GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN” EN „KRINGEN”? (I.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN” EN „KRINGEN”? (I.)

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Slagwoorden zijn mooi, maar gevaarUjk.

Mooi zijn ze, inzooverre een genie, dat een probleem heeft doorgedacht, en een solutie, of begin ervan, gevonden heeft, in een pakkende leus, een lenig adagium, een „gesmeerde" spreuk, de quintessence daarvan geeft „in a nutshell"; ik vergehjk ze met vitaminetabietten, of met maggiblokjes, waarin, naar althans deskundigen zeggen, extract is van de een of andere voedende stof. Gecomprimeerd krijgt u de vitaminen op een presenteerblaadje.

Gevaarlijk evenwel zijn ze, inzooverre de niet-geniale massa het maggiblokje in den zak, en vervolgens in den mond steekt. En den kinderen in den mond gééft. De geniale denker, die het eerst de spreuk lanceerde, had natuurlijk in zijn geest heel den gedachtenscbat, die erachter lag, en erin werd neergelegd, zoo goed en zoo kwaad als dat ging. Maar de massa heeft daar geen weet vaji. Zij moet door de poort van die temspreük naar binnen zien te komen, en het kasteel der theoretische overleggingen van den meester der spreuk, van buiten af komende, naar binnen trachten te verkennen. De auteur der spreuk daarentegen heeft op zijn kasteel gewoond, hij heeft er ook — we zijn immers maar in de beeldspraak met die kasteelen — gewérkt, en hij is dus van binnen naar buiten gegaan, toen hij de toegangspoort bouwde met het opschrift, dat den tekst der spreuk bevat, erboven.

Het gevaar dreigt dus van twee kanten. De massa, die het opschrift boven de poort leest, wurmt en werkt ermee op haar manier, en denkt vaak er heel wat bij, dat de vader der spreuk er niet bij dacht. Of, ze laat weg wat hij als essentieel element erin heeft gezien. Qf, ze hangt haar ketterijen eraan op. Dat kunnen ketterijen voor de eerste maal zijn, indien de spreuk zelf goed was. Was deze ook zelf kettersch, dan hoopt de ketterij zich op: de eene voegt zich bij de andere.

Is zoo'n slagwoord duideUjk, en treft ze precies roos, dan is het gevaar natuurhjk veel minder. Wie de kernspreuk „zonder voldoening geen verzoening" aanhoort, en dan bedenkt, dat hij zich op theo-logiach erf bevindt, en dat niet over menschen, maar over God hier wordt gesproken, die zal niet gauw de orthodoxe waarhei(ï eruit kunnen wegwerken: tenminste, als htj geen barthiaan is: deze lieden staan in dit opzicht voor niets.

Maar betreft het een spreuk, die zelf al kommentaar noodig heeft, om althans haar eerste bedoeling duideUjk te maken, dan is het gevaar voor misbruik zeer groot. Dan dreigt het gevaar ook van dien ksint.

Vaak heb ik den laatsten tijd daaraan gedacht, als Ik twee spreuken in het debat hoorde komen.

De eerste is: , elk terrein veroveren voor den Christus Gods (want: de eere Gods op alle terreinen des levens).

De tweede: souvereiniteit kring.

Het zijn twee slagwoorden, en ieder Reformatielezer, denk ik, kent "ze van buiten. Het tweede is van Kuyper, het eerste sterk door hem gepopulariseerd.

We zullen hier de moeite niet nemen, van deze gezegden een exegese te geven. Ongetwijfeld zou jnet name het tweede dit verdienen, want het is niet zoo doorzichtig, ' al is het in zichzelf een prachtig specimen van gecomprimeerde vitaminen. Prof. Veenhof heeft er destijds uitvoerig over geschreven: men kan uit zijn geschrift v/el kommentaar genoeg erop vind: , i. Ruw gezegd boteskent r^st sl^jwoord: dat elke 1'., _nsJu'mg naar eigen aai"d belxSjiUeld worden wil, dat God aan alle levenskringen een eigen wet gegeven heeft, dat men niet de wetten die voor den éénen levenskring gelden op den anderen mag overdragen, en dat — om maar een voorbeeld te geven — niet de kerk mag worden behandeld als de staat, of de staat niet als het gezin; of het wetenschapsleven niet als het kunstleven. En zoo voort. En wat de eerste spreuk — over de eere Gods op alle terreinen des< levens — wil, da^r behoeven we geen toelichting bij te geven.

