GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE VRIJGEMAAKTE GEREFORMEERDEN EN DE ANTI-REVOLUTIONNAIRE PARTIJ EN POLITIEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VRIJGEMAAKTE GEREFORMEERDEN EN DE ANTI-REVOLUTIONNAIRE PARTIJ EN POLITIEK.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In onze vorige artikelen is nog maar het eerste lid van de eerste stelling eenigszins toegelicht en is, naar het mij voorkomt, de kern van onze moeiüjkheden nog niet geraakt.

Het tweede lid van de eerste stelling zegt, dat de moeilijkheden veelmeer gelegen zijn in het feit, dat door de synodocratische leden der partij de uitsluitende kerkelijke sleutelmacht op de vrijgemaakten is toegepast. In 1944 is men daarmee begonnen. Ik behoef in dezen kring wel geen breede toelichting op die feiten te geven. Een korte aanduiding is wel voldoende.

Vele leden der A. R. P. hebben als leden der Geref. Kerken door het uitspreken of door het nooit openlijk weerspreken der banvonnissen over ons als ambtsdragers en kerkleden de geestelijke gemeenschap met ons doorgesneden en verbroken voor het aangezicht des HEEREN. Ambtsdragers werden geschorst en afgezet of weggestuurd; aan kinderen van „bezwaarde" ouders de doop geweigerd; de openbare belijdenis van „bezwaarde" doopleden verhinderd; hier en daar zelfs broeders en zusters van het Avondmaal afgehouden. In 1944 gebeurde dat volop. Daarna is men — zeker ziende de gevolgen van die rigoristische „tuchtoefening"! — 'naar het lijkt wat „toleranter" geworden. Men heeft geschorst en afgezet enz. wegens scheurmaking en/of valsche leer en ketterij, en wel op grond van art. 79 en 80 der K. O. Dus „om'openbare grove zonden, welke, der kerk schandelijk of ook bij de overheid strafwaardig zijn"; „kortom, alle de zonden en grove feiten, dié de» badrijver voor de wereld eerloos maken, en in een ander gemeen lid der Kerk der afsnijding waardig zouden gerekend worden". De kerk heeft openlijk en op 3 Generale Synodes bevestigd, dat de wereld ons voor eerlooze menschen moet houden, omdat wij oneerlijke en onbetrouwbare menschen zijn; omdat wij onze eeden voor God gebroken hebben, ja een zonde bedreven, welke ons de afsnijding heeft waardig gemaakt. Dat wil zeggen: als wij binnen dat kerkverband in de genoemde zonden hadden volhard, dan zouden ze ons met den ban uit de christelijke kerk gesloten hebben, of gelyk de woorden van den ban luiden: ons buiten het koninkrijk Gods geworpen hebben. En wij hebben in die zonden volhard, ja erger: wij hebben ons aan hun kerkelijke gemeenschap onttrokken, zoodoende het lichaam des HEEREN verscheurend.

Zoo hebben de synodocraten over ons gesproken en zoo spreken zij nog over ons, overal. De synodocraten kunnen alleen zeggen, dat zij over ons 't Formulier van den ban niet hebben gelezen, maar dat zij dat niet hebben kunnen doen, komt alleen maar hierdoor, dat wij het door onze vrijmaking hebben verhinderd. Maar in hun oogen is en blijft onze vrijmaking dit, dat wij onszelf van het koninkrijk Gods hebben afgesneden. Want zij hadden met hun tuchtoefening over ons als zich verhardende zondaren tot het einde moeten voortvaren.

In die, naar onze heilige, aan het Woord Gods getoetste overtuiging on-Goddelijke schorsingen enz. culmineert de zonde der synodocraten; Wat wij bij de tóelichting van het eerste lid dezer eerste stelling opgesomd hebben, is maar niet incidenteel doch symptomatisch, dat wil zeggen, dat de aangewezen verschijnselen tot achtergrond hebben de verlating van het Woord Gods. Juist omdat de synodocraten 't Woord Gods hebb.enlosgelaten als norm voor 't leyeuj

daarom kon het tot zulk een goddeloos misbruik van het Woord Gods bij het hanteeren van de sleutels van het Godsrijk komen.

