. Dit was dan Dok de voornaamste reden waarom hij gaarne met Prof. Hepp een sub-commissie wilde vormen, temeer omdat zij beiden de dogmatiek hadden te doceeren m over bepaalde punten, die de Commissie waren overgegeven, reeds beiden in de pers geschreven had-Jen. Prof. Hepp voelde evenwel niets voor dezen voorslag; Prof. Schilder werd dan ook aan Prof. Aalders toegevoegd.

Als wij hierop wijzen is dit volstrekt niet om Prof. Hepp's vrijheid in dezen te betwisten. Wij melden Jeze bijzonderheid dan ook niet zoozeer als bijdrage tot de kennis van de geschiedenis der jongste polemieken als wel om te komen tot hetgeen nu volgt.

Nu immers tusschen de Professoren Hepp en Schiller geen geregeld contact als sub-eommissie-leden Dogelijktwas, moest op andere wijze in gevallen waar liet noodig bleek dit contact worden gezocht. Ten fevolge van een hierna te noemen besluit der Comïiissie kon Prof. Schilder niet in de volle vei-gadering net Prof. Hepp handelen over de door hem ingebrachte publieke beschuldigingen. Noodgedwongen heeft daarom Prof. Schilder in aanwezigheid der andere Commissieleden op den Vrijdag voor Pinkster 1938 Prof. Hepp medegedeeld met hem in schriftelijke correspondentie te willen treden ter opklaring van de situatie, geschapen door de brochure waarin Prof. Hepp ook zijn collega Schilder aanviel alsmede door de daartegen ter weerlegging geschreven artikelen van laatstgenoemde. De wijze waarop Prof. Hepp hierop reageerde-komt hieronder nog ter sprake. Thans slechts dit: hoewel Prof. Schilder aanstonds den secretaris verzocht zijn vraag en het antwoord van Prof. Hepp te notuleeren, werd gelijk den volgenden keer bleek, in de betreffende notulen met geen woord van deze aangelegenheid melding gemaakt. Eerst toen Prof. Schilder er op bleef staan heeft de secretaris die aanteekeningen alsnog opgenomen. Ook hier onthouden we ons van verdere opmerkingen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

VAN „OORZAKEN EN REDENEN”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's