Wat nu met die spreuken oorspronkelijk bedoeld werd, raakt langzamerhand vrij ver verwijderd van hetgeen er tegenwoordig door velen van g e-maakt wordt.

In ernst kan men tegenwoordig hooren vragen: kunnen vrij christenen ons ver houden van de bioscoop? Moeten wij dat terrein niet veroveren voor den Christus?

Mogen we ons afzijdig houden van den dans? Moeten wij dat terrein niet voor den Christus veroveren ?

Kunnen we de sport wel laten gaan ? Behooren wy dat terrein niet te veroveren?

Is de p a d V i n d e r ij niet een indrukwekkende beweging ? Niet veroveren ? De j e u g d h e r b e r - gen? Het k a m p e e r - „1 e v q n" ? Niet veroveren? En zoo voort. En zoo voort.

Daarnaast kan men andere opmerkingen vernemen.

De kerk heeft in 1942 enaoo „tucht" geoefend.

„Tucht"! In 's Heeren Naam. Zeggende: zoo wil het de Heere, u moogt onze formule niet weerspreken, want ze is zijn eeuwig, onveranderlijk'Woord, Toen zeiden anderen: maar dat was scheef: en er is gewerkt op een manier, die lederen wereldUjken rechter de haren te berge zou doen rijzen, — mag dat allemaal zoo maar? Het antwoord was dan: houdt die vergelijking in: kerkrecht is van eigen orde, wereld-1 ij k recht is daarmee niet te vergelijken. Souvereiniteit in eigen kring!

Of: iemand zegt: ettelijke voorgangers der antirevolutionaire partij hebben ons kerkscheurders en revolutionairen verklaard: en dat houdt natuurlijk in, dat we a-sociale elementen zijn, een bederf voor het volksleven: hoe kunnen we dan met' hen als met leiders samenwerken ? Hoe hun z e - d e 1 ij k gezag erkennen, als wij scherp zien, dat zij zélf de eenlieid gebroken, den Naam des Heeren misbruikt, de kracht van het volksleven, de kerk, hebben gebroken door bindingen, die niet goed waren? Het antwoord klinkt dan: houd op, ge gaat véél te ver, ge haalt de „kringen" door elkander: souvereiniteit in eigen kring!

Een derde voorbeeld: in 1942 heeft , , de kerk" gebonden, d.w.z. geëischt: niets te leeren, dat niet HES-LEMAAL in overeenstemming was met de formule „wedergeboren". Later heeft ze een formule in elkaar gedi'aaid, die op de andere heel veel leek, maar op één puntje vrijheid gaf, de eerste te weerspreken; ze werd daardoor openbaar als kerkvan-valsche-binding, want het „HEELEMAAL-inovereenstemniing-zijn-moeten" was daarmee prijsgegeven. Als gij tot mij zegt: u moet me een gulden geven en ik ben van plan niet meer dan 99 cent te geven, en men zegt dan: neen, neen, het moet HEELEMAAIJin-overeenstemming-met-lOO-cent zijn, en ik zeg op DIB vraag „neen", en later mag het tóch 89 cent wezen, waarmee mijn „; ieen" op de door u zelf zóó geredigeerde vraag volkomen gereohtvaardigd is, dan kan iemand v/el seggen: een cent is maar een gekloofde haar, maar dan is dat toch niet meer dan een farizeërspraatje (farizeërs hadden vaak een best karakter), omdat het eerst heette, dat de Heere God, die zijn Naam en recht ook aan een gekloofde haar verbindt, ook die gekloofde haar wilde hebben. „Volkómen-in-overeengtemming", die formule verbood ook het verschil van een gekloofd haar, En als een ander dan roept: foei, .schande, rechtsverkrachting, dan komt er een stem van protest: woudt u soms kerkelijke binding met wetenschappel ij k e gelijk stellen? Mis, man, mis: souvereiniteit in eigen kring!