Dat zij nu op ons de uitsluitende kerkelijke sleutelmacht hebben toegepast, is de kern ' van moeilijkheden, welke wij hebben als leden van de A. R. P. Dat verstaan we eerst recht, als wij ons er rekenschap van geven, wat de bediening van de kerkelijke sleutelmacht inhoudt. Zoo komen we tot stelling twee.

II. Deze kerkelijke sleutelmacht is naar uitwijzen van het Woord Gods (vergelijk o.a. Matth. i6 : 19); art. 19 en 80 der Kerkenordening; Avondmaalsformulier en het Formuliëf des Bans of der Afsnijding van de Gemeente niet slechts de sleutel der geïnstitueerde kerk doch ook en wel letterlijk die van het Rijk Gods of het Koninkrijk der hemelen.

Deze tweede steUing geeft in het kort aan, wat de kerkelijke sleutelmacht is. Wij moeten er we! op letten, dat in Matth. 16 : 19 en dienovereenkomstig in de Belijdenis (Heid. Catech. Zondag 31) en de Formuheren (Avondmaalsformulier en Formulier van den Ban) niet gesproken wordt over den sleutel der kerk maar over dien van 't RIJK Gods of het KONINKRIJK DER HEMELEN. Christus vertrouvrt in Matth. 16 maar niet den sleutel van de geïnstitueerde kerk doch dien van het hemelrijk aan zijn kerk toe.^).

Wij kunnen niet ontkennen, dat aan dat verschil niet altijd de noodige aandacht wordt besteed. Wij mogen itaners toch wel letten op Ohristus' woorden en ons afWagen, waarom Christus niet van de sleutels der kerk doch van het koninkrijk der hemelen spreekt? Dat kan niet toevallig zijn. Wij komen dus te staan voor de vraag: Is er dan verschil tusschen de geïnstitueerde kerk en het koninkrijk? En zoo ja, welk verschil dan? Wij dienen dus de verhouding tusschen kerk en koninlmjk Gods nader onder oogen te zien. .

De roomscihe opvatting over de verhouding tusschen kerk en koninkrijk is eenvoudig, namelijk in dezen zin, dat ze samen vallen. Dat leert de roomsche kerk al eeuwen lang op voetspoor van Augustinus en de kerkleeraars der Middeleeuwen. De geïnstitueerde roomschkatholieke kerk is het Godsrijk, zoodat vne buiten het roomsche kerkinstituut staat of komt te staan, buiten het koninkrijk Gods isi").

Deze gelijkstelling van de geïnstitueerde kerk met het rijk Gods is echter niet naar de Schrift, waarom de reformatoren Rome in dezen niet hebben kunnen volgen. Wij moeten dan ook naar de Schrift trachten beide begrippen, kerk en koninkrijk, te omschrijven en zoo ook de onderlinge verhouding van die twee.

a). Het koningrijk Gods. Het Hebreeuwsche en Grieksche woord in den Bijbel, dat wij vertaald zien door koninkrijk Gods-heeft als-eerste beteekenia: het koningschap Gods. Gcd de HEERE is koning, de absolute souverein. Daarna beteekent het ook: dekoningsheerschappij Gods, dat wil, zeggen, dat God zijn koningschap ook uitoefent en gelden laat. Vervolgens beteekent het ook: het rijksgebied, waarover God Zgn koningsheerschappü uitoefent. Tenslotte is het ook de aanduiding van de weldaden en zegeningen, welke in dat koninkrijk door God als koning aan de rijksonderdaonen worden geschonken. Het is dus niet verantwoord het Hebreeuwsche en Grieksche woord steeds met „koninkrijk" weer te geven. Op de eene plaats dient het met koningschap, op een andere plaats weer met heerschappij, op een derde plaats met rijksgebied enz. te worden vertaald. Het is een woord meteen veelkleurigen inhoud ¹¹).

Nu lezen wij ook over het koninkrijk van Christus. Deze uitdrukking is niet van een anderen inhoud dan „koninkrijk Gods", als wij immers bedenken, dat God de Vader in deze bedeeling, dus van den zondeval tot den laatsten dag van deze wereld, Zijn heerschappij uitoefent door Christus, die van den Vader de machtsbevoegdheid heeft ontvangen om ter wille van Zijn kerk over alle dingen te regeeren, totdat alle vijanden van het rijk Gods onder zijn voeten zijn onderworpen.

Die heerschappij Gods door den Christus gaat dus over hemel en aarde, over alle dingen en menschen, zoodat het rijksgebied Gods de heele schepping is. Maar daaraan moeten wij direct iets toevoegen. Wij lezen immers in de Sohrift, dat tegenover de heerschappij en het rijk Gods en van Zijn Christus staat de heerschappij en het rijk van den satan. Dat is wel geen van God en Christus onafhankelijk rijk, maar het staat toch tegenover dat van God en Christus. Dat beteekent, dat er in deze wereld mensohen en dingen zijn, welke onder de heerschappij van satan staan. Wij kiijgen dus deze onderscheiding onder de menschen, dat een deel onder den duivel staat en de overigen onder Christus. Toch zegt de Schrift, dat ook de goddeloozen met hun hoofd satan onder Gods en Christus' heersahappij staan. Hoe moeten wij dat nu zien? Behooren nu de goddeloozen met den satan ook tot het rijk Gods?

Wij zullen met de Schrift tusschen twee-erlei heerschappij Gods moeten onderscheiden. Over de goddeloozen en den satan oefent God ook heerschappij. Hij leidt en regeert hen. Maar Hij doet dat in-toorn. De satan met zijn engelen en mensohen, die hem gehoorzamen, vormen het rijk des duivels en daarover is de heerschappij van den toom Gods. Dat rijk des duivels is het rijk van Gods toom. En daartegenover nu staat het rijk van Gods genadeheerschappij. AUe menschen welke aan de heerschappij Gods en van Zijnen Ohristus gehoorzamen, vormen ook een rijk en dat is wat de Schrift noemt het koninkrijk Gods, waarin de HEERE'Zijn genade en gunst openbaart. Als de Schrift over het koninkrijk Gods spreekt, rekent zij er de goddeloozen en den duivel en diens booze engelen niet bij. Het koninkrijk Gods omvat dus de geheele schepping doch zonder de goddeloozen. Gods koningsheerschappij gaat dus over alles, niets uitgezonderd, ook over de goddeloozen, den duivel met zijn booze engelen. Maar er is onderscheid: over het rijk van den satan is Gods heerschappij een heerschappij van TOORN, doch over allen, welke Hem niet weerstreven maar gehoorzamen, is Zijn heerschappij er een van GENADE 12). Welnu, de goede engelen en de geloovige menschen vormen met al wat zij hebben en zijn het rijk Gods, het koninkrijk der hemelen, waarin God de genadige Koning is, om de weldaden en zegeningen van Zijn rijk uit te deelen.

Onderdanen van God als Koning zijn de geloovigen, die met al wat zij hebben en zijn, dus over de heele breedte van hun leven, Gods koningsheerschappij erkennen. Zij zijn de burgers van het rijk uit de hemelen. Zij moeten overal, dus op alle levensterreinen, de heerschappij Gods door Christus erkennen en ook tot gelding helpen brengen. Als burgers van dat rijk staan ze in de geïnstitueerde Jcerk, in hun gezin, in hun arbeid, in het maatschappelijke en sociale leven, in het politieke leven, in kunst en wetenschap.