Of, en dat is een vierde voorbeeld: er zijij professoren van een gereformeerde universiteit, die verklaren: als kerkmensch bind ik me aan de formules van de kerk, want dat is k e r k e 1 ij k e binding, maar in mijn wetens ch appel y'ke praxis, of mijn wijsgeerige vereeniging maal ik er geen zier om, en ben ik er vrij van, dan kunt ge honderd keer tegenwerpen: maar dat gaat niet, want u moet die kerkelijke formulieren BELIJDEN, en dat is een vóór-wetenschappelijk werk, waannee al T\et wetenschappelijke overeen dient te komen, dan zegt men: houd op met uw dv/aas rigorism.e: souvereiniteit in eigen kring! En zoo kunnen.we verder gaan,

Nu ben ik vast overtuigd, dat men hier de tragedi.; beleeft van de kernspreuk van den kasteelbewoner eenerzijds, en het „gebruik" (misbruik) van de massa anderzijds. Tot , , de massa" kunnen ook prominenten van andere kasteo'en behooren. Soms begeven de prominenten van het eerstbedoelde kasteel zich zelf onder de massa, die een ander komt „benaderen”.

Het wordt, ^geloof ik, noodig, de vraag te stellen: wordt hier niet gespeeld met het woord „terrein" of „kring"? Ik geloof het wel.

BiltüMieidshalve dient erkend te worden, dat ook hier het gevaar niet van èèn kant gekomen is, d.w.Z. • niet alleen van de zyde der „massa". Kuyper zelf, vader van de spreuk der „souvereiniteit in eigen kring", beter i) gezegd: opularisator ervan, heeft het woord „kring" hier onduidelijk gelaten, en het begrip „souvereiniteit" niet minder. Hij heeft de bekende leus opgeheven in zijn rede ter „inwijding" van de Vrije Universiteit. Op zoek naar een schriftuurlijke formule, die de zijne dekte, greep hij naar 1 Cor. 15 : 23: en iegeUjk in zijn eigen orde (orde == in het grieksdh „tagma"). Letterlijk luidt de passage: mits ge maar erkent, dat er, zoo talloos als de starrenbeelden aan het firmament, allerlei k r i n g e n in het leven bestaan, wier omtrek, van uit een eigen beginsel als middelpunt, getrokken is met vasten straal: et apostolische „hekastos en tooi idiooi tagmati" (ieder in zijn eigen „tagma", d.i. „orde", K. S.). GeUjk men spreekt van een „zedeüjke wereld", een „wetenschappelijke wereld", een „handelswereld", .een „kunstwereld", zoo spreekt men juister nog van „een kring" des zedeUjken, „een kring" des huiselijken, „een kring" des maatschappeüjken levens, elk met een eigen gebied, en omdat ze een eigen gebied vormen, met binnen den omtrek van dat gebied een eigen Souver e i n". ^Deze laatste hoofdletter is óók heusch van Kuyper zelf. 2)

Hier üggen voetangels en klemmen genoeg.