Zoo is het koninkrijk Gods de heerschappij Gods door Christus over de geloovigen in al de samenlevingsverbanden.

b. De Kerk. Vragen wij nu wat de kerk is volgens de Schrift, 'dan treft ons, dat met de Nieuw-Testamentische kerk steeds wordt bedoeld de geïnstitueerde kerk, gelgk die optreedt als de vergadering der geloovigen in haar ambten en bedieningen. De onderscheidingen, welke wiJ later hebben uitgevonden, vindt men in de Schrift niet. Als het Nieuwe Testament over de kerk spreekt, is steeds de zichtbare en tastbare kerk bedoeld; de kerk, gelijk een ieder 3ie ziet en concreet vindt. De HEERE vergadert die kerk door Zijn Woord en Geest en de geloovigen komen door dat Woord en door dien Gteest gedreven ook zelf samen.

c). Als wij zoo naar de Schrift de Kerk en het Koninkryk Gods pOgen te omschrijven, kunnen wij ook de verhouding tusschen die twee leeren verstaan. Wij kunnen direct constateeren, dat die twee niet samenvallen, gelijk Rome ons wil w\js maken. Het. koninkrijk Gods is ruimer dan de kerk. Het koninkrijk Gods is immers de heerschappij Gods over de geloovigen in alle samenlevingsverbanden, n.l. op het „terrein" van de geïnstitueefde kerk, op maatschappelijk en sociaal gebied, op het „terrein" van den staat enz. De kerk is de heerschappij Gods over de geloovigen als zij samenkomen en zich vergaderen als kerk in de ambten en bedieningen. De kerk is dus wel een deel van het koninkrijk Gods, maar niet het heele koninkrijk. Gods koninkrijk omvat bij de geloovigen niet alleen het kerkéüjk leven doch ook het maatscihappeUjke, sociale, politieke leven, enz. Wij kunnen dus verschillende „levensterreinen" onderscheiden, doch mogen ze niet scheiden, omdat ze alle gelijkelijk onder de heerschappij Gods staan 13).

En nu neemt de kerk onder al die levenskringen een zeer uitzonderlijke plaats en positie in. De kerk heeft onder al die levensverbanden de eerste plaats en wel om deze reden, dat Christus in Matth. 16 aan dfe geïnstitueerde kesk de machtsbevoegdheid verleent in Zijn naam op aarde voor iemand niet slechts de kerk doch het koninkrijk te openen of te sluiten. Of iemand binnen of buiten het koninkrijk staat, wordt beslist door de kerkelijke sleutelmacht. Als de kerk iemand opneemt in haar-gemeenschap, zegt zij daarmee, dat die mensch zich niet alleen in het kerkelijke leven dooh over de volle breedte van zijn leven stelt onder de heerschappij Gods, zoodat hij overal, in gezin en arbeid, op maatschappelijk en politiek „terrein", ja waar hij ook maar als burger van dat rijk Gods zich beweegt, staat onder de heerschappij Gods en van Zijnen Christus. Doch ook omgekeerd: als de kerk verklaart, dat iemand om zijn zonde en goddeloosheid de heerschappij van Christus niet meer erkend en dientengevolge uit de kerk moet gebannen worden, dan staat die ongeloovige medisch buiten de kerk èn het koninkrijk Gods. Daarom lezen wij in de Belijdenis en in de FormuUeren, dat de kerk niet maar van de kerk afsnijdt maar van het rijk Gods tiitsluit, als zij den ban over iemand uitspreekt. Een afgesneden lid der kerk is dus buiten het koninkqjk, zoodat hij op geen

enkel „levensterrein" nog christelijke arbeid kan doen. De kerk, de geïnstitueerde kerk, opent en sluit de poort van het rijk Gods. In de kerk vallen de beslissingen, ook over het koninkrijk. Want de kerk bedient maar niet het EvangeUe der kerk (een uitdrukking welke nergens in de Schrift gevonden wordt!) maar het Evangelie van het Koninkrijk Gods, Matth. 4 : 23; 9 : 35; 24 : 14; Mare. 1 : 14; Lucas 8 : 1; Hand. 8 : 12, enz. De kerkleden heeten nergens kinderen der kerk maar wel des koninkrijks (Math. 8 : 12, 13 : 38; in den mond van Jezus zelf). De gaven en schatten, welke de Vader om Christus' wil schenkt, zijn de gaven en schatten van het koninkrijk, Matth. 6 : 33; 26 : 29; Lucas 22 : 30 enz.