Allereerst dat Grieksche, apostolische woord „orde". De menschen, die de Statenvertaling lezen, en het verband niet naspeuren, denken daarbij aan zoo iets als/kregel", „norm", „wet". Maar de apostel dacht bij zijn schrijven van 1 Cor. 15 aan heel wat anders. Hij spreekt daar over de opstanding der dooden: eerst Christus, VERVOLGENS die van Christus zijn bij Zijn wederkomst, DAARNA komt het einde. „Orde" heeft hier/ niet de beteekenis van „wet", „norm" of iets dergelijks, maar van „bataljon", „compagnie"; een goed leger (het militaire beeld ligt oorspronkelijk in het woord „tagma") marcheert gedisciplineerd: ieder mannetje in zijn eigen compagnie, of bataljon, ook iedere generaal bij zijn eigen tros. „Orde" beteekent hier „afdeeling", „groep", „klasse", „colonne". Het verband van 1 Cor. 15 moge ook aan rang-verschillen denken (Christus is niet alleen in het kader van het Nieuwe Testament in den tijd de eerste, maar is ook in rang de eerste-ling), \ioch strikt genomen geeft Paulus hier versohiiien-in-tijd aan. Pundeering van wat Kuyper'op 20 October 1880 betoogde, geeft dus dit apostolisch woord allerminst. Wél kan men onder verwijzing naar dit paulinische woord betoogen dat b-v. een kerk, die .„tuclitigt", en „bindt" en „schorst" en zoo, met schtnclmg van Christus reoht, en die dus „tucht" 'oefent op aarde, zonder dat er tucht in den hemel is, zonder dat Christus VOOROP­ GAAT als de generaal, gruwelijk ZONDIGT tegen de souvereiniteit in eigen kring, want ae laat niet een iegelijk in zijn eigen „orde" („tagma") komen: de colonne-Croshe.lde-Ridderbos wordt in de uitwerpinge: i van 1844 niet voorafgegaan door den Wetgever Christus; 2IJ commandeeren wel (op zekeren dag): „heelemaal in overeenstemming met onze formule wedefgeljgren, - ('opr-waarta marschl" maar zij kregqn dit commando niet vsn den Eersteling Ohiistus, Soo'n kerk moet rni| g.r.n snq& nde oüiov - .i met haar gedrens (want nu is het niets anders dan dit, het is nu een mlserabei aiVyey.iii., 4t.e^o„jc i, fc„., i eerlijke critiek): Bouvereinitêit in eigen kring! '6e hebben daar de , , orde" geschonden, en de Souvereiniteit ook. Dat is een eerste calamiteit. Een tweede: wat is er tocii mee dat woord „souvereiniteit"? Beteekent dat soms dat elke kring een eigen ZEDEWET heeft? Geen' sprake van! u& t ze AUTONOOM is? Geen kwestie van! Ik ben er zeker van, dat velen zich bij de exegese van die bekende spreuk hebben hooren nerinneren aan de formule van Genesis I: God schiep elk d»ag NAAR ZIJN AARD. •Maar dat staat daar niet van „kringen" van schepselen, doch van „s o o r t e n" van schepselen, boon'ien, vissohen, meiiEchen, olifanten, muggen, parkieien, radijsjes, bloemen.

En liet gaat er in Genesis I niet over, hoe die sehepselsoorten (die men nooit in 'n geisoieeiden „kring" ziet optreden, in een „reservaat" b.v. waar alleen visschsn, of alleen boomen, of alleen radijsjes groeien) worden geregeerd of gebruikt, of eventueel „uitgevonde n", v e r-£ n d e r d door de menschen in overeenstemming met de zedelijke wet des Heeren (die ongetwijfeld wil, dat wij alle ding \ en alle kreatuur zullen behande'en naar zijn aard), doch het gaat er in Genesis I over, hoe elke soort zich vermenigvuldigt en haar leven leeft naar eigen groei-wet ^n ievens-ordinantie.

Een derde moeilijkheid, met de eerste samenhangende: wie of wat heet hier , , Souverein", met eigen hoofdletter? Niet maar „DE" Souverein, maar „een" Souverein? Niet maar de ééne Souverein, die over alles gaat, maar „een eigen Souverein" voor telkens weer een anderen kring? Hoe het den hoorders in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 20 October 1880 gegaan is, weet ik niet; misschien hebben z ij Kuyper begrepen tot den bodem. M ij gelukt het niet, en, nu ja, het voorgaande zinnetje méén ik eigenlijk niet. Souvereiniteit omsciirijft Kuyper als „het gezag, dat recht bezit, " plicht heeft en macht oefent, om eiken

weerstand tegen zijn wil te breken ên te wreken". Het is Kie nog al wat, dat laatste. Maar wie of wat is nu de oouverein ? Natuurlijk kent Kuyper God als Souverein. „Absoluut", ja, „eenig Absoluut Souverein", zegt Kuyper van Hem. Later zegt hij: de volstrekte Souvereiniteit is overg< ; dragen aan Christus, den mensch (spatiëering van Kuyper). Door Hem overgenomen om v/eer teroggegeven te worden. Dat klinkt allemaal nog vrij duidelijk. We lezen dan ook een poosje later, dat DE Souverein „op stof door kracht werkt haar vaste wet op het gebied der natuur" (Kuyper's bekende natuurbeschouwing). Maar onmiddellijk daarna krijgen we „kringen", w-aarin niet de Souverein God werkt, maar iets anders. DE LOGICA heeft alleenheerschappij op het „gebied des denkens" (het denken beheerscht dus zichzelf: de logica wordt hier, om een niet steeds juist gehan-' • teerden term te bezigen: verabsoluteerd). Het „gebied" des geloofs heeft daarentegen een omtrek, binnen welken ALLEEN DE PERSOON ZELF Souverein is (hoofdletter van Kuyper); en dat lijkt me al net zoo grondig mis als dat woord over die logica. Een poosje later komt weer God aan de beurt (blijkbaar moet Hti d e e 1 e n met Zijn kreatuur, de „persoon", en met een verrichting van zijn kreatuur, n.l. de logica). Want op het gebied der con-Eciëntie heeft volgens Ktiyper niemand souverein te gebieden dan „de Heilige zelf". Een. poosje later is niet de logica, maar de WAARHEID „Souverein" in de wetenschap (én waarheid is' weer heel wat anders dan logica). Bovendien is ze evenmin God of Christus als logica, of persoon, of beginsel. Want herhaaldelijk ook weer lezen we, dat „ons BEGINSEL" (b.v. ons Beginsel van Gereformeerd) souvereiniteit in eigen kring moet hebbien. En wat is een beginsel? Zvnjg stil, gij nieteling, want niet het individu mag namen voor beginselen en voor die beginselen omschrijvingen maken, maar dat recht komt alleen toe aan het gezaghebloend orgaan, dat in den kring des geestelijken levens drager van het historisch leven is. Wie is er al niet drager van het historisch leven? En wie staat er al niet op den bodem van de Gereformeerde belijdenis, laat staan: beginselen? Souvereiniteit in eigen kring ligt ten grondslag, zegt Kuyper, en de sjmodes, die het noodig hebben, mógen toehooren, ten grondslag aan geheel de presbjrterale kerkorde. Maar hoe prettig we het ook vinden, dat de Ridderbossen en Grosheides dit lezen, we moeten erkennen dat we tegenover hen geen stap ermee vorderen kunnen. Want zij kunnen er natuurlijk evenmin uit wijs worden als wij, al zullen zij het misschien niet zoo on-netjes zeggen.

We kunnen nog andere bezwaren noemen. Maar we Stevenen liever op ons doel af. We hebben op te merken, dat in deze passages van Kuyper's overbekende rede met dat óf gezegende of fatale slagwoord de beeldspraak weer voor de zooveelste maal het ongeluk is, het ongeluk, het ongeluk. De redenaar pakt de hoorders er mee, en ze raken wêg. Maar als het nageslacht nuchter leest, verzucht het, dat de rede< naar hun niet toesprak met een gelijkenis van de grot, zooals Plato eens deed, maar ze altijd maar weer meetroont naar de grot van de gelijkenissen. Wie exegese vroegen, werden afgepoeierd (Lindeboom, Ten Hoor en anderen). Ik weet niet, wat die „kringen" zijn; ik weet alleen, dat alle beunhazen hun gang kunnen gaan met het kringenmaken als ik lees, - dat er zooveel kringen zgn als starrenbeelden aan het firmament. We hebtoen dus óók zooveel eigen S o u v e-relnen als starrenbeelden aan het firmament. Dat wordt' wat. Ik weet ook, dat die „terreinen"-leer Kuyper altijd dwars gezeten heeft: den eenen keer krijg je bij hem terreinen (of: kringen) zooveel als de sterren (beelden) aan den hemel of het zand aan den oever van de zee, den anderen keer twèè stuks, eentje van de gemeene en een ander van de particuliere genade. Ik weet ook, dat die souvereinen, pardon, Souvereinen, door Kuyper óp het paard gezet zijn in een ommezien. Wetenschap? Klaar zijn we': de logica. Liever de Waarheid? Best, kan ook wel. Consciëntie? Dezen keer geen „-heid", maar de Hij: de Heilige zelf. Natuur? De groeiwet van alle organisch leven den eenen keer; God, de Voorzienige, den anderen. Ik weet ook, dat die terreinen, of kringen, den eenen keer worden voorgesteld onder een beeld, dat Met mathematische figuren niets te maken heeft, den anderen keer — zie hierboven — is de mathematische figuur van cirkel, en straal, en middelpunt zoomaar btj de hand; krijgen we de verzBkering, dat er een door zoo'n cirkel afgepaald GEBIED is, en een poosje later de dezen keer weer wat nuchtere verzekering, dat die gebieden natuurlijk in elkaar ingrijpen. Wat ook wol waar zal wezen. Maar wat meteen de vraag opwerpt: hoe staat het nu toch met de Souvereiniteit van die Souvereinen, zoo talloos als de starren?