Wij mogen dus zeggen, dat de geïnstitueerde kerk arbeidt voor het koninkrijk. Daartoe predikt zij, ja daarop is al haar arbeid gericht, opdat haar leden als kinderen des koninkrijks overal de heerschappij van God door den Christus zullen uitroepen en tot gelding brengei. Daarom ziet ook de kerk toe op het geheele erf van het koninkrijk Gods. Als een lid der kerk in leer en/of leven buiten de geïnstitueerde kerk zich giisgaat, moet de kerk hem door vermaning en tucht terechtbrengen. En zoo hij in leer en/of leven zich blijft betoonen als een goddelooze, hem uit de gemeenschap der kerk en mitsdien liit het koninkrijk uit-sluiten, omdat hijzelf zich aan de heerschappij van Christus heeft onttrokken. De uitsluiting uit het rijk Gods en uit de kerk is bij zulke ongeloovig geworden mensehen, niet meer dan de constateering, dat ze door handel en wandel uit het rijk Gods naar het rijk des satans overgegaan zijn. Vandaar dat de kerk alleen „EOtte" leden afsnijdt.

Het-leek mij niet overbodig deze dingen aangaande «|è verhouding tusschen kerk en koninkrijk Gods in verband met de kerkelijke sleutelmacht eens opzettelijk naar voren te brengen. Als wij ons niet houden aan de Schrift en Wat dienovereenkomstig in onze Belijdenis ei} Formulieren is uitgesproken, zou het. kunnen gebeuren, dat wij evenals de synodocraten de bediening van de uitsluitende sleutelmacht bagatelliseeren tot een • soort royeering als lid van een kerkelijke vereeniging. Vandaar dat stelling twee het eig-mlijk overbekende nog eens vnlde accentueeren, n.l. dit, dat de kerkehjke sleutelmacht het heele terrein van het koninkrijk Gods bestrijkt, gehjk Christus zelf heeft verordend. Het getroffen worden door de kerkelijke uitsluiting heeft dan ook ernstige gevolgen, wat de derde stelling nadef in het licht wil stellen. Daarover de volgende week.


9) Vergelijk Prof. Groslieido in diens Bottenburg-Kommentaar op Matth. 16 : 19: Staat hot wezen van de sleutels dus met , de ekklcsia (= kerk) in verband, do sleutels zelf zijn geen sleutels, der ektlesia (= kerk), maar van het koninkrijk der hemelen. Daartoe geven ze toegang, daar houden ze buiten, vergel. 23 : 13 maar de strekking van de sleutels is verder dan de ekklesia (= kerk), ze geven toegang tot of sluiten buiten het koninkrijk dor hemelen cu de daar genoten - weldaden."

10) Zie onder meer H. J. Westoriuk, Het Koninkrijk Gods bg Paulus, Diss. V. F. 1937, bladz. 13—17.

11) Van de Gercf. literatuur, met terzydelating van de niet-Geref., zij hier, onder meer genoemd: H. N. Ridderbos, De strekking der Bergrede naar Mattlieüs, Diss. V. V. 1936; van denzelfde: Verbond en Koninkrijk Gods, Art. in Geref. Theol. T^jdschr. April 19é3. H. J. Westerink, Het Koninkrijk Gods by Paulus, Diss. V. U. 1937. H. M. Matter, Nieuwere opvattingen omtrent het Koninkrijk Gods in Jezus' prediking naar de Synoptici, Diss. V. TJ. 1942.

12) Zie de genoemde dissertatie van Westerink, met name het saamvattend hoofdstuk, bladz. 271 en volgende.

l3) De hedendaagsehe Geref. meeningen over de verhouding tusschen kerk en koninkrijk Gods staan schier alle gevat in het schema: on-zichtbare — zichtbare kerk; do kerk als instituut en als organisme.

Richt (Het kerkbegrip bij Calvijn, Diss. V. TJ. 1942) meent dat schema voor de leer der kerk reeds bij Calvijn te vinden, bladz. 51—82; 150 en volgende. Wij laten Calvijn rusten, om oven enkele hedendaagsehe meeningen kort weer te geven.

Bij Kuyper, Bavinck (bijv. Seref. Dogmatiek, 4de druk, deel 4, 279 en volgende), Honig (Handboek der Gercf. Dogmatiek, 712 en volgende), S. G. de Graaf (Het Woord Gods en de kerk, bladz. 39—ê9; Hoofdlijnen in de dogmatiek, bladz. 111 en volgende), J. M. Spier (Inleiding in do Wijsbegeerte der Wetsideo, 215 en volgende) worden de onderscheidingen onzichtbaar — zichtbaar, organisme — instituut gehanteerd, maar op eenigszins onderling verschillende - wijze.

Bavinck past de onderschsiding onzichtbaar — zichtbaar toe op de strijdende kerk op aarde: onzichtbaar is de kerk wat betreft het inwendig geloof des harten, de wedergeboorte, de waarachtige bekeering enz.; zichtbaar is de kerk als instituut en organisme. Als instituut treedt de kerk op in haar ambten • en bedieningen; als organisme in belijdenis en wandel op ieder levensterrein. De zichtbare kerk (instituut en organisme) heeft dus een onzichtbare, geestelijke zijde.

Honig volgt in zijn Handboek Bavinck.

De Graaf (Het Woord Gods en de kerk, 1935) stelt het eenigszins anders: hij onderscheidt de kerk als lichaam van Christus, waartoe alleen de uitverkorenen behooren (waarom hij dan het woord kerk met een hoofdletter schryft: Kerk) èn de kerk. als organisme (ook zoo met een hoofdletter: Kerk); de kerk als organisme is de kerk, zooals ze op verschillende levensterreinen en in verscliillende organisaties optreedt. Daarom liggen, volgens hem, de begi-ippen „Kerk als organisme" en „Koninkrijk Gods" niet ver van elkaar: dit verschil moet echter - in het oog worden gevat, dat bij „kerk" meer'het accent valt op de gemeenschap der menschen en bij „koninkrijk Gods" de gedachte aan het herstel der gansohe schepping door onderwerping aan het Koningschap Gods domineert. Verderop stelt hy de kerk als organisme gelijk aan de kerk als lichaam van Christus. Hij meent, dat in de Apostolische Geloofsbelijdenis eerst en vooral aan de kerk als organisme moet worden gedacht. Die kerk als organisme nu openbaart zich in de verschillende levenskringen zooals staat, maatschappij, gezin, wetenschap enz. En de kerk als instituut is een van de véle openbaringen vaa de kerk als lichaam van Christus of als organisme.

In zün „Hoofdlijnen der dogmatiek" (1940) heet het aangaande de kerk, dat de kerk als lichaam van Christus of als organisme is do gemeenschap van alle uitverkorenen, welke onderscheiden is in triomfeerende in den hemel èn strijdende op aarde, plus de in de toekomst verborgen kerk dergenen, die nog geboren zullen worden. Bij die kerk als organisme valt-weer te onderscheiden tusschen de niet-en de wèl-zichtbare kerk. Dat zijn twee zyden aan de ééne kerk. Onzichtbaar is ze als gemeenschap door den Geest Gods; zichtbaar is de kerk als instituut met ambten en bedieningen, als cultusgemeenschap èn als organisme optredend op alle levensterreinen.