Neen, ik spot niet. Ik weet, dat tientallen eerlijke mannen met dit woord van Kuyper den boer op gegaan zijn, de redactietafel hebben bediend, en „n aar aanleiding" (dat is 't'm juist) van dit door hem zelf met goede gedachten opgevulde slagwoord ware, en goede en stimuleerende dingen hebben gesproken. Geen hunner hoeft me hier te lijf te gaan. Misschien kunnen citatenzamelaars wel uit mijn eigen geschriften citaatjes vinden: op dat terrein is alles mogeligk, voor wie • geen groei en geen verband ziet en geen proza van poëzie kaïi onder& oheiden. Maar als 't op de zeken aankomt, dan vind ik Kuypers betoog ter opening van de Vrije Universiteit een monstrum van zwakheid, een prachtig voorgedragen begrippenspel, waarvan de diepe ernst gereformeerd was, doch geen moment tot dogmatisch-wijsgeerige uitwerking kwam.

En dat hindert me niet. Maar wel hindert het de kerk, en het christelijk geloof, en het christelijke leven, dat men, voortbordurende NIET op de sterkere, doch op de zwakkere momenten in Kuyper's werk nu zijn slagzinnetje gaat misbruiken, om alle „terreinen" op te eischen, en alle „kringen" souverein te verklaren, zoo, dat iedereen alles mag, en iedere kerkeraad overal zijn mond buiten houden moet, vanwege die souvereiniteit in eigen kring.

Er wordt hokus-pokus gespeeld met Kuyper's woorden en dominees, plus anderen, die tegenwoordig de haele z.g. ongeloovige cultuurwereld de kerk laten binnendringen, loopen den éénen keer te kweelen over een „cultuur"-crisis (ze bedoelen, dat de boel in de war geloopen is, en dat de leiders met het volk de kluts kwijt zijn, en de uitzifters van de mug den zwelgers van de kerneis niet meer de baas zijn); en den anderen keer loopen ze te lachen van bhjdschap, die „vroom" heeten wil. Want: alle teiTeinen opeischen voor Christus, ook dat van dancing en bioscoop! Ze zijn met dat slagwoordje dan ook nog Kuyperiaan in eigen oog en in dat van een of anderen synodocratischen ouderling, die nog pas zieli in postuur zette om Kuyper te redden b.v. van die vreesehjke vrögemaakten.., .• We moeten daarom volgende week nog maar even doorpraten over dit onderwerp.

MEN KENT 'ÏJN ZONDE, MAAR LAA'i ZE NIET.

Er is weer een dominee gesci'crst. De eervolle onderscheiding viel ditmaal tebeurt aan ds Meijerink van Drogeham, dien we thans weer met vreugde herkennen als schrijver in ons blad. De schorsing is dezen keer niet gegrond op c> en of twee artikelen der K. O., maar op „het recht" der kerk, gefundeerd in de K. O. Lettez'lijke formuleering hoop ik later te kunnen geven. Deze is niet precies. Natuurlyk werd op een beslissend punt een schriftelijke formuleering geweiget'd. De heeren zijn doodsbang voor zwart op wit. Ze kunnen dat veld van eer niet aan. Ook in Sneek niet (ds Guillaume).

Natuurhjk is dit geval een nieuw bewijs van veriharding. Men durft niet meer zeggen: de K. O. is op U toepassehjk. Men weet, dat dit zeggen zonde is. In plaats evenwel van zich te bekeeren, en heel den krommen handel van '42-'44: terug te nemen, gaat men toch verder. Men kent zijn zonde, maar lààtzeniet.

Seyss Inquart beval onze rechtbank, niet meer recht te spreken in naam der Koningin, doch in naam van „HET RECHT". En de classis Drachten (synodocratiscÉ) spreekt ook op grond van „HET RECHT", een abstractie. Het is in wezen even heidensch en revolutionair. Maar scihorsen is dit niet. Ook niet voor een eerhjk rechter. Dit is spelen. Van boosdoeners.