We kunnen ons niet ontveinzen, dat de onderscheidingen en het gebruik dat de Graaf ervan maakt in duidelijkheid weinig uitmunten.

Spier ziet de onzichtbare kerk als voorwerp van geloof, als het geheel der uitverkorenen, als het lichaam van Christus. Dat is do Una Sancta. Die onzichtbare transcendente kerk nu openbaart zich in de tijdelijke aardsehe voi-meu van kerk als instituut en als organisme. De zichtbare kerk is dus die als instituut en als organisme. Die zichtbare kerk als instituut en organisme is het Koninkrijk Gods. AUe samenlevingsverbanden buiten de geïnstitueerde kerk, zooals gezin, staat, bedr^f, school, vereeniging enz., voorzoover ze aan Christus als Koning onderworpen zijn, zijn openbaringen van de kerk als organisme.

Men ziet, dat er nogal verschil van voorstelling is, zoodat er een Babylonische spraakverwarring heerseht en dan niet, omdat men verschillende talen en woorden gebraikt, maar omdat men aan dezelfde woorden (lichaam van Christus, organisme, zichtbaar en on-zichtbaar) verschillende beteekenissen toekent. Er ia in dezen geen eenparigheid van gevoelen, zoodat men niet kan zeggen: dit is het gangbare en dus Gereformeerde gevoelen!

Met name door Prof. Schilder is op al die onderscheidii^en een fundameuteele critiek geleverd, welke verhelderend heeft gewerkt. Men zie de vele artikelen over de kerk enz. in „Da Eeformatie". Benige onjuiste dilemma's in pluriformiteitsvertoogen (Almanak T. Q. I. 1940), Dictaten: Lezingen in Amerika (1939; vijfde college over de pluriformiteit der kerk); Credo; de Kerk (1942), buiten z^jn verantwoordelijkheid opgenomen en verspreid.

Geleerd door die critiek is de achtergrond van het in den tekst der inleiding betoogde: ij dienen uit te gaan van het feit, dat de geloovlge boudeling over heel de breedte van zijn leven staat onder de heerschappij Gods door Christus, zoodat hij overal de roeping en dus do ambtelijke taak Ijceft die heerschappij tot gelding te brengen, of anders gezegd: ij moet overal mot Christus vergaderen en zich laten vergaderen en niet verstrooien (Matth. 12:30). De geloovigen vergaderen zich dus overal op allerlei wyze: erkelijk, maatschappelijk, sociaal, politiek, wetenschappelijk enz. Gaan wij naar uitwazen van de Schrift dus uit van den bondeling-ambtsdrager en diens ambtelijke roeping in het totale leven, dan zijn wij van een spreekwijze als „kerk als organisme" verlost eu reservoeren wij, evenals het Nieuwe Testament dat doet, den i; iaam kerk alleen voor de vergadering der geloovigen onder de bijzondere ambten en bedieningen der geïnstitueerde kerk. Dit houdt echter geenszins ie, dat wy nu alle vergaderingen dor geloovigen (kerk, vereeniging, partij, enz.) op cón lijn mogen stellen. De kerk als vergader) ag-der geloovigen is door Christus zelf, door God zelf ingesteld en geïnstitueerd. Het uitzondcrmke van de kerk als vergadering der geloovigen wordt dan ook, voorzoover ik bg Gere, f. schrijvers kon nagaan, . algemeen erkend. De kerk heeft, zoo wordt door allen betoogd, de sleutelpositie ten aanzien van het koninkrijk Gods, dus voor het geheele leven.

Zie nog. voor de verhouding tusschen kerk en koninkrijk Gods bij Paulus de reeds genoemde dissertatie van Westerink, bladz. 259—262.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

DE VRIJGEMAAKTE GEREFORMEERDEN EN DE ANTI-REVOLUTIONNAIRE PARTIJ EN POLITIEK.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's