K. S.

DE SCHORSING TE DROGEHAM.

Hier de bijzonderheden.

Drie d^-gen lang vergaderde de classis Drachten ter behandeling van de „Verklaring v. gevoelen" van ds Meijerink, en tot slot is hij door de classis geschorst voor 3 maanden. Eerst wilde men niet eens overgaan tot behandeling, omdat naar het heette, ds Meijerink zich niet gehouden had aan den eiseh der classis van 10 Dec, in de gemeente van zijn gevoelen te zwijgen. Daarop wilde men beslissen. Maar de afgevaardigden van Drogeham stonden er sterk op dat de behandeling doorging, omdat niet beiiandelen een slechten indruk zou maken in de gemeente. Toen werd tot behandeling besloten.

Na „weerlegging" van de Verkl. v. gevoelen (die nog niet eens in extenso schriftelflk is ontvangen) werd de eisch van conformecring gesteld. Ds M. antwoordde dat hij onweerlegd Jiad bewezen, dat de synode (volgens art. 29 G. B.) eigen gezag en ordinantiën stelde boven het gezag van Gods Woord, en dat ze zelf zich aan ihaar eigen besluiten niet conformeert, — niemand had dit tegengesproken, en als Ze 't nog wilden doen, dat ds M. het dan graag wilde hooren — dat zij dus ten volle wisten wat zij deden, en dat hij wist wat hij deed als hij zich niet conformeerde.

Daarna heeft ds M. 2 uur buiten gestaan, en werd hem toen de schorsing medegedeeld. De schorsingsbul zegt:

, overwegende dat Ds H. J. M. zich niet heeft gehouden aan den eisch, hem door de Classis Drachten in vergadering byeen op 10 Dec. 1948 op grond van het onderteekeningsformulier voor Dienaren des Woords gesteld, om tijdens de behandeling van zijn zaak zyn tegen de leerbeslissingen van de Gen. synode der Geref. Kerken ingaande gevoelens niét te propageeren.

Overwegende dat Ds H. J. M. na uitvoerige behandeling en weerlegging door de classis van een door hem ingediende Verkl. v. gevoelen, inhoudende zijn bezwaren tegen de nieuwe Verklaring v. de Gen. Syno, de der Geref. kerken van 1946, uitgesproken heeft zich niet te conformeeren aan genoemde nieuwe Verklaring, besluit met diep leedwezen enz". Maar verder wordt niet genoemd art. 79 en 80 K. O. als grond.

Op de vraag van ds M. daarna op grond van WPlk art. der K. O. hij geschorst was, kreeg hij (na lang buiten staan, en beraadslaging door de classis) ten antwoord: (voorgelezen): „u is geschorst op grond van het recht van leertucht waarvan de grond, slagen zijn neergelegd in art. V9 en 80 K. O". Toen hij weer vroeg of hij dan volgens art. 79, 80 geschorst was, ja of neen, kreeg lüj ten'antwoord: Daarover geven we geen nadere verklaring. Op zijn vraag of hij het schriftehjk, zooals de praeses het voor zich had liggen, mocht mee hebben, v, f e r d a f w ijzend geantwoord! Ten slotte stond men toe dat hij het zelf uit den mond van den praeses mocht opschrijven.

Op de kerkeraadsvergadering Zaterdagavond, toen men vroeg of de kerkeraadsleden zich conformeerden aan de suhoising, vroeg iemand pertinent aan den consulent op grondwaarvan Ds M. geschorst was. Deze antwoordde: de feitehjke grond is „valsche leer of ketterij", door andere gevoelens te propageeren dan die van de vervangingsformule! Hij is dus als ketter geschorst, al h§eft men een weg gezocht zich daarby te distancieeren van art. 79, 80, En is dus misschien ook de eerste die geschorst is op grond van hst - lè form, van eenigheid? .

Bizonderheaen misschien nog wel later.

K. S.


, 1) Kuyijcr zoli veiuijói uuur (... eu.

*) De Bpatiëeringen met, K, S,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN” EN „KRINGEN”? (I.)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's